't Kleyn Hoorns-liet-boeck, inhoudende eenige psalmen Davids, lof-sanghen, en geestelijcke liedekens
(1644)–Jan Jansz. Deutel– AuteursrechtvrijEen ander.O Heere ghy staet altijdt in mijne sinne,
Mijn ziele verlanghet om by u te zijn,
Mijn hert is ontbroken door u minne,
Och wanneer sal ick komen voor u aenschijn.
2 Ghy kleyne vergaderingh' wilt niet vreesen,
Wie verwint sal de kroone ontfaen.
Ick kome tot u, ick en laet u gheen weesen,
O mijn uytverkoren en wilt u niet verslaen.
3 Ghy schoonste onder de kinderen der menschen,
Mijn ziele verlanghet om by u te zijn,
Na u saligheyt moet ick altijdt wenschen,
Och wanneer sal ick komen voor u aenschijn:
4 Staet op mijn vriendinne, wilt nader komen,
Wie verwint sal de kroone ontfaen,
Mijn Bruydt, ghy hebt my dat herte ontnomen
O mijn uytverkoren, en wilt u niet verslaen.
5 O Heere, komt doch tot mijner baten
Mijn ziele verlanghet om by u te zijn
Ghy zijt mijn sterckheyt, en wilt my niet verlaten
Och wanneer sal ick komen voor u aenschijn,
6 Ick ben uwen trooster, en wilt u niet vervaren.
Wie verwint, sal de kroone ontfaen.
| |
[pagina 319]
| |
Ick sal u in 't vyer en water bewaren,
O mijn uytverkoren en wilt u niet verslaen.
7 O Heer, hoe sal ick u te vollen gedancken,
Mijn ziele verlanghet om by u te zijn,
O edel Wijnstock lavet doch u rancken,
Och wanneer sal ick komen voor u aenschijn!
|
|