63
22 Febr. '95
Amice,
Ik kreeg hier, door een vergissing, jouw kopie en proef (aanteekeningen
Extaze). Om tijd te sparen heb ik de proef nagezien en
teruggestuurd. Hierbij je kopie.
Morgen zal Nijhoff je vel 1 en 2 (opgemaakt sturen), waarin je het jouwe
revideeren kunt. Verder heb je er niets aan te doen dan te zien of de titel van
Buysse's bijdrage in orde is. Dan kan het met je Imprimatur er op aan Nijhoff
geretourneerd. Ik schrijf dit in de idee dat je vandaag jouw proef terugstuurt.
Gister in Amsterdam,Ga naar voetnoot235
zag ik v.d. Horst. Die hield een klein vertoog tegen me over de nadeelen van om
de maand en de voordeelen van om de twee maanden verschijnen. Kom je om de
maand, zei hij, dan heb je nooit rust, dan moet je meer knippen, dan heb je met
de rubrieken meer last, dan heb je minder tijd en minder keus om de afl. goed
saam te stellen, dan zul je met korter waarschuwings-termijn ervoor staan dat je
zelf een nummer vullen moet, dan zul je, als het blijkt niet te gaan, je slecht
kunnen terugtrekken. Blijf je daarentegen Tweemaandelijksch, dan wordt alles wat
hierboven nadeel was, voordeel, - dan behoudt het Tijdschr. zijn naam, dan kun
je omvang en prijs voor een jaar vergrooten, en lukt het op den duur niet,
zonder veel schade of schande, doen verminderen, dan heb je bovendien voor op
andere tijdschriften dat je vereenigen kan, door je grooter omvang, stukken van
uitgebreidheid, èn groote verscheidenheid. Laat je niet, zei hij, door een
uitgever, drijven tot om de maand te komen. Een uitgever heeft niet veel last
ervan. Zooveel meer een redactie. Blijf twee-maandel. en word
dik en duur.
Enfin, op het oogenblik heeft dit betoog mij volkomen overtuigd, overweldigd. Zie
wat het jou doet, en antwoord als je bezonken bent.
| |
Wat Van der Horst zei komt goed overeen met jouw voorliefde voor een dikke afl.
Je weet, in Engeland is het oudste en gezienste Tijdschr. 3maandelijksch.Ga naar voetnoot237
|
-
voetnoot235
- Op 21
februari 1895 bezocht Verwey in Amsterdam Scheltema & Holkema. De
datum van Verwey's brief, 22 februari 1895, is tevens de datum van
verzending van een Hommage à Edmond de Goncourt, blijkens
De Amsterdammer nr. 922, 24 februari 1895, p.5, bestaande ‘uit een
perkament, waarop smaakvol in Gothische typen gekaligrapheerd door den
wapenteekenaar J.M. Lion’: Hommage à Edmond de Goncourt,
‘terwijl in de georneerde H het Hollandsch blazoen de nationaliteit
aantoont. Alles in rood en goud met zwart. Onder den titel staan twee regels
aangehaald, uit de schitterende en uitmuntende studie over de Goncourt door
Van Deyssel in de Verzamelde Opstellen en zorgvuldig
vertaald: “de Goncourt is de genesis van het proza der twintigste
eeuw”/“onze kunst heeft in de leer te gaan bij de Goncourt voor het
styleeren.” Daarna volgen de namen zonder meer: Jozef Israëls, Jacob Maris;
H.W. Mesdag en mevrouw Mesdag-van Houten; Breitner; Jan Veth; M. Bauer;
Toorop; de Bock; E. Bosch; Haverman; S. de Swart; Ph. Zilcken; Isaac Israëls
en Willem Kloos; L. van Deyssel; H. Gorter; F. van Eeden; M. van der Maarel;
Mr. G. van Tienhoven Jr.’ Zie ook Philippe Zilcken, Edmond de
Goncourt gehuldigd met een ‘banquet’ hem aangeboden op Vrijdag 22 febr.
