Krabbeltjes van Oom Chap(1930)–Ch.M. van Deventer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Uit Sumatra terug. Uit Deli terug, liep ik aan bij mijn neef, Die krokette juist met zijn kindren, En riep me toe: ‘we zijn juist op dreef’, En 't zoontje: ‘u moet ons niet hindren!’ ‘Je nicht’, riep ik toen, ‘bij ons op de soos, Ben ik zelf een eerste kroketter: Ze noemen me daar den bolleboos, En we doen het er heel wat netter. ‘Een flinken patjol met schop en al, Dien houden wij in onze handen, Een kokosnoot is iedere bal, De boogjes zijn olifantstanden.’ ‘Zoo, zoo’, zei mijn neef, ‘ben jij zoo'n heer? ‘'t Is goed, dat wij zóó ver al kwamen; Sla jij eens mijn bal aan den paal maar één keer, Tien appels dan deelen wij samen. De kindren gierden; ik moest toen wel, Heldhaftig sloot ik mijn oogen, En gaf den bal in den blinde op zijn vel: De zandkorrels vlogen en stoven. Opeens daar hoor ik: ‘hij raakt den paal!’ Mijn neef, die strooide de winsten; De kinderen maakten geweldig kabaal; Ik zei: ‘dat's een van mijn minsten.’ Vorige Volgende