163
Baarn, 21 Maart 1894.
Maar, lieve vriend, het komt mij voor, dat gij in eeuwigen tijd niet hier zijt geweest. Hoe komt dat toch? Och, wees zoo goed, en bepaal per omgaande een dag, waarop gij zoudt kunnen komen, onverschillig welken, ik heb voor geen enkelen dag afspraak en ik verlang er verschrikkelijk naar Uw stem weêr te mogen hooren en Uw oogenblikken te zien. Wanneer kunt gij, Donderdag, Vrijdag, Zaterdag, Dinsdag of Woensdag?
Ik ben weêr aanmerkelijk minder dan ik geweest ben, maar gij zult toegevend zijn. Ik ben te moe om eens naar Amsterdam te komen. Ik was verleden Vrijdag te Amsterdam stil, maar ben aan het station gebleven, om dat ik totaal uitgeput was.
Gij weet wel, dat toen ik U onlangs voorstelde op den door U aangegeven Dinsdag niet te komen, dit niet was om dat ik U niet altijd zeer gaarne zoû ontmoeten, maar alleen om dat ik toen afspraak met een ander had, en het voor ons beiden aangenamer achtte een anderen dag, zonder derde, samen te komen. Het is afschuwelijk dat gíj mijn nieuwe werkkamer nog niet hebt gezien. Het kleinste kindje zal zoo min mogelijk schreeuwen als gij er zijt.
In de hoop op een gunstige beschikking en na U het doen mijner groeten aan Uwe levensgezellin te hebben verzocht, als altijd voor altijd de Uwe
Karel Alberdingk Thijm.