| |
| |
| |
Vierde tafereel.
Bij het opgaan der gordijn zitten de dorpelingen, mannen, vrouwen en kinderen geknield met het aangezicht gekeerd naar de straat K. Men hoort de doodsklok in de verte. Op een gegeven oogenblik, door den orkestmeester aan te duiden, hoort men achter de schermen het Miserere-mei aanheffen; de dorpelingen richten zich op en volgen langzaam den stoet, die geacht wordt door de straat K te trekken. Terwijl de dorpelingen geknield zitten, komen nog steeds andere mannen, vrouwen en kinderen aan om den lijkstoet te volgen; - dit duurt zoo eenige oogenblikken, zelfs gedurende de volgende samenspraak. Het gezang sterft weg in de verte. Joost De Grave, die bij de dorpelingen geknield zat, staat een oogenblik den stoet na te zien en keert dan terug naar zijn huis.
| |
Eerste tooneel.
(tot zijne vrouw, die uit het huis komt met hare kinderen).
Vrouw, gij moet u haasten, want ik ben zeker, dat zij niet ver meer van de kerk zijn.
Ja man - pas goed op den winkel - komt, kinderen.
(Zij vertrekt met de kinderen).
(die over de halve deur van zijn huis kond liggen).
Gij gaat niet naar de begrafenis, buurman?
Neen, Verelle. - De vrouw en de kinderen zijn er heen, en ik heb de huiswacht.
Net zooals ik. Mijne vrouw is er ook heen. Ik kon wel het huis sluiten, maar daar ik morgen naar de uitvaart ga, was het niet volstrekt noodig dat ik nu meeging.
Ik zal ook naar de uitvaart gaan.
| |
| |
(buitenkomende).
Hoe vrouw Verschave daar zoo plotselijk gestorven is! Want, redelijkerwijze gesproken, het mensch scheen geschapen om nog twintig jaar te leven.
Inderdaad, zij zag er goed uit; maar zij was toch al lang ziekelijk, zonder dat het zoo scheen. De dokter zeide mij gisteren nog, dat zij aan eene hartziekte gestorven is.
Zij schijnt nogal verdriet gehad te hebben.
Verdriet, buurman! meer dan gij denken kunt. - Gij zijt nog maar twee jaren in het dorp en weet niet alles wat wij weten. Wees zeker, dat, met al haar fortuin, die vrouw een droevig leven heeft gehad.
Ja, ik heb daar zoo al wat van gehoord. Zij had eene dochter, die het nogal bont schijnt gemaakt te hebben. Daarbij, de oude Verschave ziet er, redelijkerwijze gesproken, ook niet gemakkelijk uit.
Daarin bedriegt gij u. Baas Verschave is de braafste man ter wereld. Sedert het geval met zijne oudste dochter heeft men hem wel is waar nooit meer anders dan norsch en stuursch gezien; maar in zijn huis bleef hij, zooals eertijds, een brave echtgenoot en goede vader.
Men heeft mij nochtans verzekerd, dat er sedert dien met hem geen huis meer te houden was, en dat zijne vrouw fel van zijne norschheid heeft te lijden gehad.
Maar wie heeft dat gezegd? denkelijk een vijand der Verschaves; - rijke lieden hebben altijd vijanden en benijders.
't Is Biesmans, die mij dat verteld heeft.
Ik dacht wel, dat het die kwaadspreker was. Biesmans zegt alle kwaads van de Verschaves, omdat hij gaarne Lisa tot vrouw zou gekregen hebben, maar Lisa heeft hem niet gewild. - Maar zie, daar komt hij zelf, vraag het hem liever.
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
de vorigen, biesmans.
Dag, Verelle! dag, baas De Grave!
Schoon weder vandaag, baas De Grave.
Wij zullen toch binnenkort regen krijgen, want, om de waarheid te zeggen en niet te liegen, mijn zout staat nat in de stande.
Ik gevoel het ook in mijn been; eer het twee dagen verder is, krijg ik weer eenen aanval van het sciatica.
Ja man, redelijkerwijze gesproken, moeten wij bekennen dat wij al stillekens aan oude dutsen worden, buurman.
Zoo is 't. - En stillekens aan sukkelen wij zoo ook naar de plaats, waar men vrouw Verschave naar toe draagt.
