en mogelijk Van der Goes over Fruin's KiesdwangGa naar voetnoot379 (als
politiek en aktueel). Je ziet dat ik eenige ruimte laat voor toevoegsels.
Van Van Vloten ligt er nog een stukje over Arabische poëzie.Ga naar voetnoot380
Wees zoo goed mij het laatste vers te sturen van dien hoe heet-i ook weer. En
zijn naam.Ga naar voetnoot381 Op raad van v. Deventer
heb ik prof. Beyerinck in Delft om een stuk over Pasteur gevraagd, maar hij
excuseert zich wegens gebrek aan tijd.
Ik heb een voor- (of na-) gevoel dat het je sints mijn bezoek bizonder wel blijft
gaan.Ga naar voetnoot382 Ik zou het erg prettig
vinden als je me daarin kondt bevestigen. Antwoord mij spoedig want na den 15den
moet de afl. gesloten zijn.
Groet ook Cato
tt
Alb. V.
|
-
voetnoot372
- Is. P. de Vooys, Sonnetten: I, Een mist, een doffe
zilveren lucht; II, Een zware dichte
sluier met dof licht; III, Stadstuin;
IV, Opkomende storm; V, Storm; VI, In veel vreemd klinkende
variaties, in Tweemaandelijksch Tijdschrift, 2e jrg.,
aflev. 2, november 1895, p. 260-265.
-
voetnoot373
-
Brieven van
Johan Thorn Prikker, in idem, november 1895, p.
289-311, waaraan toegevoegd een grotendeels door Henri Borel
geschreven noot. Betreffende de brieven van Johan Thorn Prikker
had Van Deyssel op 24 september 1895 aan Borel geschreven: ‘Daar
ik u reeds lang een antwoord schuldig ben, ook op uw brief van
dezen zomer, waarvan de lichtelijk impertinente rondborstigheid
mij niet onbehagelijk heeft aangedaan - haast ik mij u thans
even te schrijven, maar kan u daarom aangaande de Brieven van
Prikker alleen berichten, dat ik zoo spoedig mogelijk er kennis
van zal nemen, dat ik ze een belangrijke ontvangst vond en dat
het mij voorkomt, - naar wat ik er, bij een vluchtig inzien,
reeds van las, - ze grootendeels met genoegen in het Tijdschrift
te zullen plaatsen. - Wat heeft u een moeite genomen om dat
alles over te schrijven! Daarin is een toegenegenheid, die mij
treft. -’
Het was ook Borel die in 1897 de Brieven van Johan Torn Prikker in boekvorm bezorgen
zou. Zie thans De Brieven van Johan Thorn Prikker
aan Henri Borel en anderen/1892-1904. Met ter inleiding
fragmenten uit het dagboek van Henri Borel/1890-1892.
Bijeengebracht en toegelicht door Joop M. Joosten, Nieuwkoop,
1980.
-
voetnoot375
- Ch. M. van
Deventer, Platonica, in idem, november 1895,
p. 271-288.
-
voetnoot376
- F. van der Goes,
Sociologisch onderwijs, in idem, november
1895, p. 236-259, aldaar gedagtekend Aug. '95.
-
voetnoot377
- H.P. Berlage Nzn.,
Over architectuur, in idem, november 1895,
p. 202-235.
-
voetnoot379
- F. van der Goes, Kiesdwang, in
idem, november 1895, p. 317-339, aldaar gedagtekend 22 Oct. '95.
-
voetnoot380
- G. van Vloten, Oud-Arabische poëzie, in
Tweemaandelijksch Tijdschrift, 2e jrg., aflev. 3, januari 1896, p.
445-455.
-
voetnoot382
- Dit voorgevoel heeft Verwey niet bedrogen.
Op 7 oktober 1895 had Van Deyssel zelfs in zijn dagboek vastgelegd: ‘Ik ben
gelukkig. - Later heeft het u gespeten dat gij gedurende en van uw
geluksperiode te Houffalize zoo weinig genoteerd
had. Maar wat zoudt gij nu moeten noteeren? Dit: gij weigert elke gedachte,
die uw blijdschapstoestand zoû kunnen storen. Gij staat precies geregeld op
de minuut om zeven uur op. Gij kunt verder uw Dagorde van tegenwoordig bij
de Dagorde-papieren nazien. Gij werkt 's ochtends 8-12 aan uw beste werk.
Maar eindigt gij zonder feitelijk iets van den text er van geschreven te
hebben, dan zijt gij daar niet rouwig om. Als uw gedachten maar, zooveel mogelijk, met het werk bezig zijn geweest.
Gij rust 's middags 1.30-2.30 nog een uur, en slaapt dan nog wat, maar bijna
nooit het volle uur; meestal maar 10 a 25 minuten. En dat is genoeg. Gij
wandelt 12-12.30, en 2.30-3 of 3.15. Dit is samen 1 ¼ u. Gij zult het tot 1
½ a 2 uur uitbreiden, in kleine porties afgedeeld, en waarschijnlijk ook als
er niet meer zoo veel prachtige herfst te zien is, dit wandelen in
tuin-bezigheden veranderen. Gij werkt 's middags nog tusschen 3.30 en
6: Tijdschrift, enz. En 's av. brieven-schrijven, administratieve
bezigheden, enz. De Dagorde gaat geheel goed tot 2u.30. Maar voor het
tweede dagdeel moet zij nog strakker worden.’
|