| |
| |
| |
De wereld heeft geen wachtkamer
Zover de geschreven en overgeleverde geschiedenis der mensheid terug gaat, moet dit land van kale brokkelige rotsen en eeuwig verstuivend fijn wit zand, een woestijn zijn geweest. Mensen woonden hier niet, dieren, met uitzondering van wat roofvogels die zich snel konden verplaatsen, meden het barre gebied en andere planten dan de zilverbladige yucca's en steenharde candelaber-cactussen, die als eenzame verlaten figuren over de hoogvlakte verspreid stonden, zouden hier in korte tijd zijn verdord. Alleen langs de oevers van de rivier, die grillig kronkelend van Noord naar Zuid stroomde, vond men een wat weelderiger vegetatie. Maar ook deze vallei was verlaten en ongerept, alsof de schepping dezer aarde pas de vorige dag was voltooid.
Op een punt waar de rivier een bijna O-vormige bocht beschreef, lag, hoger dan het omringend terrein, een ovaal schiereiland, dat alleen in het Westen door een dam van rotsachtig gesteente met de wereld verbonden was. Dit schiereiland werd pas in kaart gebracht in het begin van de twintigste eeuw, toen het vliegtuig de mens in staat stelde de moeilijkst toegankelijke streken dezer
| |
| |
aarde te verkennen. Nauwelijks tien jaar was het geleden, dat op een verzengend hete dag in Juni, een drietal door rupsbanden voortbewogen motorvoertuigen dit schiereiland opreden. De mannen, die zwetend en met stof bedekt de auto's verlieten, hadden een afmattende tocht van vele honderden kilometers achter de rug. Wellicht had gedurende honderd jaar of nog langer, voordat deze ingenieurs en geologen hier aankwamen, geen mensenvoet deze eenzame plek betreden.
Toen het terrein nauwkeurig opgemeten en in kaart gebracht en de bodem onderzocht was, trok de kleine expeditie weder weg. Maar reeds enkele weken later rolden lange karavanen vrachtauto's aan, beladen met bouwmaterialen, graafmachines en betonmolens. Een kamp van barakken en tenten verrees in het midden van het schiereiland, een brede autobaan, die de woestijn liniaalrecht doorsneed, werd aangelegd en nadat deze verbinding met de bewoonde wereld was tot stand gebracht, begon men aan de bouw van een complex van fabrieken, laboratoria, magazijnen, betonnen basins, woningen en kerken, winkels en scholen, dat in de beschavings- en lijdensgeschiedenis der mensheid bekend zou blijven onder de benaming Atoomstad A.
De zomernacht ging ten einde en reeds kondigde een zwak lichtende streep aan de horizont de nade- | |
| |
ring van de dag aan, toen een glanzende zwarte auto voor de afsluitboom op de verbindingsdam stopte. Een sergeant van de militaire politie verliet zijn glazen wachthuis en controleerde de identiteitspapieren der inzittenden. Na dit te hebben gedaan, gaf hij de soldaat bij de slagboom een teken en salueerde. De auto zette zich weder in beweging en generaal Arthur Greenway, directeur van de Staatsbedrijven voor kernenergie, reed zijn gebied binnen. Op dit ogenblik vormden de wijzers van de electrische klok in het wachthuis een hoek van negentig graden en wezen het derde uur na middernacht aan.
Twintig kilometer verder, waar de brede betonnen weg door een smallere werd gekruist, lag een complex van twee verdiepingen hoge, melkwitte betonnen gebouwen. Boven het hek, dat de terreinen afsloot, stonden in trillende neonlijnen de letters E D, in welker zwavelgeel schijnsel dikke behaarde insecten vlogen. Anders dan in de over het gehele schiereiland verspreid liggende bedrijven, waar de fabricatie van het voor de vervaardiging van atoombommen benodigde plutonium onafgebroken doorging, werd in de experimentele afdeling D alleen overdag gewerkt. Pas gedurende de laatste maanden waren ook hier des nachts mensen aanwezig, wier taak het was een nieuwe radio-actieve massa, die zich in de transmutatie- | |
| |
kelder van het laboratorium bevond, onder contrôle te houden. De kracht, die in dit door professor Charles Thomson ontdekte pyradium lag verankerd, werd vele tientallen keren groter geacht dan die van het tot nu toe gebruikte plutonium. Het moest ook gemakkelijker te vervaardigen zijn en dus was het begrijpelijk, dat de Staatscommissie voor Kernenergie met ongeduld wachtte op het ogenblik, waarop de uitvinder verklaren zou, dat hij met zijn onderzoekingen gereed was en dat met de fabricatie van bommen kon worden begonnen. Inmiddels was het noodzakelijk om de massa voortdurend onder scherpe contrôle te houden, niet alleen om haar gedragingen vast te stellen, maar ook om tijdig te kunnen ingrijpen, als er iets verkeerd mocht gaan. Een ontploffing, een kettingreactie in dit pyradium zou de rampzaligste gevolgen hebben. Veiligheid en leven van allen die Atoomstad A bevolkten, lagen in handen van hen, die het pyradium bewaakten.
