De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
112Noordwijk-aan-Zee, 15 Maart 1900Ga naar voetnoot189
Waarde Vriend, Het verlof door jelui beider hoffelijkheid mij gegeven om de wenschen kenbaar te maken, die mijne samengestelde hulpbehoevendheid en zelfzucht in mij zouden doen rijpen, geeft mij moed, wel niet om mondeling, maar dan toch om schriftelijk, het volgend verzoek tot jelui te richten. Het is dubbel pijnlijk voor mij, nu je mij gisteren vertelde, dat mijn tegenwoordige slaapkamer je zelven een tijd lang tot slaapkamer heeft gediend. De meer armelijke wijze, waarop de natuur mij bedeelde, die mij tot een zwak en ziekelijk gewas deed opgroeyen, komt hierdoor weder des te duidelijker voor mij uit. - Mijne bedoeling is te verzoeken eens het eene verdieping hooger gelegen vertrek te mogen bewonen des nachts, waar ik vroeger ook wel eens heb gelogeerd en dat ik nader zal aanduiden door te zeggen, dat er toen een kanapee en eenig speelgoed zich bevond. Het is evenwel niet dáárom, dat ik om verandering aanvrage doe. Ik solliciteer die alleen wijl de nieuw-gebouwdheid van een deel van mijn overigens in alle opzichten veel gewonnen hebbend tegenwoordig verblijf een vochtigheid veroorzaakt, die in der daad maar zeer gering is en alleen op een door maanden lang tobben verzwakt individu eenigen indruk kan maken. Ik vrees dit luttele eigenlijk niet als zoodanig maar alleen in verband met mijn aandoeningen in rug en armen. Ik weet dat jullie het goed vindt, dat ik er maar voor uit kom met de zelfde vrijheid waarmeê ik, bij voorbeeld, dezen of genen avonddrank mag kiezen. Het spreekt van zelf dat indien de orde der huisbewoning ook maar in 't minst door het ingaan op dit voorstel verstoord zoû worden, ik het als niet gedaan verzoek beschouwd te zien. Uw vriend
Karel Alberdingk Thijm. |
|