Vrouw Verschave is toch ook niet in de wieg gesmoord. Acht en zestig jaar, dat is nogal een schoone ouderdom.
Acht en zestig jaar, dat is toch nog zoo geen ouderdom om over te roepen. Vrouw Verschave was van eenen kloeken stam. Haar vader was vijf en tachtig en hare moeder al in de negentig, toen zij stierven.
Zij moet van kloeken stam geweest zijn, want ware zij niet kloek geweest, zij zou niet tot de acht en zestig geraakt zijn - dat zeg ik.
Dat is klaar, Biesmans. Ware zij vroeger gestorven, zij zou zoo lang niet geleefd hebben.
| |
| |
Gij hebt goed spotten, baas De Grave; gij verstaat wel wat ik zeggen wil.
Gij zegt, dat vrouw Verschave kloek genoeg moet geweest zijn om acht en zestig jaar oud te worden, en dat, indien zij geen acht en zestig jaren geworden ware, het een teeken zijn zou dat zij daarvoor niet kloek genoeg was. (Tot Verelle) : Kunt gij daar iets anders uit verstaan, Verelle?
(tot De Grave).
Wel zie, buurman, redelijkerwijze gesproken, ik geloof dat Biesmans iets anders heeft willen zeggen - maar (tot Biesmans) , om de waarheid te zeggen en niet te liegen, Pier, ik geloof dat ge hebt willen zeggen, - waar was ik dan? - ja, dat ge hebt willen zeggen, dat vrouw Verschave veel verdriet gehad heeft.
(fijn lachend).
Ik heb u wel hooren komen, Biesmans. 't Is Verschave, nietwaar, die zijne vrouw in het graf heeft geholpen?
Verschave en zijne oudste dochter, ja. Dat slechte meubel, dat in Brussel een leven leidt, dat alle brave menschen er schande van spreken.
Wat kunt gij daarvan weten, Biesmans? Het is nauwelijks veertien dagen, dat de Verschaves en wij weten dat Lena te Brussel woont. Hoor, Biesmans, gij zijt een lasteraar en gij zoudt beter doen uwe tong wat in te toomen.
Ja, ik weet het wel, als men van de Verschaves spreekt, dan zit gij seffens te paard. Ik begrijp niet hoe gij dien norschen bietebauw en zijne oudste dochter zoo kunt voorstaan.
Dat komt, Biesmans, omdat ik nooit in het geval geweest ben bij de jongste dochter eene blauwe scheen te loopen.
(Hier begint de doodsklok voor 't laatst te luiden).
| |
| |
Redelijkerwijze gesproken, gij zoudt beiden wèl doen, dat potje maar stillekens gedekt te laten.
Maar ik kan niet verdragen, Pier, dat De Grave mij altijd in den baard bijt, als ik gelijk heb. (Tot De Grave) : Het zal zeker weer niet waar zijn, dat men aan de schoone Madame te Brussel heeft geschreven, dat hare moeder op sterven lag; dat drie dagen later Uiterhoeven zelf naar Brussel is gegaan om haar te halen en dat zij niet mee is willen komen? Ja, dat zal weer allemaal niet waar zijn!
Daar is veel waars in, maar daar is ook veel Sint-Biesmans-evangelie bij. Weet gij waarom Uiterhoeven onverrichterzake is teruggekomen? Ik zal het u zeggen; omdat zijne schoonzuster sedert meer dan acht dagen naar Holland was vertrokken en haar zoon naar Duitschland. Gij hoort dus wel, dat daar geen kwade wil mede gemoeid was.
Maak dat aan de ganzen wijs, De Grave.
Het is de waarheid wat ik u zeg, de zuivere waarheid, die ik uit den mond van Uiterhoeven zelf vernomen heb.
Ja, Uiterhoeven zal het wel ten schoonste voor zijne familie vertellen.
Gij hoort het, Verelle? wat zegt ge nu van uwen vriend Biesmans?
Zie, De Grave, redelijkerwijze gesproken, ik moet bekennen dat Pier te verre gaat. Ja, Pier, jongen, om de waarheid te zeggen en niet te liegen, gij gaat te verre.
Zeker, en 't is schande zoo haatdragend te zijn. En daarmee u.-i.-t, uit, ik ga in huis.
(Af).
Ik ook; komt gij niet een oogenblik binnen, Pier?
