Heike Kamerlingh Onnes. Een biografie
(2005)–Dirk van Delft– Auteursrechtelijk beschermdDe man van het absolute nulpunt
[pagina 191]
| |
13 De volheid des verstandsOp 12 april 1892 promoveerde Johannes Petrus Kuenen, zoon van een Leidse theoloog, bij Kamerlingh Onnes op het proefschrift Metingen betreffende het oppervlak van Van der Waals voor mengsels van koolzuur en chloormethyl. Kuenen was niet Onnes' eerste promovendus, maar wel de eerste die hij helemaal had opgeleid. Tien jaren waren er verstreken sinds Onnes het roer van Rijke had overgenomen en in die tien jaren had het Leidse onderwijs in de fysica een metamorfose ondergaan. Dat onderwijs richtte zich op twee groepen. Allereerst waren er de ‘eigen’ studenten in de wis- en natuurkunde. Dat waren er aanvankelijk bar weinig. In 1882, het jaar van Onnes' start, meldde zich in de hele ‘philosophische’ faculteit (wiskunde, natuurkunde, sterrenkunde, scheikunde, farmacie, biologie en geologie) één voltijdse eerstejaars, en wel voor farmacie. De Studentenalmanak zag het somber in. ‘Verscheidene colleges werden bijgewoond door één of twee toehoorders; ja zelfs werden twee colleges, namelijk die over Algebraïsche Analyse en Hoogere Algebra van prof. Bierens de Haan, wegens het totale gemis aan toehoorders, in het geheel niet gegeven.’Ga naar eind1 Het moment naderde waarop ‘de laatste philosooph eenzaam door Leidens straten dwaalt’. Als oorzaak van de malaise werd gewezen op de wet op het hoger onderwijs van 1876. Die had de cursusduur van het gymnasium van vijf op zes jaar gebracht, zodat in de instroom op de universiteiten rond 1882 een dip zat. Maar veel belangrijker dan dat tijdelijke effect was de drempel die hbs'ers met academische belangstelling moesten nemen: de dispensatie voor Grieks en Latijn was zo goed als afgeschaft. En juist van hbs'ers moest de faculteit wis- en natuurkunde het hebben. In onderwijsverslagen meldde Onnes bij herhaling dat hbs'ers veel beter voorbereid aan de studie wis- en natuurkunde begonnen dan gymnasiasten - en hij was niet de enige. ‘De verkregen kennis der studenten, welke van gymnasia komen is in den regel zeer gering,’ aldus het verslag over 1887-1888.Ga naar eind2 Bij gebrek aan studenten wis- en natuurkunde was de tweede doelgroep, te weten die der aanstaande medici, verreweg in de meerderheid. Het ging | |
[pagina 192]
| |
om dertig à zeventig studenten per jaar, die in hun propedeutisch examen een verplichte portie elementaire natuurkunde te verduren kregen. Rijke had zich met dit inleidende college - tot in de puntjes verzorgd en gelardeerd met zorgvuldig voorbereide proeven - bij de studenten zeer geliefd gemaakt. Aan Kamerlingh Onnes de taak de door hem broodnodig geachte hervorming van het Leidse onderwijs in de natuurkunde gestalte te geven zonder dat de studenten en masse naar zijn voorganger terugverlangden. Drie dagen na zijn oratie, op 14 november 1882, had Onnes in zijn kamer in het laboratorium aan het Steenschuur een bespreking met ‘meergevorderde’ studenten over ‘praktische oefeningen’.Ga naar eind3 Indertijd had Bosscha zich als assistent van Rijke al voor practica ingespannen - na zijn vertrek verslofte de zaak - en sinds 1881 was het Remmelt Sissingh, geboren in Delfzijl, die de studenten hierin begeleidde. ‘Heeft altijd jongelui geholpen waarnaar Rijke niet omzag,’ noteerde Onnes september 1882 in zijn aantekenboekje.Ga naar eind4 Graag wilde Sissingh onder de nieuwe hoogleraar-directeur als assistent verder. In november ging een half dozijn studenten in de twee practicumlokalen op de begane grond onder zijn leiding aan de slag. Vanaf 1885, na de herindeling van het laboratorium, groeide het practicum uit tot een brede kennismaking met fysische instrumenten. De studenten deden circa vijftig proeven, variërend van het bepalen