Evangelische liederen
(1738)–Johan Deknatel– Auteursrechtvrij
[pagina 62]
| |
2.Wat hebt Gy my lang gedraagen,
Vat des toorens, waard uw plaagen,
Met een vaderlyk geduld?
Gy, schoon ik niet wilde koomen,
Hebt my dog niet weggenomen,
Midden in myn zonden schuld:,:
| |
3.Toen ik dagt, ik was een Christen,
En daarvan te spreeken wiste,
Kerk en Altaar woonde by,
Las en zong, en bad daar nevens,
En den Armen goed deed tevens,
Was het dog maar schyn in my:,,
| |
4.Zo was myn voorgaande leeven,
Tot Gy my hebt licht gegeven,
En my uit den dood gewekt.
Mogt ik U nu regt beminnen!
Mogt ik all den dag bezinnen,
Hoe my uw genaade trekt:!:
| |
5.Wilt my door uw Geest geleiden,
Ja wilt zelve my bereiden,
| |
[pagina 63]
| |
Zo als Gy uw kind verlangt.
Gy kont helpen, sterken, gronden,
Middel, tyd en wegen vinden,
Dat myn ziel uw heil ontfangt:,:
| |
6.Ik wil gaarne houden stille,
Myne heil'ging zy uw wille,
Laat myn herte brandend zyn,
Liefste Jesus, U t'omarmen,
Die my aanzag met erbarmen.
Blyf Gy myn, ik blyve dyn:,:
| |
7.Ik wil naar uw herte streeven,
En aan uwe Liefde kleeven;
Geef myn herte vasten grond,
Dat ik in opregtheit handel,
Zuiver in de Liefde wandel,
Naar den zin van 't heil verbond:,:
| |
8.Heer bekeer dog ook de mynen,
Laat hun aardsche zin verdwynen,
Toon aan hen uw aangezicht;
Toon uw Herte, trek hen krachtig,
Zy hen door uw Geest te machtig,
Breng ze tot het waare Licht:,:
| |
9.Laaten U aan alle oorden
Kinderen gebooren worden,
Dat veel duisend komen aan,
Die U voor hun Herder kennen,
Die zich agter U gewennen,
En met ons ten Hemel gaan:
|
|