De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
41België. Esneux, 11 Maart '87 Hôtel du Pont.Ga naar voetnoot84
Amice, Ik móet je nu schrijven, aan jouw de eerste der niet-zaken-brieven, want ik had het al eerder willen doen. Op dien avond in het PanopticumGa naar voetnoot85 heb ik onze vriendschap gebroken. Ik geloof, dat wij tot die menschen behooren, die elkaâr zulke dingen zeggen kunnen. Ik weet wel: wij zullen elkaâr nog dikwijls, ons heele leven hoop ik, zien en spreken, wij zullen hetzelfde van elkaâr blijven denken, enz., andere menschen zouden stellig zeggen, dat de vriendschap blijft voort bestaan: men schrijft elkaâr, men ontmoet elkaâr, enz. Maar dat is zoo niet. Dát is de vriendschap niet. Vóor dat ik de hoeveelheid daden, die mij de laatste weken, in Amsterdam zoo moe hebben gemaakt, deed, heb ik aldoor geweten, dat onder alles wat ik te overwinnen en tot gruizel te slaan had, de frequente omgang met jouw het hoogst en het hardst tegen mij op stond. Ik vind het sterk van mij zelf dat ik het heb kunnen doen om dat ik het moest. Geen klein stuk van het beste dat ik heb is er dood meê gegaan. Deze brief is misschien een beetje rhetoriesch en een beetje ridikuul, maar het gebeurt mij uiterst zelden, dat ik gekke ‘gevoels’-dingen doe, daarom mag het wel voor éens. En ik herinner mij niet ooit iets als dit geschreven te hebben. Ik woû je namelijk schrijven om je te bedanken. Ik dank je voor alles wat ik sinds het begin van '83, maar vooral in de laatste twee jaar, aan je gehad heb. Het is veel, dat heb ik wel geweten, maar vooral nú voel ik het heftig. Ik dank je. Ik heb nog nooit iemant voor immaterieële dingen bedankt. Adieu; in mijn koû van de laatste dagen vóor mijn trouwen hoop ik je weêr te ontmoeten. Waarschijnlijk zal ik dan niets voelen.
Karel Alberdingk Thijm. |
|