Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdKoning LijsterbaardEr was eens een koning, die met een dochter zat die zeldzaam mooi was, maar ook zo trots en overmoedig dat geen vrijer goed genoeg voor haar was. De één na de ander werd door haar afgewezen, en nog bespot ook. De koning wordt zo boos, dat hij zich voorneemt haar te laten trouwen met de eerste de beste bedelaar die aan de deur komt. Die eerste de beste is een als speelman vermomde, afgewezen prins, die door de prinses indertijd spottend Koning Lijsterbaard was genoemd vanwege zijn spitse kin. Hij neemt haar mee naar een armoedige hut, waar de prinses een lesje in nederigheid krijgt. Ze deugt niet voor het huishouden, kan niet spinnen of manden vlechten en als marktkoopvrouw wordt zij door pech achtervolgd. Uiteindelijk wordt ze door de ‘bedelaar’ naar het paleis van de prins gezonden om daar dienst te doen als keukenmeid. Op een dag wordt de bruiloft van de prins gevierd. Ze wordt door de prins, die ze nu herkent als de door haar afgewezen Koning Lijsterbaard, opgemerkt en de feestzaal ingetrokken. Daar wordt ze onderwerp van spot als de door haar verzamelde etensrestjes op de grond vallen. Dan onthult de prins dat hij dezelfde persoon is als de bedelaar met wie ze getrouwd is en dat alle ellende haar overkomen is om haar hoogmoed te breken.
Aldus verloopt het sprookje van Koning Lijsterbaard zoals dat is opgetekend door de gebroeders Grimm in hun Kinder- und Hausmärchen als ‘König Drosselbart’ (nr. 52, vanaf 1812). In de catalogus van Aarne-Thompson staat het sprookje geregistreerd als at 900, ‘King Thrushbeard’. Het valt on- | |
[pagina 195]
| |
De koning wijst de haveloze speelman aan als degeen met wie zijn dochter moet trouwen. Illustratie van Rie Cramer in: Sprookjes van Grimm, voor Nederland bewerkt door Onno Vere en Christine Doorman. 's-Gravenhage/Batavia z.j.
der de reeks sprookjes met als thema ‘The Shrewish Wife is Reformed’ (at 900-904), waartoe ook de » Getemde feeks (at 901) behoort. Het sprookje van Koning Lijsterbaard is vooral in Europa verbreid, met een hoge concentratie in de Scandinavische landen. Ook in het Nabije Oosten, China en Amerika is het bekend. Het eerste verhaal dat met at 900 in verband gebracht wordt, is het gedicht Die halbe Birne uit waarschijnlijk de 13e eeuw. Een ridder die een toernooi wint en daarmee de hand van de prinses, wordt door haar bespot als hij bij de maaltijd een halve peer ongeschild eet en haar de andere helft aanbiedt. De vernederde ridder zint op wraak en keert verkleed als nar terug naar het paleis. De prinses geeft zich over aan haar lusten en brengt met hem de nacht door. De volgende dag verschijnt hij weer als ridder op het toernooi en door toespelingen op de voorgaande nacht te maken, weet hij haar haar spot betaald te zetten. Een soortgelijk verhaal uit de 14e eeuw is de Clárus saga, die gebaseerd is op een Latijns gedicht dat rond 1300 in Frankrijk verbreid is geweest maar verloren is gegaan. De Clárus saga werd opgetekend door een IJslandse bisschop, die het gedicht waarschijnlijk leerde kennen tijdens zijn studie in Parijs. In dit verhaal wordt prins Clárus, die gekomen is om de hand van prinses Serena te winnen, weggejaagd omdat hij tijdens de maaltijd met een ei zijn gewaad besmeurt. Onder een andere naam keert hij terug. Hij neemt drie prachtige tenten mee die de hebzucht van de prinses opwekken. Clárus vraagt voor elk een nacht bij haar te mogen doorbrengen. Dit staat ze toe, maar listig mengt ze een slaapmiddel door zijn drank zodat hij insluimert. Pas de derde nacht lukt het hem de liefde van de prinses te winnen. Ze trouwen en na de bruiloft reist het stel af. Groot is de schrik van Serena als ze op een morgen een lelijke kerel naast zich vindt, die beweert haar echtgenoot te zijn. Hij behandelt haar ruw maar ze verdraagt alle vernederingen geduldig. Hij dwingt haar te gaan bedelen en in deze omstandigheid komt de door haar aanvankelijk versmade prins Clárus langs, die haar tot drie maal toe een oorvijg verkoopt. Dan openbaart hij zich als haar echtgenoot Clárus. In dit verhaal ondergaat de prinses opeenvolgende vernederingen, maar het is niet de prins zelf die de prinses begeleidt op deze weg vol beproevingen. Dit is wel het geval in de | |
