verzenden. Zoo mogelijk, schrijf gij in deze aflevering en laat een der volgende
voor mij open. Ik verneem dit wel bij gelegenheid.
K. Alberdingk Thijm.
|
-
voetnoot303
- Van Deyssel
was inderdaad van zijn bagage gescheiden geweest. Op 27 juli 1902 had hij
vanuit Uccle een brief aan Alphons Diepenbrock
gericht: ‘Waarde Fons, Ik moet je toegevendheid inroepen voor de
bizonderheid dat ik door een samenkomst van psychische en fysische
omstandigheden er niet toe in staat ben anders dan op eene door beknoptheid
wellicht wat bruuske wijze je mede te deelen dat ik in toestand van
op-reis-zijn verkeer en hierbij je het verzoek ter overweging aan te bieden
dit levenslot voor zeker tijdsverloop met mij te komen deelen. - Zoo als je
je wellicht zult herinneren hebben wij wel eens over een gezamenlijk
uitstapje gesproken. Dit te maken naar de hoofdstad, die daarbij eveneens
wel ter sprake kwam, zoû nu wel is waar op volstrekte wijze buiten mijn
vermogen zijn, maar mocht het met je zomerverdeeling strooken om hetzij de
laatste week van Augustus en de eerste van September, hetzij de eerste twee
weken van September, ergens op een plaatsje in België met mij te vertoeven,
hetzij vlak bij Brussel, hetzij daar verder van af, - dan zoû mij dat al
wonderwel te stade komen. - België kan niet vergeleken worden met
Zwitserland en Italië, maar het heeft zijn eigen aardigheid en in mijn
persoon kan ik je wel weinig jouwer waardigs voorzetten, maar wel een zekere
onbeklemdheid, die de schrijver dezer regelen in het vaderland nog al eens
derft. - Ik vraag je nog eens vergeving dat ik zoo onvoorbereid hiermede bij
je aankom. Misschien heb je reeds geheel anders over je zomer beschikt,
misschien echter valt dit juist samen met uitstapjesplannen, die je zelf had
en waaraan dit mogelijk vastgemaakt zoû kunnen worden. - Dit zoû het
aardigste zijn maar hier is ook het minste kans op. Hoe het ook zij, - ik
heb het willen wagen je den toestand voor te leggen en je wederwoord te
verbeiden, - Ik verzoek je mijn hartelijke groeten aan Elsa over te brengen
en die ook voor jezelf aan te nemen. Karel Alb. Thijm.’
Het toeval
wilde dat Diepenbrock met zijn echtgenote van 7 tot 10 augustus 1902 te
Brugge, in Hotel de Flandres zou verblijven. Van daaruit reisde hij, alleen,
op 17 augustus 1902 naar Esneux, waar Van Deyssel hem van de trein afhaalde,
waarna beide vrienden (en neven), alsmede Joopie Alberdingk Thijm hun intrek
namen, voor éen nacht in het kleine Hotel Bellevue, aan de Ourthe-brug, maar
daarna in Hôtel de Liège, ‘heerlijk op de berg gelegen, een waar Eldorado
met groote tuin erbij’, zoals Diepenbrock op 19 augustus 1902 aan zijn vrouw
berichtte: zie Alphons Diepenbrock, Brieven en Documenten,
bijeengebracht en toegelicht door Eduard Reeser, dl. III, 's-Gravenhage,
1970, p. 448-449. Op 21 augustus keerde Diepenbrock weer huiswaarts en
vertrok Van Deyssel opnieuw naar Brussel.
Herinneringen aan dit verblijf ‘in Walenland’ haalde Van Deyssel op in zijn
Gedenkschriften (editie Harry G.M. Prick), Zwolle,
1962, p. 610-612.
|