| |
V
In de beginnende zomer van '55 - hij werkte toen bijna vier jaar bij Wennekes en Blom - verhuisde Ottolander naar één der rustigste singels van de stad. Het was een buurt waar advocaten en dokters zich thuis voelden, om de andere deur trofmen een groot, marmeren naambord. Op Ottolanders deur waren enkel twee geëmaileerde plaatjes geschroefd: W. Schlenter-Overbeek en: C. Ottolander, 2 × bellen. Hij had het daar rustig met die mevrouw Schlenter, een blonde, opgewekte professorsweduwe, die nog iets jonger was dan hij. Ze was vriendelijk, drong zich niet op, informeerde niet naar zijn zaken.
- Zeg maar, dat ik er niet ben als ze bellen.
Hij moest dan werken op zijn schrijfmachine, soms bracht ze hem een kop koffie.
Hij was een correcte huurder, die nooit een dame een nacht over hield. De baardige jongens, die wel eens bij hem boven kwamen om even een tientje te lenen vond ze amusant. En Thomas was ‘zo'n heer’.
Toen Chris op een zaterdagnamiddag de brede trap besteeg, hoorde hij haar neuriën in de keuken.
- Heeft er nog iemand opgebeld, Wally?
- Nee, maar er zijn mensen aan de deur geweest. Een vrouw en een man met twee kinderen
Ze kwam in de deur, een mollige vrouw met een gaaf gezicht, zelfs in haar keukenschort de ‘lustige witwe’. Haar belangstellende lachje verried dat ze wist wie het waren, hoewel hij haar nooit over Selma en het kind had verteld.
| |
| |
- Voor die vrouw ben ik nóóit thuis, zei hij. - En voor die man ook niet.
Een week daarvoor had hij nog kunnen denken, dat het de Zigelers waren geweest. Walter was zelfs eenmaal brutaal op zijn vorige kamers komen binnenvallen:
- Ik zit in de purée, Ottolander. Geef me even drie meier van je.
- Waarom ga je niet naar je schoonvader?
- Die schuift niet af.
- Waarom ik dan wel?
- Laat ons zeggen: om bewezen diensten.
Hij zag er niet gevaarlijk uit, eerder treurig, zijn hangsnor had in weken geen schaar gezien.
- Gaat het slecht in zaken?
- Ja, en ik moet mijn belasting betalen, anders kunnen we niet emigreren.
Speet het Ottolander, dat hij Frieda nooit meer zou zien? Ze ontmoetten elkaar nog geregeld, ze hadden een vast hotel, maar het waren steeds mismoediger bijeenkomsten geworden. Ze had een klagerige toon gekregen, ze wilde het liefst zeuren over Zigeler, met een duidelijk verwijt tegen Chris, maar hij vond dat onaangenaam, daarvoor huurde je geen kamer. Hij moest altijd eerst veel verdrietigs horen voor ze in de stemming was, en daarna had hij medelijden met haar, hij streelde haar als een oud stuk speelgoed.
Ja, bij die laatste ontmoeting in dat kleine kamertje speet het hem, dat hij haar nooit meer zou zien. Hij ging nog naar de boot, en daar stonden ze aan de reling, een man en een vrouw en twee kleine kinderen. Hij wuifde, en Frieda zwaaide traag met een zakdoek. Zigeler stond onbeweeglijk, onder zijn snor hing een miniscuul lachje van triomf.
Wally Schlenter was teruggelopen naar haar vleespan. Ze keerde de sissende rollade om en vroeg: - Eet je mee?
- Nee, zei hij, en hij loog: - Ik heb een afspraak.
Ze was er nog nooit in geslaagd hem aan haar tafel te krijgen, hoewel dat tutoyeren haar toch was gelukt. Tot meer intimiteit zou Ottolander zich beslist niet laten overhalen, hij ver- | |
| |
trouwde haar niet helemaal. Hij liep verder, de tweede trap op, naar zijn eigen verdieping, hij had daar twee grote kamers, een keuken en een douchecel. In de zit-slaapkamer, waar langs de wanden hoge boekenrekken waren getimmerd, stond een laag bed, dat was afgedekt met een geel kleed van badlakenstof; het was meer een zitbank dan een bed. Er was nog genoeg ruimte over voor een stalen bureau, een laag tafeltje en wat rotanfauteuils. Nergens hingen portretten, zelfs op het bureaublad stond geen foto. De tweede kamer van de suite, waarvan de deuren waren verborgen door muisgrijze gordijnen, was ingericht om een open haard. Er stond een lage leestafel, een massieve zitbank in zwart en rood met bijpassende crapauds. Ter weerszijden van de haard rezen grijs-en-rood-gelakte kasten op; een gramofoon-radioset en een bar. De wanden, van het zachte grijs der gordijnen, werden gebroken door een aantal moderne landschappen, die zorgvuldig op dezelfde hoogte waren gehangen. Voor het grote raam, dat uitzicht gaf op de singel, stond een eenvoudige tafel met boerenstoelen.
