| |
III
Het werd niet zo'n vriendschap als toen met Rusman, dat kon ook niet in die verhouding: Thomas had het recht hem te commanderen. Maar was ook Harry niet altijd de sterkste geweest? Toch had Chris bij hem nooit als slippendrager gefungeerd, en soms bekroop hem de angst, dat Thomas hem zo zag. Op reis misschien het minst. Hij had in het begin de neiging gevoeld dezelfde vlotte pakken te kopen als Thomas Wennekes, maar gezond verstand weerhield hem daarvan, Chris was niet zo
| |
| |
kwiek en vlot. Hij was een sterke, grote Hollander, en hij kleedde zich, zoals men zich zo'n landsman in het buitenland voorstelt, gedegen en in gedekte tinten, zijn costuums waren een beetje stijf, soms keken ze hem op straat na, in Berlijn of Rome. Maar dat kon ook door zijn lengte komen. Het kon hem niets schelen, het amuseerde hem zelfs, na elke reis voelde hij zich onafhankelijker, zijn zekerheid groeide. Zelfs in de verste stad, waar je zonder gevaar uit de band kon springen, hoorde hij nog de woorden van zijn vader: - Gedraag je als een onkreukbaar iemand. En praat nooit één woord teveel.
Dat laatste was niet moeilijk, hij had aan Thomas een goede leermeester, die veel praatte, maar dat ene woord moeiteloos inhield, met aangeboren gemak, of stijl, hoe je het noemen wilde. Hij was een discrete veelprater. Maar onkreukbaar? Het was niet hun gewoonte op avontuur uit te gaan, maar tenslotte waren ze beiden vrijgezel, er gebeurde wel eens iets. Thomas vroeg 's ochtends nooit: - Hoe was het?, zoals Harry grijnzend zou hebben gedaan. Er werd niet over gepraat, het was de natuurlijkste zaak, je praatte ook niet over je stoelgang. Thomas vroeg niet naar particuliere zaken, hij keek en zweeg. Hij keek en zweeg als Chris in het buitenland een klein stuk speelgoed verzond aan Else, hetgeen hij tot een gewoonte begon te maken, misschien om Selma te pesten, hij gaf het zichzelf half toe. Thomas keek en zweeg, als hij Chris toevallig een shawl zag kopen of een armband. Hij wist dus dat er iemand was, maar niet waar en hoe. En Chris glimlachte enkel, mannen onder elkaar. Hij nam de stijl over van Thomas: achter zijn vlot praten zweeg hij, met gespitste oren. Het was de zaak alles te zien, alles te horen, hij deed zijn best. Wanneer ze van een reis terugkwamen, werkte hij op het kantoor van vroeg tot laat, als om de geneugten van de reis te betalen. Hij was hard voor zichzelf, maar ook voor anderen, hij haalde alles uit zijn mensen. Als Pagters zei: - Maar meneer Ottolander, dat heb ik nog nooit..., dan onderbrak hij hem: - Dat moet u dan maar gauw leren..., net als Thomas. Het vele werk vermoeide hem niet, het gaf hem diepe voldoening. In zijn vrije tijd studeerde hij, hij nam franse conversatielessen bij een ouwe juffrouw, hij las
| |
| |
buitenlandse werken over reclame, hij liet zich door Dr. Mors zelfs boeken meegeven over scheikunde. Hij ging niet eens elke zondag naar Frieda, het vanzelfsprekende daar was voorbij.
- Ik neem toch altijd iets voor je mee!
- Die dingen zijn gewoon te koop...
Maar hij gaf haar niet op, het was te gemakkelijk. Toch gingen er dagen voorbij, dat hij niet eens aan haar dacht, ze was een soort nachtkant van zijn bestaan geworden. Soms dacht hij wel eens, dat hij haar moest laten schieten, dichterbij kon hij het gemakkelijker krijgen.
- Meneer Ottolander, ik heb nooit geweten, dat reclame zo interessant was!