[pagina 196]
| |
roman De gravin van Toulouse uit de 16e eeuw van de Italiaanse dichter Alamanni. Hier verkleedt de vernederde graaf, die bespot wordt omdat hij bij de maaltijd een hem ontvallen granaatappelpit van de grond opraapt, zich als juwelenhandelaar, brengt in ruil voor edelstenen enkele nachten bij de gravin door en maakt haar zwanger. Ze vluchten en ze wordt door hem niet alleen tot nederige arbeid maar ook tot diefstal gedwongen. Bij de zogenaamde bruiloft van de graaf wordt ze naar het slot gestuurd om te kijken of er iets te stelen valt. Ze wordt ontmaskerd en ontdekt dat de graaf haar man is. Een versie die hier sterk op lijkt is het verhaal ‘La soperbia castecata’ van Basile in de novellenverzameling Pentamerone (1634-36). Deze keer verkleedt de afgewezen huwelijkskandidaat zich als een tuinman die de prinses omkoopt met kledingstukken. Bij Basile gaat het echter uitdrukkelijk om een geschiedenis van bestrafte hoogmoed, wat overeenkomt met de meeste varianten uit de 19e en 20e eeuw. In voorgaande besproken versies had de prinses een reden om de prins af te wijzen, namelijk zijn slechte tafelmanieren. De prinses hecht sterk aan respect voor de strenge tafelregels, maar blijkt diep te zinken op het gebied van de moraal als ze zich laat omkopen en onteren door iemand van lagere stand. De vernederingen die haar daarna ten deel vallen ondergaat ze bewust als boete voor haar misstap. Bij Basile daarentegen is het haar trots die haar iedere man doet afwijzen: geen man is goed genoeg voor haar. De vernederingen zijn bedoeld om die hoogmoed te breken. In de Lage Landen zijn er weinig versies van het sprookje te vinden. Voor zover bekend zijn er slechts drie versies opgetekend, en wel één Friese en twee Vlaamse. Eén Vlaamse versie is te vinden in een bundel volksverhalen uit 1898, opgetekend door Pol de Mont en Alfons de Cock. In dit verhaal laat de trotse prinses de verliefde prins weten dat ze hem niet eens als schoenpoetser zou willen hebben. Deze besluit de verwaande prinses haar botte antwoord betaald te zetten en vertrekt naar de hoofdstad om als leerjongen bij een kapper in dienst te treden. Hij heeft dit vak weldra zo goed onder de knie dat hij opdracht krijgt de prinses te kappen. Met gezang weet hij haar zo te bekoren dat ze hem telkens weer wil horen zingen. Hij geeft haar diamanten in ruil voor kussen en de prinses ziet in dat ze zonder hem niet langer kan leven. Samen vluchten ze naar zijn land. De beproevingen blijven haar niet bespaard - uiteraard is één van haar taken het poetsen van zijn schoenen. Op een gegeven moment wordt ze gezelschapsdame van de koningin, die haar zwarte nagels opmerkt. Haar man geeft haar toestemming een schoenpoetser te laten komen om vervolgens zelf, gekleed in schitterende kleren, te verschijnen om zijn diensten als schoenpoetser aan te bieden. De prinses is beschaamd en voorgoed van haar hoogmoed genezen. In deze vertelling wordt wel het omkoopmotief genoemd als middel om de prinses te winnen, maar het is bovenal de liefde van de prinses die haar in zijn armen drijft. Haar hoogmoed lijkt als sneeuw voor de zon te zijn verdwenen, ondanks het standsverschil. De vernederingen die de prinses na de vlucht moet ondergaan zijn daarom moeilijker te motiveren dan wanneer er sprake is van dwang (zoals in de Grimm-versie) of van pure omkoperij. Verzamelaar Ype Poortinga heeft in de jaren zeventig een Friese versie opgetekend uit de mond van meesterverteller Roel Piters de Jong. In zijn verhaal moeten de huwelijkskandidaten eerst een examen afleggen. Tot verbazing van de prinses beantwoordt de door | |
