ten,Ga naar voetnoot694 een
ekonomisch proza-opstel van de Vooys,Ga naar voetnoot695 terwijl van Van
der Goes ± 2 vel verwacht wordtGa naar voetnoot696 en ik zelf
ongeveer 1 velGa naar voetnoot697 in beslag zal nemen. Met daarbij een
bijdrage van Van Deyssel kan die aflevering dus kompleet zijn.
Schrijf mij eens of je nog altijd even ongenaakbaar bent als voor twee maanden.
Binnenkort zal ik een of twee dagen in de buurt van Baarn zijn. Ik zou het niet goed vinden als we elkaar dan weer niet
zagen. Betrekkingen en verhoudingen die het tijdschrift aangaan, en waaromtrent
onze persoonlijke eensgezindheid noodzakelijk is, zijn in den laatsten tijd
voortdurend bewegelijk. En alles kan niet geschreven worden. - Gegroet. Groet
Cato.
tt
Albert Verwey
|
-
voetnoot692
- Prospero, Het eenig ware, in Tweemaandelijksch
Tijdschrift, 4e jrg., aflev. 5, mei 1898, p. 289-299, aldaar gedagtekend
Jan. '98. Achter Prospero ging schuil de te Klaaswaal geboren Leidse
medische student A.L. Erkelens, die slechts eenmaal iets heeft ingezonden.
Op 6 mei 1898 schreef Erkelens aan ‘Weled. Heer’ (vermoedelijk K. Groesbeek)
dat hij gezien heeft dat zijn stukje geplaatst is, en hij verzoekt om enige
exemplaren van het tijdschrift en om inlichtingen omtrent het honorarium.
Blijkens het op dat tijdstip bij Verwey in gebruik zijnde copij-boek,
schreef Verwey op 8 mei 1898 aan Groesbeek: ‘Wilt U den Hr. A.L. Erkelens,
Papengracht 24 Leiden (Prospero) het volgende schrijven: Weledele Heer, Van
den Hr. Verwey hebben wij bericht dat hij U overdrukjes van Uw artikel heeft
toegezonden. Ter honoreering is Uw artikel door de Redactie niet opgegeven.
Reden daarvan is dat wij, behoudens uitzonderingen, voor
eerstelings-bijdragen van onbekende schrijvers geen honorarium beschikbaar
stellen.’
-
voetnoot693
- Marcellus
Emants, Vijftig, in Tweemaandelijksch Tijdschrift,
4e jrg., aflev. 4, maart 1898, p. 1-63.
-
voetnoot694
- G. van Vloten, Studiën uit de annalen van Tabari, in idem, maart 1898, p.
105-114, aldaar gedagtekend Leiden, 19 Dec. '97-14 Febr. '98.
-
voetnoot695
- Is. P. de Vooys,
Gedwongen winkelnering en huis-industrie in
Noord-Brabant, in idem, maart 1898, p. 82-104.
-
voetnoot696
- F.v.d. Goes, Een burgerlijke utopie [bespreking van Het
eenig geneesmiddel, door P.M. Schelling, W. Versluys, Amsterdam,
1897. Blijkens de Voorrede vroeger verschenen bij William Reeves, Londen,
onder den titel: Pauperism its Cause and Remedy], in idem,
maart 1898, p. 148-169, aldaar gedagtekend Febr. '98.
-
voetnoot697
- Albert Verwey zou uiteindelijk drie
bijdragen hebben aan het maartnummer van 1898, te weten: Brief
aan Herman Gorter/naar aanleiding van zijn Kritiek op de litteraire
beweging van 1880 in Holland [in het Januari-nummer van De Nieuwe
Tijd], p. 64-69; Op de grenzen [bespreking van Benjamins Vertellingen. Een gedicht, door W.L. Penning Jr.
en Het eerste Spel van Michaël den Aartsengel, door André
Jolles], p. 115-144; de besprekingen van Penning en Jolles werden voor de
eerste maal herdrukt in Stille Toernooien, Amsterdam,
1901, p. 67-115. Daarna volgde het gedicht De schoone
schijn, p. 145-147, dat zó diepe indruk op Van Deyssel zou maken [zie
brief 280], met zijn aanhef:
Kwaamt gij mij thuis? Zie ik na zooveel jaren,
Mijn zoon, de schaduw van uw blonde haren
Weer in uw oogen vallen als voorheen?
't Is waar, het wonder dat hen eens vervulde -
De droom die de appels van uw oog verguldde -
Heeft uit, maar 't spraakloos van wie veel ervaren
heeft en duldde
Laatstelijk werd dit gedicht herdrukt in Oorspronkelijk
Dichtwerk, I, p. 267-268. Zie over De schoone
schijn ook Maurits Uyldert, Dichterlijke
strijdbaarheid, a.w., p. 114-115. Verwey's Brief aan
Herman Gorter werd door de geadresseerde beantwoord in De Kroniek
van 13 maart 1898, p. 83-85.
|