De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Arnold Ising jr., 1883-1904
(1968)–Lodewijk van Deyssel, Arnold Paul Constant Ising jr.– Auteursrechtelijk beschermd15Am., 1 Maart 1886. N.Z. Voorbw. 161.
Zeer vertrouwelijk. Amice, Ik had aan Croiset en aan je-zelf laatst al willen vertellen van het briefjen, dat ik aan Kloos heb meenen te moeten schrijven; niet om dat ik dacht, dat Kloos jullie ook betrekken zoû in wat ik voor hem ‘de vrienden’ noemde, en dus aan jullie ook mijn boodschap zoû overbrengen, maar wel om te voorkomen, dat jullie verwonderd zouden zijn, als b.v. v.d. Goes eens zeide: ‘en K. zondert zich zoo af, hè?’ Kloos schreef mij zelf, dat hij 't jullie, als niet behoorende tot hen met wien hij omgaat, niet gemeld had. Daardoor dus ook heb ik toen heelemaal vergeten er jullie over te spreken. Maar ik vind 't nu zeer goed, dat je 't weet, en dat je veronderstelling: het betreft alleen de Heeren van den N.G., juist is. Ik heb om verschillende redenen gedacht eenige verkoeling in mijn omgang met de Heeren v.d. N.G. te moeten brengen. Ik zoû je mijn gemoedsaard, in termen, die ik zelf nooit duidelijk genoeg zoû vinden, moeten voorleggen, om je de redenen van mijn besluit, - tóch ook betrekkelijk onbelangrijk voor je, - geheel helder te maken. Mijn standpunt is, dat ik in den laatsten tijd zenuwzwak en -ziek ben geweest en niets heb uitgevoerd, terwijl ik dat in alle opzichten slecht vind eigenlijk, en ik nu een toestand in 't leven wil trachten te roepen van: sterkte van zenuwen en veel, zeer veel werk. Om het eerste te verkrijgen moet ik den door den dokter voorgeschreven leefregel stipt nakomen. Om het tweede te bewerkstelligen, moet ik veel tijd tot mijn beschikking hebben. Mijn omgang moet ik dus beperken tot hen met wie ik het liefste omga. Tegen de heeren van den N.G., heb ik nu ten eerste dit algemeene bezwaar, dat ik door met hun te zijn van-zelf door de publieke opinie (verontschuldig de aanmatigende woorden) bij een letterkundige coterie gerangschikt word, hetgeen ik vóór alles wil voorkomen. Ten tweede, dat hun omgang mij op den duur zoû noodzaken in hun tijdschrift te schrijven, hetgeen ik niet wil, om dat ik geloof dat dát mij den weg tot de andere tijdschriften zoû afsnijden, en ik in andere tijdschriften wil schrijven, om dat ik met schrijven geld hoop te verdienen. Ten | |
[pagina 30]
| |
derde, dat hun omgang mij dwingt nu en dan iets voor te lezen van mijn werk, hetgeen ik nu eenmaal verafschuw. Ten vierde, dat zij geen van allen mijn literaire overtuigingen en sympathiën deelen, dat dus letterkundige gesprekken tusschen hen en mij steeds min of meer spannend, hatelijk en vruchteloos zijn, en dat zij over niets anders kunnen spreken als juist over die letterkunde. Tegen ieder van hen afzonderlijk heb ik nog deze bizondere bezwaren: (Paap blijft er buiten, dien zag ik toch zelden) tegen v. Eeden, dat ik hem eenvoudig onuitstaanbaar vind. tegen v.d. Goes, dat hij steeds tegenover mij staat in een controleerende, pedagogische en gispende houding. tegen Verwey, dat ik hem exkluzief en in alles verbazend jong vind. tegen Kloos, hetgeen zich aansluit bij het algemeene bezwaar, dat híj vooral mij voortdurend dwingt tot medewerking aan den N.G. Houd de overmatige lengte van dit briefjen ten goede en doe mij éen pleizier: van namelijk aan v.d. Goes niet te zeer te laten merken, dat jij en Croiset (hetgeen ik hoop, dat jullie zullen doen) mij nog wel ziet. Als hij 't desnoods merkt, is 't minder; het is geen staatsgeheim, maar je begrijpt, dat ik het toch liever niet heb, daar, (doorgehaald: zoodra ik) wanneer ik mij in hun oog geheel afzonder, mijn houding vergefelijk blijft, maar zoodra ik mij slechts van eenigen verwijder, mijn houding bepaald zeer onvriendschappelijk wordt, iets, waar toe zij zich niet bewust kunnen zijn aanleiding te hebben gegeven.
Als ik niet geweten had, dat je gisteren tot kwart voor tienen in den schouwburg moest zijn, en niet vermoedde, dat jullie daarna whisten, had ik je willen vragen een partijtje te komen schaken. Ik zal 't nu doen den eersten avond, dat ik weet, dat je vrij bent.
Adieu, tt. Karel Alb. Thijm.
Eergisteren heb ik je met veel genoegen JacqueminGa naar voetnoot49 zien spelen.
Wees zoo goed dit epistel aan Croiset te laten lezen. |
|