De wijzers van de klok, die tegenover hem aan de betonnen wand hing, stonden op drie uur, toen doctor James Thomson het boek, waarin hij had zitten lezen sloot en opstond. Hij nam een formulier van het schrijfbureau, begaf zich naar het schakelbord en noteerde de standen der contrôlemeters. Nadat hij zich er nog van overtuigd had dat de instrumenten der bedieningsapparatuur
| |
| |
prompt op zijn handgrepen reageerden, stak hij een sigaret aan en liep in gedachten verzonken naar het grote venster, dat uitzicht verleende op het westelijk gedeelte van het schiereiland.
James, een paar jaar geleden tot doctor in de scheikunde gepromoveerd, was acht en twintig jaar en zag er, in weerwil van zijn laboratoriumjas, eerder als een sportsman dan als een geleerde uit. Zijn houding en optreden hadden iets jongensachtigs, maar in zijn baardloos en open gezicht, stonden een paar levendige ogen, welker uitdrukking er op wees, dat achter dit voorhoofd een ernstige en intelligente geest huisde. In de borstzak van zijn jas droeg hij een instrumentje, dat de vorm en afmeting van een vulpenhouder had. Het was een verklikker, die door de laboranten, die met radio-actieve stoffen omgingen, gebruikt werd om de aanwezigheid der gevaarlijke gammastralen te constateren. Boven de zak, op het katoen van de jas, was een brede zwarte vlek, afkomstig van het potlood, dat bij het insteken en uithalen telkens een kras op de witte stof achterliet. Ditmaal had James zijn potlood niet op de gewone plaats opgeborgen, maar in zijn mond gestoken. Hij kauwde er op, terwijl hij zijn blik over de fabrieksterreinen liet gaan. Als lichtende eilanden lagen de separatiegebouwen in de oceaan van duisternis. Hij telde er vier. Verder naar links kon hij nog een
| |
| |
gedeelte zien van het meer ros gekleurde en langer gerekte lichtjescomplex van de stad. En boven dit alles stond een wolkenloze hemel, met ontelbare sterren... Vrede en rust lagen over dit oord, over dit van de wereld afgezonderde atoomcentrum, waar de dood van millioenen werd voorbereid. Onder zijn voeten, op een afstand van maar enkele meters en opgeborgen achter dikke muren van beton en graphiet, lag vader's pyradium, de nieuwe superactieve massa, waarmede straks, als zij aan de militairen was uitgeleverd, dood en verderf zou worden gezaaid. Niet onmiddellijk, want het land was niet in oorlog, maar eens, wellicht spoedig, zodra het nodig mocht zijn... Bij Fabriek H, waar de rivier een scherpe bocht maakte, trok het schijnsel der booglampen bewegende lichtlijnen op het stromende water. De rivier ontsprong in het Noorden, in het hooggebergte, haar water vloeide door het hellende land naar de zee en verspreidde zich van daar over de hele aarde. Ook dit stille laboratorium was een punt van oorsprong, de geboorteplaats van een energiestroom, die straks haar weg over de aarde zou vinden, echter niet om te laven en de groei van het levende te bevorderen, maar om te verschroeien en het levende te vernietigen. Waarom, waarvoor? Duizend scherpzinnige breinen hadden in tienduizenden doorwaakte nachten, het wonder van de kracht die in het atoom ligt
| |
| |
opgezameld ontsluierd, ontelbaren hadden jaren lang gepeinsd, gerekend, geëxperimenteerd en hun leven gewaagd, om de natuur een van haar kostbaarste geheimen te ontwringen en nog maar nauwelijks waren zij gereed en was hun zwoegen met succes bekroond, of de resultaten van hun arbeid werden gebruikt om de mensheid nieuwe rampen te berokkenen. Het stralend atoom, dat deze wereld van onschatbaar nut en de mens tot zegen had kunnen zijn, dreigde thans een gesel te zullen worden, waarbij vergeleken alle vernietigingsmiddelen, die tot nu toe hadden bestaan, niet veel meer dan kinderspeelgoed waren. En wie waren de schuldigen? Wij, antwoordde James zichzelf, die deze krachten uitleveren aan degenen die er een verkeerd gebruik van zullen maken.
