102
Keulen 13 Augustus 1895.
W.V. Mij is de zonderlinge gebeurtenis wedervaren van als gast van een onbekende
Duitschland te zijn ingetrokken.Ga naar voetnoot350 Het zal 10
a 14 dagen duren waarschijnlijk. Mondeling bizonderheden, hoop ik, als wij
elkaâr omtrent begin-September in je gastvrije woning ontmoeten. Joopie is bij
mij. Hartelijke groeten, ook aan Kitty.
t.t.
Karel Alb. Th.
|
-
voetnoot350
- Van Deyssel was in
het ochtenduur van 13 augustus 1895 uit Baarn vertrokken en had, na
overvloedig gedineerd te hebben in de stationsrestauratie van Keulen, zijn
intrek genomen in Gasthof Hansen. Op 14 augustus reisde
hij via Bonn naar Rüdesheim. ‘Mijn bedoeling is’, zo schreef hij op 15
augustus vanuit Rüdesheim aan zijn vrouw, ‘zoo gauw mogelijk aan het einde
van de héenreis te komen, om dan te zien of wij ons op de terugreis nog hier
of daar kunnen ophouden.’ Nog diezelfde dag reisde hij via Frankfurt naar
Bensheim bij Heidelberg, van waaruit hij in het avonduur zijn vrouw
berichtte: ‘Ik ben hier maar wat gebleven om uit te rusten; want ik had het
vandaag geducht te kwaad, vooral in Frankfurt, een stad die ik niet kan
uitstaan. Wij moesten er ongelukkig een paar uur wachten. Ik was erg
beroerd, mijn honger zelfs was weg. Dat is al tijd een veeg teeken. Maar
nauwelijks waren we hier, of wij hebben allebei gegeten als wolven. Nu
moeten we nog tien uur sporen voor wij aan 't eind van onzen tocht zijn.
Maar wij blijven eerst hier een paar dagen rusten.’ Op 17 augustus stapten
vader en zoon te twaalf minuten over tienen in de trein naar Heidelberg,
gingen aldaar ‘per gewonen paardentram naar den berg-spoorweg en met dezen
naar het Heidelberger Slot.’ Vanuit Heidelberg zouden de reizigers te kwart
over vieren in de middag aankomen in Acheren. ‘Joopie is heel goed en lief.
In de spoor krijgt hij van iedereen koekjes en beschuitjes.’ Op 19 augustus
kan Van Deyssel vanuit Liestal berichten: ‘Eindelijk in Zwitserland, een van
mijn verlangens sinds 20 jaar. Wij zijn er nog maar eventjes in en nog vlak
bij de grens, maar toch werkt het al opwekkend en verlevendigend.’ Liestal
had Van Deyssel bereikt door op 18 augustus om éen uur 's middags Acheren te
verlaten. Toen hij te Appenweier moest overstappen, voelde hij zich zo moe
en beroerd dat hij bijna niet verder durfde en op 't punt stond daar een
paar dagen te blijven uitrusten. Hij vermande zich echter en besloot
tenminste tot Mülheim verder te reizen. Door gesprekken in de trein met een
Zwitserse geleerde die goed bekend bleek met de Nederlandse taalkundige Dr.
R.A. Kollewijn (1857-1942), vatte Van Deyssel hoe langer hoe meer moed zodat
hij toch nog, na zich in Basel inwendig gerestaureerd te hebben, om acht uur
's avonds in Liestal arriveerde. Het hotel aldaar bleek ‘ingericht volgens
het nieuwerwetsche Amerikaansche stelsel, zoo als de groote hotels in de
groote steden, ik bedoel met overal elektrisch licht, elektrische schellen,
beste-kamers (pardon!) met doorloopend water, en zoo meer. Dit heele dorp is
op straat met elektrische lantaarns verlicht. En ik geloof dat dit in geheel
Zwitserland zoo is.’
Op 20 augustus reisde Van Deyssel weer verder: via
Biel naar Neuchâtel-Boudry en vandaar op 21 augustus naar Lausanne waar hij
zich nog op diezelfde dag drie uur lang ophield op het meer van Genève, om
op 24 augustus naar Bern te reizen en vandaar op 26 augustus naar Hôtel Jungfrau te Mürren bij Interlaken, op een hoogte van
1650 meter, precies duizend meter hoger dan toen hij te Houffalize de Villa des Chéras bewoonde. Aan Frederik van Eeden berichtte hij op 30 augustus onder meer: ‘Ik
ben hier op een hoogte van 1700 meter boven de zee en zie de Engelschen
tennis spelen boven de wolken. Intusschen lijkt de atmosfeer mij hier te
star en brengt een soort van te felle, strakke, illuminatie in mijn fyzieke
gestel te weeg. 6 a 800 meter schikken mij, geloof ik, het best. Je zit hier
den heelen dag op de gletschers te turen, vlak tegenover je en vlak bij,
geenzijds het dal. Het licht is op dagen als gisteren en vandaag ontzettend
hel en sterk. Wandelend waadt je aanhoudend in een verblinding van licht
zonder eenige zachtheid.’ (De briefwisseling tussen Frederik
van Eeden en Lodewijk van Deyssel, tweede, herziene druk,
's-Gravenhage, 1981, p. 285). Diezelfde dag verliet hij dan ook Mürren om
via Lauterbrunnen naar Interlaken te reizen en daar zijn intrek te nemen in
Gasthof zum Hirschen/Hôtel du Cerf.
|