217
Noordwijk/Zee
4 Mei '97
Amice,
Als Groesbeek je voor je antwoord aan Van HamelGa naar voetnoot619 minder
honorarium stuurt dan je hebt uitgerekend, toorn dan niet op hem, want hij doet
maar wat ik hem heb opgegeven. Ik heb hem namelijk - het klinkt min of meer als
in de komedie - geschreven dat de heer Thijm voor zijn verweer tegen prof. Van
Hamel geen aanspraak wenschte te maken op het hoogere honorarium dat hij voor
zijn eigenlijke werk bedingt. Ik zal je de reden zeggen. Die deze is: om aan het
geschil over de boeken een eind te maken heb ik een overschot noodig. Ik zorg nu
dat dat juist bedraagt wat ik jou heb afgekort. Van dat overschot dat aan ons
beiden komt, sta ik mijn deel aan jou af: voor jou komt het dus op hetzelfde
neer, behalve dat ik je nu misschien in een oogenblikkelijke ongelegenheid breng
die ik hoop dat je me niet verzwijgen zult. Voor mij komt het ook op hetzelfde
neer, ondanks dat afstaan, want als jij 't geld nu krijgt als hooger honorarium
is er geen overschot. En voor ons beiden als redakteuren
is het voordeelig omdat het geschil tot onze bevrediging wordt opgelost.
| |
Schrijf mij eens waar je bent. Volgens den een ben je wel, volgens den ander niet in Aken.Ga naar voetnoot620
In Londen heb ik niet de persoon maar de werken gevonden van Dowson. Je indruk
komt volkomen uit. Hij is de eenige die het houden zal.Ga naar voetnoot621
Teixeira verzocht de groeten en maakt aanspraak op een witten overjas.
't Ga je wel. Ik hoop van harte dat je mijn eigenmachtig paradeeren van je
financieele belangeloosheid een vergéfelijke misslag vindt.
Gegroet, en groet Cateau.
je
Albert Verwey
|
-
voetnoot619
- Zie
noot 616. Van Deyssel reageerde toen op A.G. van Hamel, Akëdysseril vertaald, in De Gids, april 1897, p. 139-155. Op Van
Deyssel's reactie zou Van Hamel repliceren met Aanteekeningen
en opmerkingen, in De Gids, juni 1897, p. 567-573.
-
voetnoot620
- Naar Aken zouden Van
Deyssel en echtgenote eerst afreizen op 8 mei 1897. Zij zouden aldaar hun
intrek nemen in Grand Hôtel Rosenbad te Aachen-Burtscheid,
alwaar, onder de directie van Hugo Weber, de kook- en braadkunst zo
verdienstelijk beoefend werd dat aan de maaltijden nieuw aangekomenen boven
hun etensborden onbeheerst kreunden van genot -, zoals Van Deyssel mij meer
dan eens verteld en mij eenmaal, op 12 september 1951, geschreven heeft. Zie
in dit verband ook Harry G.M. Prick, Lodewijk van Deyssel en
het goede der aarde, Avalonpers, Woubrugge, 1984, en Van Deyssel
zelf in De Nieuwe Gids, 1931, II, p. 385: ‘De voeding was voortreffelijk in
hôtel Rosenbad, zóó voortreffelijk, dat de van Aken
huiswaards keerenden, die zelf niet gebaad hadden, aanmerkelijk aan gewicht
hadden gewonnen. Het dîner, waaraan ontzachlijk “eer” werd gedaan, was
midden op den dag, ten een uur. Het pension bestond uit de huisvesting, het
ontbijt en dat dîner. Voor voeding later op den dag had men dan buiten het
“pension” om te zorgen.’ Op diezelfde pagina heeft Van Deyssel het over
‘lieden, die prettig een beetje zwak van karakter zijn en aan de
verlokkingen van het dîner niet kunnen weêrstaan’. Het is zonder meer
duidelijk dat hij zichzelf tot die lieden rekende!
-
voetnoot621
- Zie noot 47. Albert Verwey's Dichtspel/Oorspronkelijke en vertaalde gedichten. Bezorgd,
ingeleid en van commentaar voorzien door Dr. Mea Nijland-Verwey. Met een
woord vooraf van Prof. C.A. Zaalberg, Amsterdam, 1983, bevat (p. 384-388)
zes gedichten van Ernest Dowson in vertaling. Zie ook Verwey over Ernest
Dowson in Proza, VII, Amsterdam, 1922, p. 79-101, en het
oorspronkelijk in de bundel Dagen en Daden (1901)
gepubliceerde en laatstelijk in Oorspronkelijk Dichtwerk,
I, p. 376, herdrukte sonnet Ernest Dowson: in
memoriam.
|