Zijn blik viel op een op de tafel staand metalen kooitje, waarin zich een levende marmot bevond. Aan de tralies was een groen kaartje bevestigd, waarop iemand van de medische afdeling instructies voor de bestraling had geschreven. Er werd in deze staats-atoombedrijven geen half werk verricht! Men bereidde zich niet alleen voor op massale vernietiging, maar men wilde ook weten op welke wijze de levende organismen, welke men vernield had, ten gronde gingen. Het was vooral van de uitwerking der gammastralen, dat de medische wereld nog niet veel wist en daarom werden op talloze
| |
| |
dieren proeven genomen. Slechts zelden, en dan nog maar alleen in de gevallen dat de bestraling kort en niet hevig was geweest, overleefde zo'n slachtoffer het experiment. Thans was deze cavia aan de beurt. Onbekend met het lot dat hem wachtte, lag het diertje in zijn kooi te slapen, onwetend zoals ontelbare mensen, die thans elders op deze wereld sliepen of waakten en werkten, en die straks aan de beurt zouden komen. Zijn vader had hem de vorige dag opdracht gegeven de cavia te laten bestralen. Hij had het vergeten en 's avonds, toen hij alleen in de contrôlekamer was en zijn oog op het kooitje viel, had hij het niet meer gewild. Hij had de marmot een paar pinda's gegeven en terwijl het diertje aan deze vruchtjes knaagde, was de dwaze en eigenlijk wel wat sentimentele gedachte bij hem opgekomen, dat hij iets goeds gedaan had, door dit leventje te redden. En dit was zelfs nog niet eens waar. Alleen een kort uitstel van executie had hij bereikt, door de opdracht van zijn vader niet uit te voeren. Een kinderachtige poging tot verzet, een machteloos protest, dat misschien niet eens gericht was tegen dit monsterbedrijf, waarvan hij deel uitmaakte, maar tegen zichzelf, tegen de man die ondanks beter weten zijn kennis en kracht bleef geven aan werk dat hij verfoeide.
De klok boven de electronenteller wees veertien
| |
| |
minuten over drie, toen James het potlood uit zijn mond nam, om opnieuw de stand van de meters te noteren. Hij had het schakelbord nog niet bereikt, toen een dubbelklankige bel begon te luiden en de rode signaallamp op het contrôlepaneel aangloeide. De attentiesignalen waren in werking getreden en ofschoon dit niet meer dan een oproep betekende, een waarschuwing dat aan de wispelturige en verraderlijke Pile in de kelder bizondere aandacht moest worden geschonken, schrok James toch even. Een blik op de thermometers zei hem, dat de temperatuur in de pyradiummassa gestegen was, maar toch niet zo hoog, dat de toestand verontrustend was. De naaldpunten der meters waren nog wel vijftien deelstreepjes van de fatale rode lijn verwijderd. Hij schakelde de inrichting in, waarmede de cadmiumplaten, die de temperatuur in de Pile regelden, in beweging werden gebracht. Tot zijn verwondering bleef de temperatuur echter stijgen, inplaats van omlaag te gaan. Dit vreemde en verontrustende verschijnsel was alleen mogelijk, als er iets haperde aan de apparatuur, die in de transmutatiekelder, buiten zijn bereik was opgesteld. Hoewel de spanningsmeter aangaf, dat de stroom van het net niet verbroken was, schakelde hij over op de reserve batterijen en bewoog het wiel van de regulateur opnieuw. Wederom geen resultaat! De naalden waren
| |
| |
inmiddels drie streepjes dichter naar de rode lijn toe gekropen. De toestand begon nu toch wel zorgwekkend te worden. Als het hem niet gelukte de cadmiumplaten dieper in de pyradiummassa te brengen en daardoor het verdere indringen van neutronen te voorkomen, zou de temperatuur blijven stijgen, totdat de noodlottige grens bereikt was en een kettingreactie ontstond. Als dit gebeurde, was het lot van Atoomstad bezegeld, dan zou straks de opgaande zon haar stralen laten vallen op een ruïne, waaronder meer dan zestig duizend doden bedolven lagen. Hij schakelde opnieuw over op de netspanning en een zucht van verlichting ontsnapte hem, toen hij zag dat de thermometers reageerden. De temperatuur daalde en had spoedig de normale hoogte bereikt. De bel hield op met luiden, het waarschuwingslicht schakelde over van rood op groen: het gevaar was afgewend. James veegde zijn bezweet gezicht met een zakdoek af en greep de telefoon om zijn assistent, die in een ander vertrek het reservepaneel bediende, op de hoogte te stellen. Het deed hem goed de bekende stem te horen van Harris, die vroeg wat er aan de hand geweest was.
