Het leven van Frank Rozelaar
(1982)–Lodewijk van Deyssel– Auteursrechtelijk beschermdMiddagGa naar margenoot+Ik heb zoo gestreden in den nacht. Ik heb den strijd wel gevoeld, maar niet gezien. Ik was op den strijd niet voorbereid. Ik lag toch zoo ellendig neer. Naast mij had zich gestalte van vredige zachtheid te slapen geleid. Ik strekte den arm naar haar uit en raakte haar aan 't zachte haar. Zij heeft ook iets gezeid, maar zoo dicht bij, was ik zoo ver van haar. Ik had zoo'n pijn. Ik ben gevlucht naar verre stad. Ik kwam daar 's avonds aan. Daar ben ik slapen gegaan. Maar 's ochtends zag ik niets dan de leêge vlakte, 't zwarte huis en de roode lucht. * Een licht oog staat zoo zacht onder zijn dakje
te schijnen.
Ik buk mij onder dien schijn en
kus oogen
die voelen aan
als bloemeblaân.
*
Ga naar margenoot+Zij stonden allen stil
En strekten over mij hun armen
In sprakeloos erbarmen.
*
In mijn stille kamer in mijn zachte schemering had zich een kindje met blonde haren te slapen aan mijn borst gelegd, haar oogen dicht. Wit was haar kleine kleed, blank was haar klein gezicht. | |
[pagina 172]
| |
Toen zij ontwaakte kende zij geen der dingen die om haar henen waren. Zij wist niet waar zij zich te slapen had gelegd, en dat mijn borst en armen haar bedje waren, Toen heeft zij alles een voor een gezien,
In de hooge stilte om ons heen.
|
|