337
Amsterdam 12 Mei 1903
Beste Karel,
Het spijt mij zoo dat ik mij niet wel genoeg voel om een gezellig achtermiddagje bij je te komen doorbrengen, en hoewel ik al eenige dagen ongesteld ben, wachtte ik zoo lang mogelijk met het afteseinen in de hoop toch te kunnen gaan.
Ik ben eerst duizelig geweest, zoodat ik telkens dacht flauw te vallen. Daartegen kreeg ik kinapillen. Nu ben ik heel verkouden, en heb een abces aan een boventand, zoodat ik mijn neus moeilijk kan bewegen. Bovendien val ik, zoodra ik maar eenigszins gelegenheid heb, in slaap. Ik moet nu chinine nemen en dan zal mijn geneesheer mij weer eens onderzoeken. Hij wil mij in de vacancie naar een heuvelachtige streek zenden om daar te wandelen. Ik zal hem voorstellen de slatuintjes om te loopen en tegen een duin bij Bloemendaal op te klimmen.
Voor Goes weet ik er nu niet anders op dan vier maanden te gaan zitten. Als hij in appel gaat heeft hij kans nog meer te krijgen en gratie aan de Koningin vragen is onmogelijk tegenover zijn partij. Ik vind het vreeselijk.
Hartelijke groeten, ook aan je Vrouw, met mijne liefste verontschuldigingen.
tt
Nol.