144
Noordwijk/Zee
14 Jan. 1901.
Amice, Ik was werkelijk van plan dezer dagen bij je aan te komen. Ik bespaar me
dat genoegen nu tot over een maand. Beschikbare bijdragen - liefst van al van
jezelf, zal ik graag ontvangen, en hoe eer hoe beter. Een bijdrage voor 't
Maartnummer is ook beloofd door Stijn Streuvels, door
Van Eeden (Koöperatie), en, natuurlijk, als
vervolg op een vorige, door v.d. Goes. Frits van
Raalte over Taal is gezet en zoo nog een klein getal verzen. Zelf tracht ik voor
de Boekbeoordeelingen te schrijven over St. George (laatsten bundel) Edw. Dowson
(vorig jaar overleden) en H. de Regnier.
Als Veen nu aan jou geen Ex. van St.Str. heeft gestuurd is hij hardnekkig want ik
heb van St.Str. sinds drie weken bericht dat hij last zou geven ons een Ex. te
sturen. Mocht er een door je ontvangen zijn laat het me dan even weten. Zoo
niet, dan is bericht onnoodig. Ik hoop dat de kou dit keer haar gunstige werking op je heeftGa naar voetnoot218: mij heeft ze
weer op de schaats gebracht.
Hartelijke groeten, ook aan Cato.
Je toegenegen
Albert Verwey
|
-
voetnoot218
- In dit verband
is veelzeggend een aantekening van 2 maart 1901: ‘Ik ben niet bang, -
integendeel, ik mag hem gaarne - voor een strengen winter, mids ik daarin
voldoende kleeding en beschutte verblijfplaats hebbe, even als, nu dezen
winter, hier. De fijne winterlucht, de hooge-lucht, de ijs- en sneeuwlucht
heb ik noodig, - voor het zenuwgestel, - en mijn gestel in 't algemeen is er
ook niet te zwak voor mids kleeding en verblijfplaats
voldoende zijn. Lichamelijk en geestelijk zijn feitelijk al mijn krachten
geheel onaangetast, - dit is mijn bepaalde overtuiging. Maar wil de energie
zich toonen en het geheele geestelijk en lichamelijk leven de verrichtingen
doen waartoe zij in staat zijn, - dan heb ik die opwekkende atmosfeer
noodig.’ Om de beoogde resultaten te bereiken moest wel aan een veelheid van
voorwaarden zijn voldaan, zoals op welhaast aangrijpende wijze duidelijk
wordt uit een op zondag 20 januari 1901 te kwart voor tien 's avonds
gemaakte aantekening: ‘Ik zit nu goed. Ziehier daarvan de bestand-deelen:
(1). Ik zit met het bureau op een zoldertje [bedoeld wordt: een verhoging,
een plankier - H.P.], (2). Achter mijn rug de kachel op ± 1.25 Mr. a Mr.
1.50 afstand (De warmte komt dus, wijl de kachel lager staat dan ik zit,
tegen beenen en lendenen.), (3). Ik zit in het achterste kamerdeel, en daar
in het midden van de kamer, buiten rechtstreeksch
bereik van de koude-lucht-infiltraties (tochtjes) van Noord-Ooster en
Zuid-Ooster venster. (4). Het Zuid-Ooster venster is voorzien van steeds
gesloten overgordijn, daarachter dikke brise-bise, die nagenoeg het geheele
venster beslaat en over den grond sleept, dan het venster zonder ventilator;
daarachter het geheel gesloten luik, daarachter een verplaatsbaar riet-schot
tot de halve vensterhoogte. Om alle vensterreten maraboet-randen, en beneden
tegen brise-bise en overgordijn aan een tocht-kussen even breed als het
venster. (5). Het Noord-Ooster venster is voor den geheelen winter geheel
afgesloten: overgordijn gesloten, tocht-kussen, luiken dicht en van buiten
de luiken van onder tot boven geheel met riet bedekt; van onderen, onder het
riet, nog een schuine hoop zand en moszoden tegen luik en muur aan. (6). De
vloer van mijn kamer is bedekt met 1e vilt-papier, 2e linoleum-zeil. (7).
Onder aan de plinten in mijn kamer en verder voor reten bij drempels zijn
overal latten geslagen. (8). De behangsel-gaten zijn dicht-geplakt. (9).
Behalve om het Zuid-Ooster venster, zijn om alle deur- en vensterranden
maraboet-banen aangebracht. (10). Rechts van mij, vlak bij, is de
slaapkamerdeur, van maraboet-randen omgeven, en waarvan de door het krimpen
ontstane paneelreten door dunne latjes zijn gedekt. Achter deze deur, die
toch nog veel tocht doorlaat, is in de slaapkamer gedurende mijn werkuren
het venster steeds gesloten en de kachel brandt er dan flink. (11). Achter
mij, achter de kachel om, staat een veel-vakkig kamerschut, dat de toch nog
(in weêrwil van behangsel-dicht-plakkingen en plint-latten) door de
Noord-Oostermuur langs de Noorder binnenmuur insiepelende tocht-stralen
tegenhoudt. (12). Aan den anderen kant grenst aan mijn kamer de vestibule.
De voordeur en venstertjes zijn daar door luiken en riet-bedekking met
moszoden geheel afgesloten. (13). Licht verkrijg ik van
een lamp, (14). Versche lucht verkrijg ik door dat twee
maal dagelijks het Zuid-Ooster venster, met de verplaatsbare riet-schutting,
wordt opengezet gedurende 1 ½ uur (gedurende 2e ontbijt en wandeling). (15).
Als het koud is, heb ik stevige kaplaarzen aan. (16). De voetenzak gebruik ik maar zelden. (17). Als het koud is, heb ik
een lichte warme en lange overjas met pélérine aan (die Engelsche
reis-ulster). (18). Nu en dan wordt over de knieën nog een manteltje gelegd.
(19). De kasten-in-de-muur, waardoor ook tocht komt, houd ik steeds
gesloten. (20). Bijna om het geheele huis heen is een bedekking met riet en
moszoden aangebracht, ook voor het Zuid-Ooster huiskamervenster. (21). Voor
het slaapkamer-venster luik en buiten het luik zwaar riet-gordijn. Deze
maatregelen, - behalve de maraboet-randen, plintlatten, vloerzeil en
-viltpapier, die reeds vroeger aangebracht waren - hebben gekost ± ƒ40.- (±
ƒ20.- voor de bekleeding van het huis van -buiten, enz.; ± ƒ20.- voor
zoldertje, klein kamerschut, enz.). Het stoken van een kamer met
anthraciet-vulkachel kost, meen ik, ± ƒ3.- per maand.’
|