van de kromtestralen van lenzen en de smeltingswarmte van ijs, via metingen aan interferentieverschijnselen van Fresnel en chromatische polarisatie, tot het onderzoeken van de horizontale component van het aardmagnetisme en bepalingen van dichtheden van gassen.Ga naar eind5 De invloed van het seminarium van Gustav Kirchhoff, inclusief de verplichte verslagen, is onmiskenbaar. Voorafgaand aan de proef kregen de studenten een soort handleiding. Waarschijnlijk stond Kohlrauschs beroemde Leitfaden der praktischen Physik model, waarvan de eerste editie in 1870 verscheen en dat naast talloze experimenten ook een foutenbeschouwing bood. Ook eerstbeginnenden deden proeven en ‘kleine onderzoekingen’. Dat was allerminst franje: ‘Aan de moeilijkheden die zich juist bij het verrichten dier proef voordoen en de leemtes die in het verslag over blijven, knoopt het onderwijs zich vast,’ noteerden de curatoren uit de mond van Onnes, toen ze november 1886 een kijkje in het laboratorium kwamen nemen.Ga naar eind6 De medici ten slotte hadden een eigen practicum, met demonstraties en oefeningen in het gebruik van instrumenten. Volgens Onnes ‘eene eerste voorwaarde van de grondige beoefening der tegenwoordige geneeskunde’.Ga naar eind7
In het eerste college voor aanstaande medici zette Onnes zijn visie op de natuurkunde uiteen, gaf hij aan welke instelling hij van zijn studenten ver- | |
[pagina 193]
| |
wachtte en hoe hij zich de samenwerking voorstelde. Het is, naast de ‘door meten tot weten’-oratie, een van de zeldzame getuigenissen van Onnes' wetenschapsfilosofie. De natuurkunde, zo verkondigde de nieuwe hoogleraar in navolging van Helmholtz, streeft ernaar ‘de wetten welke de stof beheerschen zoo volledig en eenvoudig mogelijk te beschrijven’, en wel aan de hand van ‘op waarneming en proefneming gebouwd’ redeneren.Ga naar eind8 Deze [inductieve] methode gaat uit van de grondstelling, dat steeds oorzaak en gevolg op dezelfde wijze samenhangen, dat er met andere woorden natuurwetten bestaan, welke dit verband uitdrukken. In deze aanpak stond de ‘kunst om zelf natuurverschijnselen te wijzigen en te voorschijn te roepen’, om ‘proefondervindelijk onderzoek’ te doen, centraal. ‘Ik zal trachten de natuur door proeven te laten spreken,’ zei Onnes. ‘Mijn voordracht zal slechts een toelichting der proeven zijn.’ In plaats van als een ‘ijlende zieke’ de natuurverschijnselen tegemoet te treden met boekenwijsheid, achtte Onnes het van ‘de hoogste beteekenis’ dat men ‘zelf proeven en toestellen niet alleen uit de verte aanschouwt maar ook zelf de toestellen ter hand neemt en de proeven herhaalt’. Derhalve zal ik in de loop van den dag na het college en ook de volgende dag de toestellen welke door mij zijn gebruikt opgesteld laten, zoodat ieder, die dat wenscht de proeven kan herhalen of de interne werk[ing] kan onderzoeken. Daarbij stel ik mij, voortdurend hier aanwezig zijnde, geheel te Uwer beschikking om alle verlangde hulp of inlichting te verleenen. Ik zoude mijn tijd niet beter kunnen besteeden, dan door op deze wijze tot het vormen van zuiver inzicht mede te werken. Streef niet naar de volheid des wetens, maar naar de volheid des verstands is mijn zinspreuk bij het onderwijs. En zoo zal het mijn streven zijn om door mijn voordrachten hoofdzakelijk licht op de grondbegrippen der natuurkunde te werpen. De tijd dat de student ‘van de lippen van de hoogleeraar de leerboeken af moest schrijven’ was voorbij, zei Onnes: ‘uitstekende leerboeken beperken | |
[pagina 194]
| |