Het was duidelijk, dat juffrouw Altepost het meende. Het was ook duidelijk, dat ze hem bewonderde.
- Nee, u kunt niet nieuwsgierig genoeg zijn. U moet alles weten wat ik weet. Als ik op reis ben, moet u mij helemaal kunnen vervangen.
- En meneer Pagters dan?
- Die krijgt op de duur alleen de administratieve kant. Maar houdt u dat vóor u.
- Natuurlijk.
U en u. Maar door het werk was er een band, voor het eerst raakte ze verloofd met het kantoor. Soms schoten ze samen in de lach, soms hadden ze samen een kwade bui als een ontwerper het verknoeid had.
- Chris, kijk nou goed uit wat je doet, met die verdomde wijven!
Zijn vader had gelijk. Nooit op kantoor. Een onkreukbaar man. En dan ging hij naar Frieda Storm. Zou Thomas net zo'n leven leiden?
Hij was zich ervan bewust, dat hij zich door Thomas liet inspireren. Het kwam voor, bij een idee van hem zelf, dat hij Thomas' stem er later in ontdekte.
- Zeg Thomas, public relations moet óók naar binnen werken. Weet je wel, dat onze arbeiders maar half weten wat ze doen? We moeten ze vertellen waarmee we bezig zijn, wat voor plaats ze innemen in onze ingewikkelde wereld. We moeten ze het
| |
| |
gevoel geven, dat ze iets belangrijks doen. Daarom zou er speciaal voor hen een huisorgaan moeten komen. Dat kost niet zo veel.
- Je hebt gelijk. Ik liep al lang met het plan rond.
Hadden ze het misschien al eens besproken?
Het was een eenvoudig blaadje geworden, maar in de ondernemingsraad waren ze er goed over te spreken geweest.
- Thomas, begint het niet zo langzamerhand tijd te worden, dat we een nieuw handelsmerk nemen?
- Ja, het oude probleem. Maar hoe?
- Ik had gedacht het in verschillende fazen te introduceren, bijvoorbeeld eerst op het briefpapier.
- Dat's niet slecht. Maar hèb je een idee?
- Ja. Wennekes en Blom. Van de 1 van Blom maken we een reageerbuisje, en daarin steken we een bloem. Dat suggereert natuurlijk, dat we zuivere dingen maken, maar we zeggen langs onze neus, dat het is om de naam Blom in het buitenland uit te beelden.
- Hoe ben je op dat idee gekomen? Klonk het waarderend of spottend?
- Ik weet het niet, zomaar, op straat.
- Ik zou het vóór me moeten zien. Laat voor de grap es wat ontwerpen maken. Chris Ottolander nam de map onder zijn arm vandaan en zei: - Ze zijn er al, vijf, van vijf verschillende ontwerpers.
Thomas nam de map zwijgend aan.
Pukkelige Pagters had gezegd: - Hoe moeten we dat verantwoorden, víjf ontwerpen, zomaar in het luchtledige!
- Hier wordt niet in het luchtledige gewerkt.
Chris keek naar Thomas, die zat te staren en de ontwerpen vergeleek. Hij zei niets, nam de telefoon, vroeg om Blom. - Och, kom even langs.
Blom was een frisse, levendige kerel van tegen de vijftig, de enig overgebleven telg van een familie, die in het bedrijf aan de technische kant had gestaan. Ook Blom gedroeg zich als een soort bedrijfsleider. Hij zat ruim in zijn aandelen, maar had niets van een heerser.
| |
| |
- Hoe vind je dit Blom?
Blom keek en bloosde. - Kom nou!
- Nee, verdomme, je moet het niet op jezelf betrekken, het is een merk, een vondst! Het is dodelijke ernst. We móeten toch een nieuw handelsmerk?
- Ja, zei Blom, maar ík spring zo naar voren!
- Ben je dwaas! Niemand kent je in het buitenland! Helaas...
- Hebt u dat bedacht, meneer Ottolander?
