De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904

253

Amsterdam 16 Febr. 97

Beste Karel,

Wel bedankt voor je fotografie.⁴³⁵ Ik verdenk er Kobus van, of Roland Holst,

435 Deze fotografie en 't haar begeleidend epistel zijn niet bewaard gebleven.

[p. 267]

maar het laatste houd ik toch voor minder waarschijnlijk. Hoe heerlijk dat je zoo plezierig aan het werk bent.⁴³⁶ Hoe langer het duurt, des te nijdiger word ik op Van Deventer. Ik schrijf hem trouw alle Zaterdagen dat ik hem niet ontvangen kan. Je hebt eigenlijk heelemaal gelijk. Maar de omstandigheden toen ik het stuk las in het bijzijn van den schrijver en van Maussie, die mijn aandacht inriep voor een ander artikeltje, leidden mijn aandacht eenigszins af, en toen dat eerste oogenblik voorbij was, kon ik moeilijk woedend worden. Wanneer iemand je een klap geeft, kan je niet pas den volgenden dag terug gaan slaan.

De Décors van Borkman⁴³⁷ van Breitner en Bauer waren magnifiek - echt sneeuw. Jammer dat ze bij zoo'n leelijk stuk moesten dienen. Ik liet Huzzle uitvisschen wie die ééne man, die een rationeele tooneelinrichting kan bezorgen, is. Zie de Kroniek van verleden Zaterdag.⁴³⁸ Derkinderen!!

Ik zie Bouwmeester al symboliesch comediespelen.

Mocht ik eens een Zondag vrij wezen, dan zal ik graag vragen of je vrouw en jij mij een uurtje kunnen ontvangen. Intusschen hoop ik dat je je bedenken zult, en vóór de Paasvacancie toch eens bij mij wilt komen. Anders sterven wij zoo van elkaar af.

Vele groeten voor U en de Uwen.

Je vriend

Arnold I. Jr.

436 Sinds 15 jan. 1897 (en tot half april 1897) hield Thijm zich dagelijks bezig met de bestudering en becommentariëring van Maurice Maeterlinck's Aglavaine et Sélysette (1896). Hij volgde daarbij een methode, volkomen verschillend van alle vroegere: ‘Met één werk bezig zijn en daaraan voortdurend denken, dag en nacht. Alléen daaraan denken. De andere gedachten, van dagelijksche levens-dingen, enz. dadelijk verwijderen indien ge er u op betrapt. Niet denken, of ten minste alleen sekundair: “doe ik nu wel goed?”, maar denken: “ben ik wel met dat éene werk bezig?”. Heelemaal niet denken: “gevoel ik mij nu aangenaam?” of zoo, maar, altijd, al zijt gij ook een beetje moe of zoo, aan dat ééne denken.’ De toen door Thijm gemaakte aantekeningen verdienen afzonderlijk te worden uitgegeven. De grote studie Het schoone Beeld (Door en Over het Drama Aglavaine et Sélysette van Maurice Maeterlinck), verschenen in het Tweemaandelijksch Tijdschrift, sept. 1897, 1-43 en nov. 1897, 163-188, voor de eerste maal herdrukt in L. van Deyssel, Vierde Bundel Verzamelde Opstellen, A'dam 1898, 197-271, bevat slechts een extract uit deze, drie maanden lang dagelijks gemaakte, aantekeningen.

437 Ibsen's John Gabriël Borkman.

438 Bedoeld is het artikel van Jan Kalff over John Gabriël Borkman in De Kroniek van 14 febr. 1897.