[pagina 197]
| |
haar als ‘ûleflapper’ (uilenvanger, sukkel) uitgescholden prins alle vragen goed. Toch weigert ze met hem te trouwen, want ze stoort zich aan zijn gebrek aan tafelmanieren. De prins is echter vast van plan haar te veroveren en weet als hofnar haar hart voor zich te winnen. De koning wil voorkomen dat hij straks een nar als schoonzoon heeft en verbiedt hem alle omgang met de prinses. De prinses is zo verknocht aan de nar dat ze hem 's nachts naar haar kamer haalt. Dat gaat goed totdat ze merkt dat ze zwanger is. Het stel wordt door de koning weggejaagd en komt in een achterbuurt te wonen, waar ze door markthandel in hun onderhoud kunnen voorzien. Na een tijd reizen ze terug naar het land van de prins waarna de onthulling en verzoening met de ouders plaatsvinden. Terwijl in voorgaande besproken versies het leven na het vertrek uit het paleis moeitevol is en een zware beproeving voor de prinses, komt in dit verhaal juist de positieve kant van het leven onder de gewone mensen naar voren. Zo worden de enorme behulpzaamheid en vrijgevigheid van de arme mensen die in de achterbuurt wonen benadrukt. De nieuwe bewoners worden onmiddellijk voorzien van voedsel, meubilair en goede raad en voelen zich al snel prima thuis in de buurt, waar het om zo te zeggen ‘ien greate famylje’ is. Ook met de boeren die hen op hun reis in hun huis ontvangen kan het stel prima opschieten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de prinses helemaal niet zo blij is als ze te horen krijgt dat ze met een prins is getrouwd. Ze is aan het vrije leven gewend geraakt en bovendien verkiest ze de eerlijkheid van het gewone volk boven de vleiende taal van het hofpersoneel. Het enige voordeel vindt ze dat ze nu wat ruimer in hun geld zitten. Een afwijkende Vlaamse versie, maar met hetzelfde thema van de prinses wier trots gebroken wordt, is het verhaal over ‘De hooveerdige prinses’. Het verhaal werd in 1917 opgetekend uit de mond van een Antwerpse dienstmeid. De prinses die zo trots is dat ze reeds vele knappe en rijke prinsen afgekeurd heeft, trouwt uiteindelijk met een gouden prins. In het onderaardse paleis krijgt ze slechts gouden spijzen en dranken voorgeschoteld, zodat ze als straf voor haar hoogmoed van honger en dorst omkomt. Hier lijkt een versmelting te hebben plaatsgevonden met het sprookje van de hebzuchtige »Koning Midas (at 775) die zijn wens vervuld ziet dat alles wat hij aanraakt in goud verandert, maar tot zijn schrik bemerkt dat dit ook met zijn voedsel gebeurt. Er worden verschillende interpretaties van het sprookje gegeven. Het verhaal zou een weergave zijn van het rijpingsproces van een jonge vrouw die door haar man door de ‘school des levens’ geleid wordt tot de loutering voltooid is. Vanuit een christelijke optiek wordt de man ook wel als God gezien, waarbij de lijdensweg van de prinses de weg van de beproefde gelovige verbeeldt die uitloopt op de verlossing. Dienen en deemoed zijn hierbij belangrijke waarden. Een andere zienswijze is, dat het in het sprookje om mannenfantasieën gaat, die erom draaien de vrouw psychisch en fysiek te breken. Er bestaan ook interpretaties die het sprookje als opvoedend vertelsel beschouwen, dat ons leert dat hoogmoed voor de val komt en bespotting van andere mensen bestraft wordt. Een les die we uit de Friese versie van Roel Piters de Jong kunnen leren, is dat het geluk niet alleen te vinden is in paleizen maar ook of juist onder het gewone volk, wat bemoedigend is voor al diegenen die geen adellijk bloed in hun aderen hebben stromen. paulien daudeij | |
[pagina 198]
| |
teksten: khm nr. 52; De Meyere 1925d; De Mont/De Cock 1898, pp. 420-430; Poortinga 1978, pp. 35-46. |
|