Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering. Deel 2. Liederen over ontluikende liefde, werving, vrijage en zwangerschap
(1989)–A.J. Dekker, Marie van Dijk, Ernst Heins, Henk Kuijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |||
37
| |||
ToelichtingDit lied komt al voor in achttiende- en negentiende-eeuwse liedboekjes als De nieuwe Amsteldamsche buyten-singel en De nieuwe Overtoomsche markt-schipper. Omstreeks 1900 werd het door C. Bakker (1863-1933), die zijn werkzaamheden als arts combineerde met volkskundig veldwerk, in Broek in Waterland opgetekend. Optekening van C. Bakker
Een juf - frouw fier ging uit om haar ple - zier,
al naar een ei - land om daar de zee te zien. Wat
vond zij daar ook staan? Een jonk - man aan - je - naam. Zij
vroeg of hij eens met haar uit rij - den wou gaan.
| |||
[pagina 239]
| |||
Uit 1951 dateert een door Ate Doornbosch gemaakte opname in het Westerkwartier van Groningen waar het lied toen, evenals in de Friese Wouden, nog dikwijls werd gezongen. Opname van Ate Doornbosch
Een juf - frouw fier die ging voor haar ple - zier al naar een
ei-land om de zee te zien. Wat zag zij daar nu staan, een jong-man aan-ge
naam, Zij vroeg of hij met haar eens mee wou gaan.
| |||
[pagina 240]
| |||
1
Een juffrouw fier
Ging uit voor haar plezier
Al naar een eiland om daar de zee te zien.
Wat vond zij daar nou staan?
En een jonkman aangenaam
Zij vroeg of hij met haar es mee uit rijen wou gaan.
2
Ja juffrouw zoet
En ik ben bereid met spoed
Om u te dienen met al mijn vlees en bloed.
En ik bid het jou, treed maar in
En dan zal ik je naar je zin
Zo zachtjes zoetjes rijen waar je wezen wil.
3
Voort reden ze daar
En zo zachies bij er mekaar
Totdat zij kwamen in een herreberreg aan.
Daar tapten ze wijn en bier
En ze zaten bij een groot vier
De juffrouw met haar rijer maakte groot plezier.
4
Voort liet ze daar
Een bedje spreiden klaar
Daar die twee liefjes op rusten met mekaar.
| |||
[pagina 241]
| |||
Klein Cupidootje net
En die opper die zaak wel let
Die bracht die twee zoetlieffies samen mooi naar bed.
5
Zij trok daarin
Al lustig naar de zin
En het was om te spelen het zoete spel van min.
Zij zijn ter ruste gegaan
En totdat er de dag kwam aan
Klein Cupidootje die had weer zijn plicht voldaan.
6
En de dag die kwam aan
Dat zij moest scheiden gaan
Zij zei: ach jonkman en nou ken je wel henengaan,
En sprak: daar is een kroon
En voor uw verdiende loon
En ik heb nu mijn genoegen al van uw persoon.
7
Neen brave meid en het is zo niet gezeid
Mijn loon dat is toch veel meer dan mijn arbeid,
En ik heb de hele nacht
Er met vreugde doorgebracht
En ik ben geconcentreerdGa naar eind* al voor de ganse dag.
8
In korte stond
Zij werd er zo netjes rond.
Wel jongedochter zijt gij zo ongezond?
Mij dunkt nou gij gaat zwaar,
En zeg mij wie is de vaar?
Gij zult het mij nou zeggen voor de waarheid klaar.
9
Och moedertje ziet
De rechten weet ik niet,
Maar Aderianus en die zal mij in het verdrietGa naar eind**,
En als ik kom in de kraam
En dan zal hij voor vadertje staan,
Want hij heeft al zijn dingetjes toch wel gedaan.
10
En die schone madam
Die kwam daar in de kraam
Al van een zoon Aderianus was er z'n naam.
| |||
[pagina 242]
| |||
En hij werd ontboden ras
En dat hij de vader was
Want hij kon zijn ambachie wel van pas.
Trijntje Steur-Tuip (1900-1974) te Volendam. Zie lied 3A′ en bijlage 6 voor meer gegevens over haar. | |||
Data en plaatsen van opname
|