- Ja, dat heeft hij bedacht. Verdomd goed hé? Het zijn natuurlijk nog maar schetsen. Ik zal mijn vader eens bellen.
Het was een uitzondering dat Thomas zijn vader verzocht op zíjn kamer te komen. Maar hij kwam, een oude Thomas, rossig-grijs, en slordig in een donker pak, een norse beer met oplettende ogen. Meneer Albert.
- Wat hebben jullie toch altijd tegen dat handelsmerk!
- Je bent er mee getrouwd vader, na zoveel jaar begin je geen scheiding meer, dat begrijp ik wel! Thomas lachte: - Maar ik kan toch niet met mama trouwen?
- Jij altijd met je vergelijkingen! God, als het dan moet... 't Is modern, ja, misschien een beetje te lollig, hè? Wat zeg jij, Blom?
- Nou, zei Blom, het dringt mijn naam wel naar voren, maar het idee als geheel... De oude keerde zich om naar Ottolander en vroeg: - U hebt het toch niet ergens in het buitenland gezien?
- Natuurlijk niet, zei Thomas. - En bovendien, er is een merkenbureau, we zijn er zo één, twee, drie nog niet mee klaar.
- Nou, in dat geval...
Thomas zei later: - Dat was een verdomd mooi succesje voor ons.
Voor òns! Wat gaf het! Het was maar bij wijze van spreken, het duidde op één front. En misschien op vriendschap. Zeker eens in de maand kwam Thomas hem op zijn eenvoudige huurkamer overvallen. Dat was vervelend, want hij schaamde zich voor die kamer, maar tegelijk was het ook plezierig, Thomas deed of het gewoon een hotelkamer was. Hadden ze niet in noodgevallen vaak samen één kamer moeten delen? Thomas
| |
| |
stond 's ochtends op zijn hoofd, met zijn rug geleund tegen een deur, zelfs in die tien minuten praatte hij nog.
- Doe het nou ook, je weet niet hoe lekker het is.
- Later misschien, ik voel me nu patent.
Hij zei nooit van te voren wanneer hij kwam, meestal belde hij niet eens op.
- Nee, dat's dom, je mag terugzetten, niet die pion, maar dat paard.
Hij schaakte graag, in het buitenland vulden ze er de lege uren mee, in vliegtuigen gebruikten ze een klein, leren zakschaakbordje.
- Schaken is nuttig ook. Je leert er de mensen mee kennen.
Op de avond na het succes van het nieuwe briefhoofd, terwijl Thomas bezig was te verliezen, schoof hij het schaakbord aan de kant en zei: - Goed, je hebt het gewonnen, en hij keek hem aan met iets van bewondering. - Verdomd handige zet, stom van me. Wat zullen we drinken?
Er was altijd wel iets in de kast, maar ze waren matige mannen, meestal bleef het bij één of twee glazen sherry.
Ineens zei hij: - Ottolander, het wordt tijd, dat je een andere kamer zoekt, zó weinig verdien je nou ook weer niet bij ons... Hij lachte pruilend, een grap. - Ik weet wel iets voor je, wacht nog een week.
Precies als Rusman!
Chris liet zich onwillig verhuizen, het wonen interesseerde hem niet, hij was toch meestal 's avonds op de zaak. Maar Thomas zei zelfs hoe hij het moest inrichten.
- Wat denk je? Dat kost geld. En ik heb geen cent!
- Kom nou! Je kunt toch een voorschot nemen op de zaak. Duizend gulden is voldoende.
Toen het eenmaal in orde was, voelde hij zich toch trots op zijn nieuwe kamers, Thomas had gelijk gehad. Had hij niet altijd gelijk? Dat gaf je een onderworpen gevoel, het stootte niet dagelijks, maar je beraamde toch plannen om je eigenwaarde te bevestigen.
- Wat zijn je plannen, Chris?