de beteekenis van de voordracht tot het vruchtbare wekken van hunne studie.’ Zelf zwoer hij bij het Leerboek der Natuurkunde van Bosscha, ‘in alle hoofdstukken een meesterstuk van beredeneerde proefneming’ en beter dan ‘vele meer omvangrijke Duitsche leerboeken wanneer het meer om een juist inzicht dan om feitenkennis te doen is’. De studenten werden geacht ter aanvulling van de colleges het Leerboek te bestuderen. Tot besluit van zijn welkomstwoord riep Onnes zijn gehoor op ‘de vriendschap te aanvaarden, die ik U zoo van harte aanbied, opdat tusschen ons de band die professor en studenten verbindt eene hoogere beteekenis moge hebben dan in opzwepende toespraken of gloeiende tractaten verheerlijkt te worden’. Als bewijs van die vriendschap zou Onnes graag zien dat de studenten hem hun wensen en ‘misschien zelfs’ grieven aangaande zijn onderwijs ‘openhartig en vrijmoedig’ zouden meedelen. Waarna hij bij wijze van uitsmijter zijn missie nog eens samenvatte: Het zal mijn voornaamste streven zijn bij U liefde op te wekken voor wetenschappelijk onderzoek, voor het logisch geheel van proefneming en redeneering waarvan de natuurkunde haren invloed op het maatschappelijk leven en haar zusterwetenschappen dankt, en waardoor zij eenen der schoonste wetenschappen mag worden genoemd. Juist die nadruk op ‘onderzoek’ en ‘proefneming’ betekende een breuk met het onderwijs van Rijke - en maakte een herindeling van het laboratorium aan het Steenschuur tot Onnes' eerste prioriteit. Ook over de rol van de natuurkunde in het maatschappelijk leven schreef Onnes een toespraakje. Samen met het welkomstwoord maakt het deel uit van de map ‘warmte, cursus '82-'83’ in het archief van Museum Boerhaave, zodat het voor de hand ligt dat Onnes bij zijn aantreden de studenten ook het nut van de natuurkunde heeft ingepeperd. Aan weldaden geen gebrek: ‘zij toch wijst de zeevaarder door nacht en storm de weg naar eene nieuwe wereld en smeedt de stang, die de bliksem aan het onheilspellend zwerk ontwringt.’ Waarna Onnes in niet minder bloemrijk proza en met kenmerkend optimisme een waar visioen van vooruitgang schilderde: En terwijl de eeuw van de elektriciteit aanbreekt en de dageraad van dien nieuwen tijd ons reeds met zijne stralen verlicht, wijst zij op eene toekomst, waarin de rijkdom der kolenbeddingen slechts gediend zal hebben om de eerste kinderschreden der menschheid te schragen, en de tot bergstroomen gesmolten gletschers hun werkkracht door een stelsel van oneindig vertakte koperen aderen uitspreiden over lachende dreven; eene toekomst waarin de boeien van de slaver- | |
[pagina 195]
| |
nij der nijverheid voorgoed geslecht en de millioenen vergeten zullen zijn, wier leven nu in stof en zweet ondergaat bij het koortsachtig jagen naar de welvaart en de vrijheid van het nageslacht. Waarna de filosofische punt op de i werd gezet: In haar [de natuurkunde] verfrisschende stroom hebben zich dikwijls de denkers gebaad, die de banden verbrijzelden, in welke leerstelling en bijgeloof de uiting van het eeuwig vrij gemoed trachten te beknellen. En nu zij na de ontdekking van de groote wet van het behoud van arbeidsvermogen, met hare zusterwetenschappen samen smeedt tot één groote wordingsgeschiedenis der werelden, nu zij de blik werpt op het inwendige der natuur en overal een samenstel van bewegingsverschijnselen aanschouwt in wier eenvoudige beschrijving zij het meest verheven dichtwerk tracht te scheppen, - nu heeft zij mede den machtigen en niet te keeren gedachtenstroom gewekt, die in eenzijdigheid tot stof-vergoding mag overslaan, maar die ten slotte gelouterd door de kritiek van het kenvermogen, de zegepraal van het idealisme zal voorbereiden. Idealisme duidt in dit verband op een empirisch-kritische benadering die zich afzette tegen het wetenschappelijk materialisme, een vorm van realisme die rond 1870 zijn hoogtepunt bereikte en in zijn beschrijving van de natuur slechts mechanistische verklaringen accepteerde.Ga naar eind9 Maar een taboe leggen op theorieën die tot achter de ervaringsfeiten reikten, zoals de positivist J.B. Stallo deed in zijn in 1882 