Ottolander ging naar zijn in witblauw geverfde keuken, waar hij de telefoon had laten plaatsen, hij kon daar ongestoord gesprekken voeren als hij gasten had. Hij zette zich op een kruk, nam de hoorn en sloeg een nummer aan.
- Ja, met Chris Ottolander, zei hij.
- O wat áárdig dat je onmiddellijk belt, zei Selma Radewalt zonnig.
- Niks aardig, zei hij. - Selma, ik wil niet, dat je hier komt. Het kind mag wel komen, later, als het groot is, maar dan alleen, voor mezelf.
- Ik begrijp het niet, zei ze verontwaardigd, je komt toch óók hier?
- Als ik bij jou kom, zei hij, ga ik terug naar het verleden, naar iets wat we vroeger samen hebben gehad. Maar hier, in dit huis, wil ik daaraan niet herinnerd worden. Ik leef hier een heel ander hoofdstuk.
- Je hebt daar toch niets te verbergen, vroeg ze sarcastisch.
- We bereiden hier een staatsgreep voor, maar vertel het niet verder.
| |
| |
- Die mevrouw en jij zeker.
- Ja, zei hij, we zijn al getrouwd, maar we moeten het om politieke redenen geheim houden.
- Ach dwaas! Maar ik ben toch boos op je!
- We praten het wel uit, de volgende week.
- Nou goed...
Het was de nachtkant van het bestaan, zoals hij het noemde, Selma en het kind had hij gemakshalve maar in de geheime kast geplaatst, waarin ook Frieda en zijn hotelavonturen hoorden. De nachtkant, het ging niemand iets aan. Als hij naar de kleine Else keek, gaf hem dat wel een schuldgevoel, ondanks alles wat hij voor haar meebracht, want hij had er nu een gewoonte van gemaakt speelgoed uit Londen of Nice niet meer te verzenden, maar zelf mee te nemen. Hij wilde dat ze de cadeautjes met hem associeerde. Maar hij vergat nooit ook iets te kopen voor Bobje Radewalt, een dik knaapje van al weer drie. Selma had er toen wel haast achter gezet, de gevel was volmaakt. En misschien was het achter die gevel wel goed. Het ging Radewalt voor de wind, hij had promotie gemaakt, en reed nu in een tweedehands auto, waarin hij Chris joviaal van de trein haalde, hij speelde koek en ei, en Chris speelde mee. Maar het stak hem, als hij Radewalt lang en slap in zijn eigen oude stoel zag hangen, met grote gebaren zijn schilderkunstige theorieën onderstrepend, nu en dan opverend en weer terugvallend. Een gek! En Selma speelde mee: - Wat heb jij toch weer een bijzonder goed stuk geschreven, Chris!
Het kon hem niet schelen of ze het meende of niet, hij wist zelf de waarde van zijn artikelen als: ‘Kunst en Bedrijf’, ‘Het Nieuwe Maecenaat’, ‘Een Toekomst voor het Portret’, hij kreeg al een zekere naam. Het waren die weekblad-artikelen geweest, die na lange tijd zijn vader hadden geïnspireerd tot een waarderend woord.
- Je bent nu wel echt op je plaats, hè?
- Ik werk daar graag. Ik ben iemand. Ze laten me vrij.
- Een zeer intelligente man, die Thomas Wennekes, ik heb hem eens meegemaakt op een lunch.
Op zijn zwart fluwelen revers droeg hij nu het kleine insigne
| |
| |
van de rotarians, net als Thomas. Eens, nadat Chris in Den Haag de tentoonstelling van een jonge schilder had geopend, hadden Thomas en zijn vader staan discussiëren bij een portret, een beschaafd gesprek, waarin een vertrouwelijk lachje was opgeklonken.
- Die papa van jou is een heldere man!
Op een avond, toen Thomas en Chris hadden zitten schaken, was zijn vader onverwacht op zijn kamers binnengevallen, hij had zaken gehad in de stad.
- Ik vergis me altijd in de weg in deze oude buurt.
Had zijn vader daarom na maanden gezegd: - Als je nog es wilt verhuizen, en je om geld verlegen zit...
Niet lang daarna was Chris op die verdieping bij Wally Schlenter gaan wonen. Zijn vader kwam hem daar geregeld opzoeken, een keurig heertje van ver over de zestig, een vreemde moest wel geloven, dat de antiquair Ottolander zijn hele leven zo'n fijne, onkreukbare verschijning was geweest, een Hagenaar van de oude stempel.
- Waarom ga je niet trouwen jongen?
- Ik weet het niet... Ik ben al één en veertig, je wordt zo critisch, en de fut gaat er een beetje uit.
