Evangelische liederen(1738)–Johan Deknatel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] No. 545. 1. HOe wel is 't ons, als wy in Christus leeven, En dood en vloek van ons zyn weg gedaan, Die anderzins onscheidbaar aan ons kleeven, Zo lang wy nog in eige kracht bestaan, Wy moeten alles laaten, Wy moeten alles haaten, Al schynt het nog zo goed, Wat Jesus kracht in 't hert niet in wil laten, En nog zo veel in eigen wille doet. 2. Hoe wee is 't ons, zo lang wy zelver willen, En ons gemoed geduurig houden voor, Wat God verlangt, wat wy verrichten zullen, En daarop dringen en door trachten dryven door, Zo lang de zoete honig Der Liefd', van onzen Koning, 't Hert niet heeft aangeroert, Die gaarne maakt in 't binnenste haar wooning, Als zy den ernst in 't hert naar boven voert. 3. Hoe wys zyn ook die Zielen voorts bevonden, Die in haar Niets zo diep gedoken zyn, Dat zy alleen in Jesus bloed en wonden, Als haar verzoenings-bronnen, zich verbly'n, En laten alle waaren Van ganscher herten vaaren, Die men voor gelde koopt, Op dat haar slegs dat heil mag weedervaren, Het welk om niet in onze handen loopt. [pagina 114] [p. 114] 4. Hoe wel word 't ons, als Jesus vrye g'naade, Zo heuchelyk bevrydt uit 's Satans strik; En wel zo haast, zo machtig op dien paade, Dat ons het werk toeschynt een oogenblik. O allerzaaligst Weezen! Wilt my in u genezen; O Jesus, vol van kracht! Wat ik van u gedagt heb of gelezen, Of spreeken mag, dat word' in my volbragt. Vorige Volgende