tooneel gewijd. Aan de roepstem van H.J. Schimmel en de zijnen, om jongelui van beschaving en ontwikkeling uit den gegoeden stand op te wekken in dienst te komen van het tooneel, heeft hij met enkele anderen, uit volle overtuiging, gevolg gegeven. Hoewel er bij de stichting der Kon. Ver. Het Nederl. Tooneel in het geheele land een algemeene sympathie voor het tooneel ontstaan was, behoorde er toch moed toe, om als zoon eener deftige Haagsche familie, als voormalig leerling van het Gymnasium, de loopbaan van tooneelspeler te kiezen. Men beschouwde Isings besluit dan ook als eene gebeurtenis.
Het hart vol idealen, kwam Ising aan het tooneel, jong en onervaren. Van Mevr. Kleine-Gartman en van Jan Albregt kreeg hij practischen raad. Zijn geluid, zijn metalen geluid, zou hem de toekomst openen, meende hij. Dit krachtige geluid deed bij treurspelen dienst; bij ‘comedie’ bezwaarde het.
Het waren, vooral in den aanvang, gelukkige dagen, gelukkige avonden voor hem, als hij zijn metalen geluid kon laten klinken. Maar... het treurspel wordt schaars beoefend! Ander genre was minder het zijne. Om zich in zijne richting te ontwikkelen, ontbrak de gelegenheid en die bleef ontbreken. Ising heeft nooit het voorrecht gehad een echte succesrol deelachtig te worden. Door oefening, aangeboren beschaving en ontwikkeling wist hij later, in comedie en blijspel, zich met gemak te bewegen, en van deftige oude heeren, in 't bijzonder met een komisch tintje, goede typen te maken. Zijne oude heeren muntten steeds uit door het beschaafde: het waren ‘heeren’.
‘Heer’ is Ising ook aan en buiten het tooneel gebleven. Haagsch en hoofsch. Hij heeft zich vrij weten te houden van eigenaardige tooneelneigingen en zich blijven bewegen buiten het komedianten-leven. In de eerste dagen van zijn tooneel-spelerschap verkeerde hij doorgaans met studenten, later met de hoofdmannen van de wordende ‘Nieuwe Gids’ en met vele schilders uit dat tijdperk. Met de voornaamste hunner is hij steeds blijven verkeeren; hij kwam ten hunnent en zij kwamen ten zijnent. Een keurcollectie etsen en enkele schilderijen van hen, van Willem Witsen, Bauer, Breitner, Valk, den jongen Israëls, enz. waren zijn trots. Het was eene genieting deze, door een der genoemde schilders zelf geordend in zijne met smaak en gevoel voor kleur ingerichte oud-Amsterdamsche woning, gelegen aan een der schilderachtigste grachten van oud-Amsterdam, te bewonderen en telkens meer te bewonderen.
Niet geschikt voor ‘tooneelmensch’ - Ising droeg het hart, rechtmatig, hoog, en dàt was zijn geluk - vond hij onder schrijvers van '80 en onder schilders en bij hun kunst zijn hemelrijk. Het gaf hem troost voor teleurstellingen en spijtig tooneelgeharrewar.
Van al dat geharrewar, van onoprechtheid, van onderkruiping, van dubbelhartigheid, is hij, door omgang met de schilders en schrijvers van '80, verre gebleven. Dat heeft hem vooral, toen hij door aanvaarding van het secretariaat bij uitzondering rollen te vervullen kreeg, moed doen houden. Toch bleef ‘spelen’ zijn hartstocht. En wie in zijn spel het streven, de bedoeling, de zucht tot het artistieke, afgescheiden van de uitvoering, wist op te merken, verschafte hem eene vreugde, die vele dagen van opgewektheid in haar gevolg had.