Het was niet eens een verzinsel, hij dacht soms weken niet aan een vrouw. Dat verontrustte hem wel, hij was bang, dat hij te vroeg oud zou worden en voor het eerst begon hij aandacht te schenken aan zijn fysiek. In een hotelkamer in Bazel vroeg hij Thomas: - Hoe moet dat, die yoga?
- Zie je wel! Eindelijk heb ik je zover!
Ondanks die diepe Alpenzomer bevond Thomas zich in een kwakkelige conditie, hij hoestte, was reumatisch in de schouders en deed ingewikkelde oefeningen op het balcon.
- Weet je wat het is? We houden ons te veel met ons zelf bezig. Kerels met een veeleisende vrouw en een hoop rumoerige kinderen hebben daar geen tijd voor!, zei Thomas.
- Ga dan trouwen!, zei Chris, de familie wacht op een stamhouder!
- Ja ja, een dure plicht! Hij keek zuur, in zijn wiek geschoten, en hij dacht aan iets, dat Chris niet kende. Zag hij zijn oudere
| |
| |
broer Paul voor zich, die veel te jong en kinderloos was gestorven? De weduwe, Bella Wennekes, die nooit was hertrouwd, werd nog altijd gekoesterd door de familie als een eigen telg. Thomas zei: - Die zoontjes van Luraschi zullen wel nooit bij ons in de zaak komen, die worden puur frans opgevoed daar in Grasse. Ik heb al zovaak tegen mijn zuster gezegd, dat ze een nederlandse onderwijzeres moet nemen. Maar ze ziet het niet. Trouw jíj toch, zegt ze dan.
- Jacqueline is er ook nog, zei Chris voorzichtig.
- Ja ja! Hij loerde somber over het woelige water van de Rijn. Chris kreeg altijd de indruk, dat hij niet erg op zijn zuster gesteld was. - Maar die gaat haar eigen gang!
Het was die ochtend, dat Thomas het telegrafische verzoek ontving dadelijk door te gaan naar Nice.
- Ze lijken wel gek! We hebben daar toch een agent!
Hij werd actief, belde op, debatteerde met zijn vader.
- Nou goed, nou goed, als de agent het dan niet op kan lossen... Kwaad legde hij de hoorn neer en begon koffers te pakken.
- Sorry, je hebt het gehoord. Hoe ga jij terug, Chris, met de trein?
Thomas liep te dralen, liet twee whiskeys komen, hetgeen volkomen tegen zijn gewoonte was 's ochtends, hij sputterde, maakte zuchtend notities in zijn agenda. Hij zei: - Ik heb geen zin alleen naar dat rot Nice te gaan, en ik kan het ook niet verantwoorden je mee te nemen.
Hij had gelijk, Chris kende dat bedrijf heel goed, het waren oude klanten waar hij niets te zoeken had: in de regel ging hij enkel met Thomas op reis als het er om ging kennis te maken met nieuwe relaties.
- En toch neem ik je mee.
Het was niet goed gegaan daar in Nice, het waren zware besprekingen geweest, waarbij Chris slechts één keer iets had kunnen zeggen - een aanwijzing over de manier van verpakken -, maar alles was op niets uitgedraaid en Thomas scheen het zich aan te trekken dat hij een nederlaag had geleden in Chris' bijzijn.
- We nemen onmiddellijk het vliegtuig!
| |
| |
- Waarom? Waarom gaan we nog niet even naar Grasse, nu we hier tóch zijn?
Het was al lang geleden, dat hij in dat paradijs was geweest, in het bedrijf van Luraschi. Het raam van zijn kamer in de grote, witte villa had uitzicht gegeven over een glooiend veld vol laaiende rozenstruiken, die - als de avond viel - nog schenen na te gloeien in het duister. In de verte hoorde je het klateren van bergwater in de ronde, betonnen reservoirs, later begonnen duizenden sprinkhanen verwoed aan de nacht te zagen, 's ochtends werd het al weer vroeg licht, met dat rode vuur buiten. Zou Jacqueline Wennekes nu op diezelfde kamer zitten schrijven aan haar dissertatie? Zou ze 's namiddags naar Cannes rijden om haar lange, lenige lichaam in dat zoute, zuivere water te storten? Hij dacht: rijk zijn! Als ik geld had zou ik ook niet verlangen naar Holland. Een jaar zou zo om zijn in de Provençe. Al die tijd had Thomas niets gezegd, en hij keek Chris aan met een verwonderde blik, of hij op een idee was gekomen, maar het nog niet helemaal helder zag. Zou het een symptoom zijn van een mogelijke managersziekte? Ineens zei Thomas: - Nee, ik heb geen zin, ik ben doodmoe, ik wil naar huis.
En dat gebeurde dus.
|
|