84
10 Febr. '91
Neen, amice, als ik die verzen vertalen kon, zou ik niet vinden dat je me je
schoenen had doen poetsen, of je koffer dragen, - ik zou vinden dat jij mij, als
een uitermate door je hooggesteld kunstenaar, een zeldzamen steen had in goud te
zetten gegeven, en dat ik me daar gelukkig en vereerd door moest voelen.
Hoe zal ik ze vertalen, amice? Ze zingen nog door in me, die van enkel vreugden
over 't fransche rijm en 't fransche enkelwoord aan elkaar geregen liedertjes -
Que mon coeur, que mon coeur a de peine!
Qui vous fait tant pleurer?
hoe wil je dat ik dit vertalen zal, óm-talen, óvertalen,
éventalen - 'n mousselienen jurk vol klaarwaterige steenen verarbeiden tot een
knetter-rij'en staatsiekleed? Want als ik dàt deed was ik al een groot
Hollandsch kunstenaar.
Maar - mág ik je een raad geven? - waarom wil je ze vertaald
hebben? Om den uitgever? Wel, doe het niet. Zeg: uitgever, je bent mal; ik zeg je dat men zulke verzen niet hoort te vertalen - niet
kán vertalen - slecht zou vertalen - en dat 't delicieuze fransch millioen maal
beter is dan uitgespuwd Hollandsch. De man moet naar je
luisteren, dunkt me, of hij verdient te worden gestraft.
Houd me ten goede dat ik je niet verstaan had. Wat je me schrijft nu, is zeer
delikaat. Voor mij zijn de Joodsche auteurs alleen oorspronkelijker dan de
Europeesche, in hun godsfantasieën. Maar wie belet ook óns oorspronkelijk te
zijn. Integendeel, alles dringt er ons toe. De tijd wil het. En ook in de
Gods-Verbeeldingen zullen we eens weer oorspronkelijk zijn.
Ik stuur je de versjes terug, voor áls je er soms nog gebruik van maken wilt.
Als je weer wat aan me schrijven wil houd ik me aanbevolen.
Ook na je stukje zeg ik nog niets over Van Eeden. Neem me dat niet kwalijk. Later
spreken we elkaar.
tt
Albert Verwey