nabijgelegen dorp dieren gestolen zijn - en misschien dat ze Hans zullen verdenken van het stelen van een varken. Hans wordt bang en staat zijn varken af aan de ander, die hem zijn gans geeft. Vrolijk vervolgt hij zijn weg en ontmoet een scharenslijper. Van hem ontvangt Hans slijpstenen in ruil voor de gans. Maar die stenen zijn erg zwaar. Als hij bij een beekje uitrust, vallen de stenen in het water. Hans ziet dit als een geluk bij een ongeluk, want nu hoeft hij ze niet meer te dragen. Opgewekt gaat hij op weg naar zijn moeder.
De inhoud van het hierboven vertelde sprookje is afkomstig uit de tweede druk van de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm, onder de titel ‘Hans im Glück’ (nr. 83), dat door August Wernickes is opgetekend en gepubliceerd in het tijdschrift Wünschelruthe (33, 1818). Het sprookje over Gelukkige Hans staat in de typencatalogus van Aarne-Thompson vermeld onder at 1415, ‘Lucky Hans’.
Niet alleen in verschillende delen van Europa kent men dit sprookje, maar ook in Noord- en Zuid-Afrika, Indonesië en Amerika. In zowel Nederland als Vlaanderen is dit sprookje vier keer gevonden. Omstreeks 1890 is er in Noord-Brabant een versie van Gelukkige Hans opgetekend. Dat deze Nederlandse versie afwijkt van die van Grimm, blijkt vooral uit het begin van het verhaal. Daar wordt gesproken over een zekere Jan, die een erwt in de grond stopt. De erwt groeit tut tot een plant, die tot in de hemel reikt. Op een dag krijgt Jan opdracht van zijn moeder om langs de bonestengel omhoog te klimmen en aan de Lieve Heer een paar nieuwe schoenen te vragen. Aan de hemelpoort klopt hij aan en ontvangt hij zilveren schoenen. Terug op aarde begint het ruilen. De schoenen worden geruild tegen een paard; het paard tegen een koe; de koe tegen een schaap; het schaap tegen een hond; de hond tegen een kat; de kat tenslotte tegen drie slijpstenen. Met deze slijpstenen komt Jan een keer bij een poel, waarin kikkers kwaken. Hij denkt dat de kikkers hem voor de gek houden. De reactie van Jan laat niet op zich wachten: hij gooit al zijn stenen naar de kikkers. Maar het helpt niet, want het kwaken houdt aan. Droevig keert hij terug naar huis.
In de twee mondeling overgeleverde Friese volksverhalen, bijeengebracht door Y. Poortinga, spelen boeren de hoofdrol. Het ene verhaal, verteld door meesterverteller Roel Piters de Jong, staat dichter bij de Grimm-versie dan het andere, maar wijkt niettemin op kleine punten ook af van die van Grimm. De boerenknecht in het Friese verhaal krijgt bijvoorbeeld geen goudklomp van zijn baas, maar een paard, waarmee de ruilhandel begint; en er vinden zes transacties plaats, tegenover vijf bij Grimmn. Tegen het einde van het verhaal ontvangt de knecht geluksstenen, die hij heeft geruild voor een paar konijnen. Als hij bij een sloot komt denkt hij dat kikkers - die bij Grimm niet voorkomen - hem uitlachen. Hij gooit daarom zijn stenen naar hen toe. In tegenstelling tot in de Brabantse versie van Gelukkige Hans is de jongen blij dat hij zijn stenen kwijt is, omdat ze hem te zwaar waren.
De andere Friese vertelling is in 1973 door Poortinga opgetekend uit de monden van de gebroeders Willem en Piter van der Brug. De enige verwantschap van dit verhaal met de Grimm-versie is de ruilhandel in dieren. Een boer gaat naar de markt om zijn melkkoe te verkopen. Daar aangekomen proberen kooplieden hem op de kast te krijgen door te zeggen dat het dom is zijn enige koe te verkopen. ‘Vindt je vrouw dat wel goed?’ vragen ze hem.