Agter-hofje, in zich bevattende uytgesogte Stigtelyke en Zielroerende Gesangen
(1732)–Alle Dercks– AuteursrechtvrijOp de wijse: Psalm 91.
O Lieve Ieugd! hoe komt het toe,
Dat gy dus gaat vertragen,
| |
[pagina 95]
| |
En eer gy schier begint, zijt moe,
Om Christus jok te dragen!
Mijn ziel uw zaligheid bemind,
Ik ben tot u genegen.
Ik bid u ga niet ziende blind
Verkeerde quaade wegen.
2. Noch hier u ook niet en betroud
Op kracht noch jonge jaren.
Denk eens hoe weinig worden oud.
Maar jong en snel heen varen.
Zie hoe de Heer met groot geduld
U roept met groot verlangen!
Dat gy hem eenmaal dienen zult;
Ei spoei wat meer uw gangen.
3. En zeg toch niet, het is te vroo,
Ik ben te jong van zinnen,
't Verstand te klein, natuur te bloo,
| |
[pagina 96]
| |
Ik kan 't noch niet beginnen.
Of ook de Wereld is te zoet,
Ik lust haar niet te laten:
Maar jeugd wanneer gy van hier moet
Wat meind gy, zal 't u baten?
4. Dat gy op klein verstand, of jeugd,
U nu gaat excuseeren,
Als God ontzeid u 's hemels vreugd,
Hoe zal het u dan deeren,
Dat gy u tijd van jaar tot jaar
Hier dus hebt gaan uitstellen?
Och denk hoe droevig ende naar
Zal 't wesen in der helle.
5. Wanneer Gods tooren overgroot
Gelijk een vier zal branden:
De droefheid, angst en grote nood,
Het wringen in de handen,
| |
[pagina 97]
| |
Dat daar den zondaar is bereid,
Is schier niet om te denken,
In aller eeuwen eeuwigheid
In 'd afgrond te versinken.
6. Dus jeugd, wanneer God roept, sta ree,
En dien hem doch ter deegen,
Of gy zult dan in t' eeuwig wee
Op 't hoogste zijn verlegen.
Daarom zo haat dit ydel spel,
Als liegen, boertig spreken,
Want immers, zo verstaat gy wel,
Dat dit zijn qua'e gebreken.
|
|