verschenen, door Mach bejubelde boek The Concepts and Theories of Modern Physics, ging Onnes te ver. Daarvoor waren atomen hem te lief. Wetenschapsfilosofische bespiegelingen zijn zeldzaam bij Onnes. Toen de fysicus en filosoof Jacob Clay, in 1905 op thermometer-ijkingen in Leiden gepromoveerd, in 1915 met zijn Schets eener kritische geschiedenis van het begrip natuurwet in de nieuwere wijsbegeerte een prijsvraag won, haalde Heike in zijn felicitatiebrief herinneringen op aan de filosofie die hij in Clays studententijd in zijn college mechanica stopte. Bij uw hoofdstuk over Galilei dacht ik aan den tijd toen ik als deel van de capita selecta nog college over mechanica gaf en daar het boek van Galilei [Discorsi] op het college placht mee te nemen, of althans stukken van de gesprekken, en wel die eene frappante passage [over de valbeweging] ook die gij aanhaalt, voorlas. Mijn bedoeling was dan voornamelijk de jongelui bij te brengen hoe het begrip van versnelling is ingevoerd door intuitie ontloken bij onderzoekingswerk. Het probleem hoe het komt dat men, wanneer men een intuitie volgende zich in een | |
[pagina 196]
| |
bepaalde richting in de natuurkunde inwerkt, van zelf tot nieuwe intuitie komt die weer ruimer arbeidsveld opent, - ligt achter het tafereel dat Galilei's werk voor ons ontrolt. Voorloopig kunnen wij er aan vast houden dat de intuitie voor de natuurkunde van groote beteekenis is en dat de weg om tot haar te komen hard werken in ééne richting is.Ga naar eind10 Een fraai inkijkje in Heikes onderzoeksvisie, inclusief rechtvaardiging van zijn nauwe Leidse programma. | |
Lorentz schiet te hulpWat gaf Kamerlingh Onnes aan onderwijs? Op verzoek van de studenten had Rijke in het studiejaar 1879-1880 het inleidend college gesplitst. De ‘eerstbeginnende philosophen’ en aanstaande medici kregen vier uur, en de wis- en natuurkundigen daar bovenop een of twee uur om dieper op zaken te kunnen ingaan. Voor de medici betekende dit een verlichting die zeer op prijs werd gesteld. Ook gaf Rijke een uur meteorologie, al kwam het regelmatig voor dat dit college bij gebrek aan belangstellenden geen doorgang vond. Lorentz gaf drie of vier uur mathematische fysica voor kandidaten, drie uur wiskunde voor medici en een uur wiskunde voor chemici. Ook Lorentz was bij de studenten geliefd. ‘Telken jare heeft Prof. Lorentz tot nog toe zich een nieuwe aanspraak verworven op onzen lof en onze dankbaarheid,’ aldus de almanak van 1882.Ga naar eind11 Op de Series Lectiones van 1882-1883, het overzicht (in het Latijn) van de colleges aan de Leidse universiteit, stond Kamerlingh Onnes niet vermeld: de vertraging vanwege het getouwtrek om zijn benoeming was te groot geweest. Toch gaf hij dat jaar onderwijs, al was het maar kort. November was voor de studenten een late start en eind februari dwong een gemene oogontsteking Onnes de rest van de cursus met ziekteverlof te gaan - Lorentz nam het inleidende college waar. Onnes' onderwijs aan medici kon nauwelijks een breuk met Rijke heten. Kort na zijn benoeming had de nieuwe hoogleraar-directeur bij zijn vriend Lorentz zijn licht opgestoken en het plan was een inleidend college van drie à vier uur te geven. Voor de kerst een inleiding mechanica, erna een cursus warmte met veel demonstraties: galvanometer, thermo-element, vacuümpomp, koken van ether, proef van 's Gravesande, compressie koolzuur, enzovoort. Voor kandidaten stond op de rol een uur met ‘speciale onderwerpen, en wel uitputtend’,Ga naar eind12 waaronder ook meteorologie kon vallen. Verder kwam er een college experimentele fysica voor eerstbeginnenden waarin de werking van instrumenten centraal stond (in 1883 ging het niet door omdat een geschikte ruimte in het laboratorium toen nog ontbrak). En in decem- | |
[pagina 197]
| |