Ja, want ik was juist gekomen om u te spreken.
(Beiden af in het huis van Verelle).
| |
| |
| |
Derde tooneel.
(Zacht muziek; men hoort daartusschen de doodsklok.
(alleen.) - (Zij komt langzaam op het tooneel van de straat L. Aan den boom gekomen die rechtover het huis van Verelle staat, leunt zij een oogenblik met de rechterhand daartegen, terwijl zij de linkerhand op het hart drukt. Na eenige oogenblikken het ouderlijke huis met weemoed beschouwd te hebben, spreekt zij):
Wat ben ik wonderlijk te moede en hoe klopt mij het hart bij het terugzien van het geboortedorp! Mijne intrede is niet gelukkig geweest; nauwelijks zette ik mijne voeten in het dorp of de akelige tonen der doodsklok bromden mij tegen. Toen ik die klok de laatste maal hoorde, galmde zij in juichende tonen over dorp en veld - men vierde feest - en in dien tijd was het gestadig en altijddurend feest in mijn hart. - Neen, mijne intrede is niet gelukkig. - (Rondziende). Vele veranderingen zijn hier geschied, doch de oude linde staat daar nog op dezelfde plaats; de oude linde onder wier loover vader en moeder met de geburen zoo dikwijls 's avonds zaten te kouten, terwijl wij, kinderen, daar op de groote plaats in 't rond dansten. Zalige dagen mijner onschuld, waar zijt gij heen! Daar staat het ouderlijk huis, thans door Jan en mijne zuster bewoond - het oude huis met de arduinen trap. Hoe menigmaal heb ik die trap bestegen en op- en afgeloopen met een luchtig hart, - ja, - maar ook met een rein geweten. ( Muziek en klokgelui houden op.) Eenmaal - ik herinner het mij nog zoo goed - eenmaal, in mijne haast om vader te gemoet te snellen, struikelde ik en viel met het hoofd naar beneden. Ik lag in bezwijming en had mij erg verwond. Vader droeg mij op zijne armen naar boven, waschte en bette de wonde aan mijn hoofd. Toen ik tot mijn bewustzijn kwam, zag ik groote tranen over zijne wangen
| |
| |
rollen. En thans durf ik nauwelijks die trap bestijgen. Wie zal daarboven de wonde wasschen van mijn hart? Wie de ontsteking betten van mijn geweten? Wellicht vind ik daarboven eenen diep vertoornden en onverzoenlijken rechter! Doch neen, - moed gevat, mijn arm hart! mijne moeder, o, mijne moeder zal harer dochter ter hulpe komen. (Zij doet eenige stappen naar het huis). Ik kan niet verder. - Kon ik Jan of Lisa maar zien - doch neen, alles is stil, en men zou zeggen een verlaten huif.
(Op dit oogenblik komt Biesmans uit het huis van Verelle. Verelle komt op den dorpel zijner deur).
| |
Vierde tooneel.
lena, biesmans, verelle.
Zoo, Verelle, zoo gezegd zoo gedaan. Ik verwacht morgen de 200 kilo's en de overige in de toekomende week.
Ja, Pier. Tot weerziens.
(Biesmans af zonder Lena te zien).
(ter zijde).
Verelle! - die naam was vroeger onbekend in het dorp; die man kan mij dus ook niet kennen.
(Tot bij Verelle gaande - luid). Mijnheer, mag ik u verzoeken mij eenen kleinen dienst te bewijzen?
Welzeker, Mevrouw; het zal mij genoegen doen u van dienst te kunnen zijn.
Ik ben u wel dankbaar, Mijnheer. Ik wenschte. baas Uiterhoeven van hierover voor een oogenblik alleen te spreken. Zoudt gij niet zoo goed willen zijn hem te verzoeken eens in de Beekstraat daar (zij wijst naar de straal) bij mij te willen komen?
Ik zou het met genoegen doen, Mevrouw, maar, redelijkerwijze gesproken, het kan niet: baas Uiterhoeven is niet te huis.
| |
| |
Wilt gij dan zoo goed zijn mijne boodschap aan zijne vrouw over te brengen en er bij te voegen, dat ik van zeer verre kom.
