Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe roverbruidegomEen meisje wordt het hof gemaakt door iemand die zich voordoet als een baron. Hij nodigt haar uit eens een paar dagen op zijn kasteel door te brengen, en zal haar wel met een koets ophalen. Voordat het zover is, gaat het meisje met haar bediende wandelen in het bos. Ze verdwaalt en komt in het donker bij een kasteel terecht. Ze vraagt een oud vrouwtje dat opendoet, of ze daar mogen slapen. De oude vrouw zegt dat het kasteel wordt bewoond door rovers en dat ze zich in de kelder moeten verstoppen omdat ze anders worden vermoord. Midden in de nacht brengen twee rovers een vrouw de kelder in en steken haar dood. Ze beroven haar van haar sieraden en omdat ze de ring niet van haar vinger kunnen krijgen, hakken ze haar vinger af. De vinger | |
[pagina 313]
| |
schiet achter de tonnen waarachter de twee meisjes verborgen zitten. Het meisje herkent in een van de rovers haar vrijer en vlucht 's morgens met haar dienstmeid uit het kasteel naar huis. De afgehakte vinger neemt ze mee. Het meisje vertelt alles aan de burgemeester. Wanneer de baron met koets komt voorrijden, laat ze hem de afgehakte vinger zien. Hij wordt gearresteerd en bekent voor de rechtbank dat hij regelmatig rijke meisjes meenam naar zijn kasteel en ze dan onderweg in het bos vermoordde. De man wordt opgehangen.
Dit sprookje van de Roverbruidegom (at 955, ‘The Robber Bridegroom’) werd rond 1880 in Wamel (Betuwe) opgetekend. Het vertoont een grote overeenkomst met het sprookje van de »Dienstmeid die de rovers doodt (at 956b), maar is daarvan duidelijk onderscheiden door het motief van het afhakken van de hoofden van de rovers. Het sprookje is slechts zes maal in Nederland opgetekend, in Vlaanderen acht keer, en komt verder in het grootste deel van Europa (behalve Spanje en Italië), in het Midden-Oosten en Noord-Amerika voor. De gebroeders Grimm tekenden dit sprookje voor het eerst op in 1810 uit de mond van Marie Hassenpflug in Kassel (Kinder- und Hausmärchen nr. 40, ‘Der Räuberbräutigam’). Het motief van de vrouwenmoordenaar die onder het mom van genegenheid meisjes meelokt en vervolgens vermoordt, komt ook in het bekende ‘Lied van Heer Halewijn’ voor (vergelijk » Blauwbaard). Halewijn lokt meisjes met zijn zang het bos in, maar wordt tenslotte door de heldin van het lied met een list vermoord. Wanneer Halewijn haar namelijk vraagt op welke wijze ze wil sterven, kiest ze voor het zwaard. Ze raadt hem aan zijn bovenkleed uit te doen vanwege de bloedspetters. Terwijl hij bezig is dat te doen, hakt ze hem het hoofd af. ton dekker teksten: khm nr. 40; Leopold/Leopold 1882, i, pp. 417-419; Onder de groene linde 1987, i, pp. 76-96. |
|