in Haarlem bij mijn schoonmoeder. Kom je dán dus in Holland doe me dan 't
genoegen en bezoek me daar eens (Florapark 46). Kom je deze laatste week van
April nog - òf na de 1ste helft van Mei - dan zal natuurlijk niets me meer
verheugen dan je hier te zien zoolang je van mijn huis gebruik
wilt maken.
Ik heb artistiek genot gehad van je Zola-stukGa naar voetnoot231 en zag met schik
je woord over Barrès.Ga naar voetnoot232 Dien mocht ik vroeger zoo,
maar las sints niets van hem. Tot ziens hoop ik.
tt
Albert Verweyaant.
|
-
voetnoot230
- Een bezoek aan Noordwijk moet Van Deyssel in het
vooruitzicht hebben gesteld op een niet teruggevonden briefkaart die hij 22
maart 1891 aan Verwey's adres verzonden had. Op het tijdstip waarop Verwey
Van Deyssel schreef (22 april 1891) was deze laatste al enkele dagen ziek.
Donderdagavond 7 mei 1891 legde Van Deyssel, terugblikkend op die ziekte,
vast:
‘Zaterdag 18 april had ik den heelen dag niets geen
honger maar dwong mij toch tot eten en avondmaalde o.a. met gerookte
paling (het was juist voorjaarskermis). Dien nacht kon ik niet slapen
maar kreeg een koorts, die 36 uur of tot den volgende Maandagochtend
aanhield. Ik bleef al dien tijd in bed. Die week sleet ik verder in mijn
leunstoel in de huiskamer, niet in staat om iets te doen, met steeds
tegen 7 uur 's avonds de koorts, hevige gloei-pijn in 't aangezicht,
enz. Des Zaterdags (dus toen ik 1 week was ziek geweest), ontboden wij
den arts, die het geval voor Influenza verklaarde en ik moest dadelijk
naar bed. Het ledikant werd in de huiskamer geplaatst en zes dagen bleef
ik er nacht en dag in, kininepillen slikkend, de eerste twee dagen 12 p.
dag, toen 2 dagen 10, 2 dagen 8, 1 dag 6, 1 dag 4 en 1 dag 2. Den
volgenden Zaterdag (dus toen ik twee weken was ziek geweest) kwam ik
weêr op en van dien dag af elken dag een beetje langer. Eergisteren,
Dinsdag, ging ik weêr voor 't eerste uit, in een rijtuig een eind den
Wouwschen weg op en daar gewandeld. Van-daag, Donderdag, voor de eerste
maal uit geweest, ongeveer éen uur met mijn vrouw gewandeld. Mijne
ziekte, met herstel meê, zal drie weken hebben geduurd. Bizondere
psychologische opmerkingen heb ik over mijn toestand of denken in dien
tijd overigens niet te maken.’ Op vrijdag 8 mei 1891 was er
overigens weer een terugval: ‘Een korte wandeling (15 minuten en 15 terug)
voetje-voor-voetje gemaakt (naar “De Ketel”), gevoelde mij in dien Ketel
zeer beroerd en zwak. Eenige uren later veel honger en veel gegeten en een
liter wijn gedronken. Daarop slecht geslapen. Het is regenig weêr. Ik gevoel
mij tamelijk wel van algemeene gesteldheid, wel in-staat naar Amsterdam te gaan; ik heb nog al tijd een weinig
keelpijn en ben moreel zeer neerslachtig. Ik denk: was ik maar dood.’
-
voetnoot231
- In De
Nieuwe Gids, zesde jrg., deel II, aflev. 4. april 1891 was Van Deyssel op
drievoudige wijze aanwezig: met In de zwemschool (zie noot
208), met De dood van het naturalisme, n.a.v. Emile Zola's
roman L'Argent, p. 114-122 (voor de eerste maal herdrukt
in Prozastukken, p. 140-150) en met een aantal Boekbeoordeelingen (p. 123-133).
-
voetnoot232
- In de Boekbeoordeelingen (zie noot 231) was, p. 128-130, ook opgenomen
de bespreking van Giovanni Verga, Mastro Don Gesualda,
laatstelijk herdrukt in De scheldkritieken, p. 216-217;
aldaar: ‘Uiterst belachelijk is het Barrès en Bourget in éen adem te noemen,
Barrès' adem is puure zielestoom, Bourgets adem is mondain kuchen, Barrès is
een machine van spiritualiteit, Bourget is een modeplaat, Bourget behoort
volstrekt niet in de Hooge Literatuur.’
|