Wel, Mevrouw, om de waarheid te zeggen on niet te liegen, het kan ook niet. De juffrouw is ook niet te huis, zij zijn beiden naar de kerk. - Maar Mevrouw, kom een oogenblik binnen, zij zullen daar toch aanstonds zijn, want ik heb daar voor 't laatst de doodsklok hooren luiden, en de begrafenis moet nu gedaan zijn.
(in den grootsten angst, ter zijde).
De begrafenis - en Jan en Lisa - zijn er beiden heen. (Tot Verelle). Maar wie is er dan toch dood, Mijnheer?
Wel, Mevrouw, het is de juffrouw van op en hoek daar - gij weet, vrouw Verschave, de schoonmoeder van baas Uiterhoeven.
Gerechte hemel! Mijne moeder! mijne arme goede moeder! Te laat! - te laat! - te laat!
| |
Vijfde tooneel.
de vorigen, verschave, lisa, rozeken.
Dorpelingen van de begrafenis terugkomende.
(Verschave op zijnen stok geleund, komt met Lisa de straat uit.
Aan den hoek der straat gekomen, keert hij zich nogmaals om).
Kom, vader, gij moet niet meer naar dat benauwde huis omzien. Jan zal alles wel toesluiten en u den sleutel brengen.
(Zij neemt haren vader bij den arm; Verschave, met gebogen hoofde, laat zich gedwee leiden).
(tot Lena).
Zie, Mevrouw, daar komt de familie van de kerk terug, zie.
(Lena bedekt het aangezicht met beide handen en weent. Verschave is intusschen tot
| |
| |
aan de trap van Jans huis gekomen en is gereed om die op te gaan.
Lena, die tot dusver weenend de handen vóór de oogen heeft gehouden, keert zich eensklaps om en wil zich op de knieën werpen voor haren vader. Zij wordt te gemoet geloopen door Lisa, in wier armen zij zich stort.)
Lena, mijne arme zuster Lena!
(Lisa houdt Lena in haren linkerarm, terwijl Lena den rechterarm over den hals van Lisa geslagen heeft en met het hoofd op den schouder harer zuster ligt. De twee zusters naderen alzoo tot haren vader).
Vader! vader! erbarming en vergiffenis!
Lisa, verlaat die vrouw. Ik gebied het u!
Vader, wees toch niet eeuwig onbarmhartig! Schenk Lena vergiffenis. - Vader - ik bid er u om op mijne knieën.
(De twee zusters nog altoos met de armen om elkander gestrengeld, knielen vóór Verschave).
(insgelijks op de knieën vallende nevens hare moeder).
Grootvader, doe toch wat moeder u vraagt.
Nooit. - Verlaat die vrouw, zeg ik u, of ik verloochen u ook.
(altoos geknield).
Vader, bedenk dat zij mijne zuster en uwe dochter is. Genade, vader; genade!
(zijnen stok dreigend in de hoogte heffende).
Verlaat die vrouw, zeg ik u of.... (Hij werpt zijnen stok weg als ware hij bevreesd tot geweld over te gaan). Verlaat die vrouw, zeg ik u, of ik vervloek u ook!
(Rozeken vlucht bevreesd naarbinnen door de deur der timmerwerf).
(eensklaps opspringende en in de grootste vervoering).
Ga weg, zuster - weg van mij - weg van de gevloekte! Er zijn al onheilen genoeg in de familie.
(leunt weenend met het hoofd op de balie van de trap).
Verschave klimt de trap op. Lena, die in hare verwarring en schrik naar den linkerkant van het tooneel gevlucht was, doet eene laatste poging.
| |
| |
(tot aan de trap teruggaande).
Vader, in den naam mijner zalige moeder, verstoot mij niet langer - onthoud mij uwen zegen, maar weiger - o weiger mij uwe vergiffenis niet.
(Verschave is intusschen tot op de bovenste trede der trap geraakt. Lena volgt hem met saamgevouwen handen).
Barmhartigheid, vader! Erbarming en genade!
(het huis binnengaande).
Geene barmhartigheid voor de eerlooze dochter, geene genade voor de moordenares harer moeder.
(Hij werpt met geweld de deur toe. Lena valt in bezwijming op de trap).
(Zij poogt Lena op te heffen. - Eenige dorpelingen schieten toe om haar te helpen. - De anderen staan dit alles verbluft te aanschouwen. Eenige vrouwen drogen hare tranen af of vervolgen hoofdschuddend haren weg).
DE GORDIJN VALT.
|
|