Krabbeltjes van Oom Chap(1930)–Ch.M. van Deventer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] De Rakker. Aan den slootkant, met een hengel, Stond een knaap: het was een bengel. Visschen mocht hij daar juist niet; Daarom deed-ie 't; zóó was Piet. Maar een man komt aangeloopen; Scheldt en schreeuwt: ‘je mag niet stroopen!’ ‘Stroop je zelf’, roept Piet terug, ‘Met je zus’; dan duwt hij vlug 't Hengeluiteind in den slootgrond Dat-ie polsrecht op zijn poot stond; Man vlak bij, maar Piet, zijn tong Steekt-ie uit; hij neemt een sprong: Krak! De hengel is gebroken; Man, die gilt, vooruitgestoken De armen allebei, maar Piet Recht vooruit in 't water schiet. En de man haalt hem op 't droge, Slaat hem zonder mededoogen. Dat deed Piet geweldig zeer, Maar toch dacht-ie: ‘morgen weêr!’ Vorige Volgende