ber rees het idee om samen met Lorentz met enige regelmaat 's avonds in hetlaboratoriun een colloquium te organiseren. Gevorderde studenten experimentele of theoretische natuurkunde zouden op zo'n colloquium ten overstaan van hun hoogleraren en medestudenten hun eigen onderzoek bespreken (en eventueel demonstreren) - een wezenlijke vernieuwing. Omdat zulke studenten aanvankelijk dun gezaaid waren, traden ook Kamerlingh Onnes en Lorentz wel eens op. Hoe moest het na Onnes' oogontsteking de cursus 1883-1884 verder met het college voor de medici? Vanuit 't Waelre in Hengelo, waar moeder Antje goed voor haar zieke zoon zorgde, wierp Kamerlingh Onnes, nog lang niet hersteld, een balletje op. ‘Zoudt ge tijd [en] lust hebben,’ schreef hij 23 mei 1883 aan Lorentz, ‘om een jaar uit de [...] cursus [voor medici] te nemen?’Ga naar eind13 Lorentz wilde zijn vriend wel tegemoet komen en bood aan het werk voor de medici te delen. In juni, toen hij eindelijk van de curatoren verlof had gekregen om in het buitenland frisse lucht te ademen en aan te sterken, dankte Onnes vanuit het fraai gelegen Oberweilen - ‘ruisende beekjes onder hooge dennen’ - Lorentz daar hartelijk voor. Gaarne nam hij het aanbod aan, schreef hij naar Leiden. ‘Ik zoude dat niet doen wanneer ik niet vernoomen had met hoeveel gemak en succes je deze colleges geeft, terwijl je nog bovendien de gelegenheid vindt om de jongelui in 't laboratorium de wenken te geven, waardoor zij flink verder kunnen werken [aan facultatieve practicumproeven].’Ga naar eind14 Uiteindelijk zou Lorentz vanwege het tere gestel van zijn collega - de eerstvolgende jaren bleef Onnes' gezondheid wankel en gingen colleges regelmatig niet door - het inleidende college voor de medici blijvend overnemen. Samen met het begeleiden van het practicum (vier middagen per week, Sissingh had zijn handen vol aan het practicum voor aankomende ‘philosophen’) betekende dat een onderwijslast van twaalf à vijftien uur. Die last heeft Lorentz jarenlang gedragen, al bracht de komst van een tweede assistent naast Sissingh in 1887 enige verlichting. Zelfs kwam Lorentz in 1891 met een eigen leerboek: Beginselen der natuurkunde. Jarenlang heeft Kamerlingh Onnes geijverd voor assistenten en/of lectoren om Lorentz te ontlasten - tevergeefs. Pas toen in 1905 Lorentz serieus overwoog naar München te vertrekken, besefte de minister dat er iets moest gebeuren en bracht de komst van J.P. Kuenen als tweede hoogleraar in de experimentele natuurkunde verlichting. Eindelijk was Lorentz van de medici af. Onnes gaf vanaf 1883 in hoofdzaak drie colleges: mechanica voor meergevorderden (2 uur; vanaf 1892 gewijzigd in ‘energetica’), experimentele natuurkunde voor eerstbeginnenden (2 uur, met ook een theoretisch deel) en werktuigkunde (1 uur). Verder kwamen in capita selecta zaken als elektri- | |
[pagina 198]
| |
citeit, warmteleer, thermodynamische potentiaal, chemisch evenwicht en mengsels aan bod. Het aantal toehoorders liep, getuige de jaarverslagen die Onnes aan de curatoren zond,Ga naar eind15 iets op, maar veel waren het er nooit: het dozijn studenten dat in 1901-1902 het college energetica volgde, vormde het maximum. De meeste tijd stak Onnes overigens in het begeleiden van de ‘onderzoekingen van meergevorderden’. Die eigen kweek, die in het onderwijsverslag van 1887-1888 met vier studenten zijn entree maakte, omvatte tot 1900 gemiddeld drie leerlingen. Daarna verdubbelde dit aantal, en na een dip rond 1909 (twee leerlingen) lag het rond 1920 weer op een half dozijn. Wat vonden de studenten van hun nieuwe docent? In het verslag van de cursus 1882-1883 onthield de almanak zich van een oordeel over het grote college: door de late start en de ‘ongesteldheid’ van Onnes had men te weinig gezien. Wel had zijn komst, aldus de almanak, ‘eene ongewone beweging op het laboratorium’ gebracht. ‘Hij toont ons de praktische physica van een nieuw standpunt en getrouw zijne spreuk “door meten tot weten” leert hij ons door zijne grenzelooze hulpvaardigheid een wetenschappelijk onderzoek met moed aan te vatten en te volbrengen.’Ga naar eind16 Ook het colloquium dat Onnes en Lorentz samen hadden opgezet, ‘tegelijk een band tusschen leeraren en leerlingen’, kreeg grote waardering. Dat het maar lang in stand mocht blijven. Ook het jaar erna sprak de almanak zich nog niet uit: opnieuw was Onnes geruime tijd ziek geweest. Maar het collegejaar 1884-1885 - weer had Onnes een aantal colleges niet kunnen geven - kwam er alsnog een positief oordeel. De almanak vond dat er ‘een duidelijk inzicht’ was gegeven in de ‘gronden’ van de mechanica. En het college over licht, waarbij de studenten zelf waarnemingen mochten doen, was ‘oorspronkelijk’ en ‘een groot genoegen’ om te volgen.Ga naar eind17 Daarna kwam de kritiek. De almanak van 1887 oordeelde over het college mechanica dat het niet altijd even gemakkelijk te volgen was, ‘hetgeen misschien zou kunnen worden geweten aan de voor elementaire mechanica wel wat te diepzinnige wijze van behandeling’.Ga naar eind18 Vijf jaar later werd over dit college opgemerkt dat het ‘door zijn hoogere beschouwingen wel wat veel vergde van zijne toehoorders’.Ga naar eind19 Weer een jaar later was het college ‘niet altijd voor allen even duidelijk’.Ga naar eind20 En in 1894 schreef de almanak, opnieuw over elementaire mechanica: ‘Hoezeer ook het ijverig streven van Z.H.G. naar helderheid op prijs stellende, meenen wij toch, dat eene minder omslachtige uiteenzetting, aan de duidelijkheid zou ten goede komen, wat meer te wenschen is, nu toch reeds de zuiver philosophische behandeling van dit studievak vele moeilijkheden voor ons medebrengt.’Ga naar eind21 | |
[pagina 199]
| |
Hoe langer Onnes hoogleraar was, hoe meer hekel hij aan college geven kreeg. In zijn memoires schreef de wiskundige en historicus Dirk Struik, die in 1913 als beginnend student een college bij Onnes volgde, dat de hoogleraar zijn stof zo saai mogelijk presenteerde.Ga naar eind22 C.A. Crommelin, door Onnes opgeleid en conservator (sinds 1907) en onderdirecteur (sinds 1924) van het laboratorium, vond dat de gaven van zijn leermeester ‘veel meer op wetenschappelijk dan op paedagogisch gebied’ lagen. Zijn colleges waren dikwijls moeilijk te volgen en zoo was het ook met een uiteenzetting onder vier oogen. Onnes hield niet van college geven en nog minder van populaire voordrachten. Zijn geest was geheel gericht op wetenschappelijk onderzoekingswerk en op de leiding van leerlingen en assistenten in deze richting; het groote belang van goed college geven en van goede populariseering der wetenschap, van het mededeelen van wetenschap aan studenten en publiek, heeft hij stellig onderschat.Ga naar eind23 Wat Onnes allerminst onderschatte was het belang van een grondige reorganisatie van het praktisch onderwijs. Zonder zijn doel - onderzoek naar de moleculaire theorieën van Van der Waals - een moment uit het oog te verliezen, gaf hij de eerste jaren van zijn hoogleraarschap prioriteit aan het onderwijs. Alles was erop gericht een groep experimentatoren op te leiden die, geschoold in nauwkeurigheidsmetingen, op een breed front zijn onderzoeksvragen te lijf konden gaan. Schoolvorming, daar was het Onnes om te doen. De eersten die van zijn nieuw ingerichte laboratorium profiteerden waren promovendi, zelf kwam hij in die aanloopfase niet aan onderzoek toe. Pas in 1894, twaalf jaar na zijn benoeming, kwam het tot een eerste eigen publicatie. Inmiddels beschikte het Leidse laboratorium over een unieke infrastructuur op het gebied van lage temperaturen. En tussen pompen en kookflessen had Onnes studenten meer te bieden dan in een collegekamer. |
|