1895, in weekblad De Amsterdammer van 17 en 24 maart 1895. Zilcken
is overigens in de war geweest met de datum van dat ‘banquet’, immers dat
vond plaats op vrijdag 1 maart 1895, zoals onmiskenbaar blijkt uit Edmond et
Jules de Goncourt, Journal/Mémoires de la vie littéraire
1891-1896. Avant-propos de l'Académie Goncourt. Texte intégral
établi et annoté par Robert Ricatte, Tome IV, Paris, 1956, p. 749-754. Op 3
april 1895 noteerde Edmond de Goncourt: ‘Visite de Zilcken, l'aquafortiste
hollandais, venu à Paris pour faire une pointe sèche de mon facies. Un long garçon, maigre, sec, osseux, avec l'accentuation
d'une forte pomme d'Adam dans un cou d'échassier. Il me parle d'un article
fait sur moi par un littérateur de ses amis, article intraduisible en
français, parce que la langue hollandaise est beaucoup plus riche que la
langue française et ayant cinq ou six expressions pour rendre une chose qui
n'en a qu'une chez nous, - et cet article, à son dire, serait un débordement
d'epithétes, ressemblant à une éruption volcanique.’ (a.w., p. 767). Het
betrof hier uiteraard het fameuze opstel van Lodewijk van Deyssel, over
[Jules en Edmond] De Goncourt, in De Nieuwe Gids, juni
1888, p. 205-228; voor de eerste maal herdrukt in [de eerste bundel] Verzamelde Opstellen, Amsterdam, 1894, p. 206-233.
-
voetnoot236
- Die indruk was in overeenstemming met Van Deyssel's
‘ochtend-meditatie’ van 23 februari 1895: ‘Gij zijt nu in 't begin van een
levenstijdperk, dat in voortreffelijkheid en kracht voor geen der vroegere
aktive seizoenen zal behoeven onder te doen. In-tegendeel: in
gelijkmatigheid en duurzaamheid, hoopt gij vast, dat de thans beginnende
periode de vorigen zal overtreffen.
Zoo als Verwey zegt: het kiempje
is er nu, en kàn, om zoo te zeggen, niet anders dan
groeyen. Gij hebt verscheidene, binnen een zeker plan ónwankelbare,
steun-pilaren: 1e hebt gij nu de zékerheid, dat gij, - nu na het
een-beetje-in-de-war-gaan uwer zenuwen, van 1892 - wérken kunt, even goed
als vroeger. En ook op dagen dat gij u beroerd of moe voelt. Dan mínder, -
maar dan toch óok; dan desnoods héel weinig, - maar dan toch iets. 2e is de toestand van misschien iets minder kracht dan
vroeger, waarover gij te beschikken hebt, - eigenlijk juist een dienst door
de natuur u bewezen, - om u, u den steeds overdrijvende, - te dwingen dat te
doen wat gij altijd te vergeefs hebt nagestreefd, - namelijk matig en
gelijkmatig te zijn. Eigenlijk was dit de eenige manier om uw leven te maken
wat gij altijd gewild hebt dat het zijn zoû: iets matigs en
voortdurends. 3e hebt gij de overtuiging dat de onaangename dingetjes,
die gij nu en dan gewaar wordt, - de moeheden, het bij de wandeling niet
meer voort kunnen, enz., van uiterst weinig beteekenis zijn: lichtelijk
storende rimpelingen aan de oppervlakte van het gestel, - een soort van
“zenuwtrekkingen” en meer niét. 4e gelooft gij stellig dat gij ook,
door oefening en zelf-opwekking (auto-suggestie), die onaangenaamheidjes hoe
langer hoe meer zult weten te verminderen. Het is eigenlijk
bespottelijk als gij nagaat hoe beängst gij u door totaal onbeteekenende
dingetjes hebt laten maken. Op 't oogenblik zelf is het niet prettig, dat is
waar. Maar ten eerste ook dán níet èrg onprettig, en ten tweede, gaat het
voorbij als een vlindertje, en deert u niets wézenlijks. Is het niet
iets dat verre horizonten van grootste kracht-herwinning opent, - te
bedenken, dat gij gisteren, - een der eerste dagen van
zware dooi - méér gezaagd hebt (en zonder een nadeelig
gevolg) dan op éen der vorst-dagen?’
-
voetnoot237
- Bedoeld is de door John Murray in 1804 opgerichte
Quarterly Review.
|