Hij noemde ze niet alle, het voornaamste plan hield hij voor
| |
| |
zich, tot hij het helemaal zou hebben uitgewerkt en dan als slag op de tafel bij Thomas zou deponeren. Ottolander had een duur idee voor een twee-maandelijks populairwetenschappelijk tijdschrift, een eigen uitgave van Wennekes en Blom, waarin de fabriek zelf zo weinig mogelijk ter sprake zou komen. Het zou beschrijvingen moeten geven van uitvindingen en ontdekkingen en verschuivingen op allerlei gebied, het zou een kroniek moeten zijn van de grote revolutie die in de wereld gaande was, en de gedachte van het tijdschrift zou moeten zijn aan te geven, hóe goed ze bij Wennekes en Blom van alles op de hoogte waren, een bedrijf, dat voortdurend met zijn tijd meeging. Ottolander ging er voorzichtig met Dr. Mors over praten.
- Daar zou Beders nooit opgekomen zijn! Het vriendelijke citroengezicht keek hem waarderend aan.
- De vraag is, of we het blad op een boeiende manier vòl kunnen krijgen. Of we genoeg medewerkers kunnen aantrekken. Een stem achter hem zei: - Medewerkers voor wàt?
Het was Thomas.
Dr. Mors zei: - Ik geloof, dat meneer Ottolander dat voorlopig liever nog geheim houdt. Het is weer een van zijn plannetjes.
Thomas droeg een groen jasje zonder revers, en hield een lichte regenjas over zijn arm, of hij op het punt stond uit te gaan.
- Gaat het over het jubileum? Er moet absoluut een gedenkboek komen. Wat denken jullie van Professor Hazelhoff?
- Ach, die Hazelhoff, zei Mors.
Chris zei: - Het moet niet zo'n dikke pil worden die niemand leest. Het moet een kíjkboek worden en niet eens over het bedrijf. Ik heb er al iets voor bedacht: De Wereld van Vandaag, en dan als ondertitel: Na vijf en zeventig jaar Wennekes en Blom. Dat suggereert, dat Wennekes en Blom een stoot hebben gegeven aan die periode.
- Dat's niet zo gek, zei Dr. Mors.
- Thomas, ga je nou mee?! Het was een ongeduldige vrouwenstem, die dat riep in de gang. De verschijning, de even later in de deur kwam, was rijzig en gekleed in een bruin, juchtlederen jasje. Ze droeg bruine flats en een groene, wollen rok. Haar
| |
| |
donkerrode haar was opgebonden tot een paardestaart, ze had bruine ogen en... Als automatisch stak Ottolander zijn pijp in zijn jaszak.
- Dag meneer Mors, dag eh..., ze knikte vaag naar Chris.
Thomas riep: - Maar jullie kennen elkaar toch! Of hebben jullie elkaar nog nooit...
- Nog nooit, zei ze zonder aarzelen.
Nog nooit! Maar...!
Thomas stelde hen aan elkaar voor: - Meneer Ottolander, mijn zuster.
Een vluchtige hand, en toen plotseling die twee bruine ogen, die geïnteresseerd naar zijn zware wenkbrauwen bleven kijken. Hij zei toen: - Het is toch juist, dat...
- Ja, zei ze, wat is dat al weer lang geleden, hè?
Ze keerde zich om, en zei: - De opening is nu vast al begonnen, Thomas.
- Nou kom dan, hol!
Ze zei, in het algemeen tot het lab: - We zien elkaar nog wel eens, en ze volgde Thomas. Twee paar passen verklonken energiek door de gang. Het tijgermeisje!
Mors keek hem scheef aan. De zon scheen over zijn zure gezicht toen hij zei: - Zie je wel, Ottolander? Er zijn nog wel mooie meisjes tegenwoordig!
Chris zei niets. Hij had een hol gevoel onder zijn ribben, alsof iemand hem daar een zachte, maar nadrukkelijke duw had gegeven. Hij hield dat gevoel heel die verdere dag. Hij zou het nog dikwijls terugkrijgen.
|
|