Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermddiatribeEtym: Gr. dia-tribein = stuk-wrijven, [de tijd] doorbrengen. Literair genre uit de Oudheid. Aanvankelijk volkse, satirische redevoeringen van reizende filosofen en redenaars tegen de zedeloosheid. Later (eind 4de eeuw v. Chr.) ook schriftelijke moraliserende sermoenen die in dialoogvorm een antwoord gaven op de bezwaren van de zogenaamde toehoorders. Beroemd in dit genre waren Lucretius, Musonius Rufus, Seneca (Epistulae) en Horatius (Sermones). Nu wordt de term vooral gebruikt in de betekenis van een heftige aanval op een bepaald persoon of tegen een bepaalde zaak. Een voorbeeld van deze laatste vorm is W.F. Hermans’ aanval op het Nederlandse katholicisme in Annum Veritatis (1968), gepubliceerd onder de naam Pater Anastase Prudhomme S.J. Men kan de diatribe dan omschrijven als een in uitermate scherpe bewoordingen gesteld schotschrift. Lit: A.C. van Geytenbeek, Musonius Rufus and Greek diatribe (1948) B.P. Wallach, A history of the diatribe from its origins up to the first century B.C. and a study of the influence of the genre upon Lucretius III, 830-1094 (1974) V. Kahn, ‘Stultitia and diatribe: Erasmus’ praise of prudence’ in The German quarterly 55 (1982), p. 349-369 G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 2 (1994), kol. 627-633.
|