Krabbeltjes van Oom Chap(1930)–Ch.M. van Deventer– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Puckje en de Zwanen. Ach, wat leed voor 't arme Puckje Nu zijn baas, die zwanenvrind, Hondje's vijanden met 'n stukje Brood vlak bij haalt op het grint. ‘Koescht!’ knort baasje, ‘niet verroeren!’ Telkens dreigt zijn linkerhand; Met de rechter gaat hij voeren; Ach, wat heeft dat Puckje 't land! Zwaantjes vliegen in de veeren, Dat's toch brave hondje 's deugd. Moet die hand hem anders leeren, Waar blijft Puckie's taak en vreugd? Voor hem zeven blanke lijven Wagglen schuw in vreeze groot. En toch moet hij rustig blijven, - Ach, wat is dat diertje in nood! En zij happen, snel en schrokkig, O zoo bang voor Puckie's haat. Puckie fniest, gegriefd en bokkig, - Ach, wat doet die hand hem kwaad! Maar de baas gaat aan 't slabakken, Door een niesbui zelf geraakt; Angstig tast hij in zijn zakken Met de hand die niet meer waakt.... [pagina 8] [p. 8] Ja, de hand vergeet hem even; Puckie daadlijk: ‘waf, waf, waf!’ En de zwanen, alle zeven, Rechtsomkeert, en in een draf. Fladdrend stuiven ze in den vijver Vóór de baas weer ‘fnietscha’ zei; Zwemmen weg met wilden ijver: Baasje boos, maar Puckie blij! Vorige Volgende