De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey
(1981-1986)–Lodewijk van Deyssel, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
41(17 Oktober 1898. Maandagocht.)Ga naar voetnoot92 Hoe verhoudt zich het rhythme of geluid tot de overige stijl-elementen, nu hier zelfs niet de realistische voorstellingswijze is bereikt, en althands niet een dieper dan de realistische indringende voorstellingswijze, om, in die wijze van zien verwijlende, het daarmeê over-een-stemmende rhythme te ontmoeten; maar nu het rhythme zich veeleer voordoet als iets op zich zelfs, waarop de oppervlakkige voorstelling drijft? Hoe staat deze gedachte tot die, welke dit werk juist zoo hoog in rang vindt om dat het het gewone, het ‘oppervlakkige’ is, maar dát gezóngen en dus bézongen?
Na dien, waarin Alhambra, Duindal en Mijn Huis voorkomen, heeft Verwey nu weêr een nieuwen bundelGa naar voetnoot93 gemaakt en mij 27 of 28 Septr. 1.1. te Aken voorgelezen, die absoluut zonder waarde is. Hoe het zoo gekomen is, weet ik niet, maar van dezen bundel kan ik niet anders zeggen dan dat het heelemaal níets is. Geen spoor van zien of hooren, - een beteekenisloos hol gedreun. Zoo dat nu Alhambra het beste is, dan ook zeer goed zijn het begin- en het slot-sonnet van Duindal, in Mijn Huis nog fraaye deeltjes voorkomen, en het overige is: waardeloos. |
|