- Ik weet niet of het van angst of van moed komt, zei Harris, maar ik sta op mijn benen te trillen.
- Laten we maar zeggen van vreugde, antwoordde James. Het zaakje is nu weer in orde en de tem- | |
| |
peratuurschakelaar is zo gehoorzaam als een hondje.
Hij stak een sigaret op en schreef in zijn rapport: 3 uur 14 min., storing in de temperatuurschakelaar. Regulatie weigert bij oplopende temperatuur op beide leidingen...
Een half uur later herhaalde zich de storing, maar ook nu gelukte het hem weder de Pile onder contrôle te krijgen. Toen de nacht verder normaal verliep en de alarmbel hem niet meer bij zijn boek wegriep, vergat hij spoedig de angstige momenten welke hij had doorleefd. De mens beschikt over een groot aanpassingsvermogen en wie dag in dag uit in de nabijheid leeft van de dood, geraakt daaraan gewend en vergeet de gevaren, die hem onafgebroken bedreigen...
's Ochtends om acht uur, loste ingenieur George Benner James af en nam de dienst in de contrôlekamer over. George vroeg om de lijsten met de meet- en teluitslagen, welke James tijdens zijn nachtdienst had zullen corrigeren. Hij had er nauwelijks iets aan gedaan, omdat hij meende, dat dit werkje niet zoveel haast had. Toen hij hoorde, dat zijn vader op de uitgewerkte staten rekende, besloot hij deze maar eerst af te maken en nog niet naar huis te gaan.
- Als Mary mij straks een handje helpt, zijn wij er vlug genoeg doorheen. Maar eerst ga ik even
| |
| |
naar de cantine, een kop koffie drinken. De wereld kan trouwens best wachten op hetgeen wij hier uitbroeden! Hij had de deurknop al in zijn hand toen hij dit zei en was verdwenen voordat Benner had kunnen antwoorden.
De ingenieur keek hem hoofdschuddend na. Wonderlijke kerel!
Hij mocht dan door de loop der gebeurtenissen meer geleerde dan veldheer zijn geworden, ièts had generaal Greenway toch met zijn roemruchte voorganger Napoleon gemeen: hij kon het met een verduveld klein beetje slaap stellen. Die nacht had hij nog geen vijf uur geslapen, maar desondanks voelde hij zich fris en uitgerust, toen hij, na een warm bad, aan de ontbijttafel zat. Terwijl hij van een glas vruchtensap genoot, trok er, tussen twee teugen in, een glimlach om zijn mond. Het was een lachje, dat zijn gelaat meer een uitdrukking van grimmigheid dan van vreugde verleende. Greenway dacht aan zijn onderhoud van de vorige dag met de minister van defensie en de leden van de commissie voor kernenergie. De heren waren ongeduldig geweest en hadden hem op een duidelijke manier te kennen gegeven, dat zij nu eindelijk wel eens de resultaten wilden zien van professor Thomson's laatste onderzoekingen, die de staat millioenen hadden gekost. De eindrapporten be- | |
| |
treffende het pyradium moesten nu maar eens ter tafel worden gebracht. Dat papje heeft nu toch lang genoeg in Thomson's heksenkeuken staan sudderen, had de minister gezegd, die wel eens grappig uit de hoek trachtte te komen. Greenway, hun ongeduld begrijpend, had de heren geen ongelijk kunnen geven. Men diende voort te maken, er voor te zorgen dat men de eerste bleef op het gebied der ontwikkeling van het atoomwapen. Wie zich vandaag nog vriend noemde, kon morgen vijand zijn. Hij wist dat men zich tot het uiterste inspannen en haasten moest om vóór te blijven, maar bracht zoiets de geleerden, die zich als kinderen in hun wetenschappelijk spel verloren, maar eens aan het verstand! In ieder geval zou hij professor Thomson er nu toe moeten bewegen om even van zijn spel op te kijken en naar hem te luisteren. De minister had thans de termijn vastgesteld en daaraan viel niet meer te tornen. Over vier weken zou het eindrapport ingeleverd en het pyradium ter beschikking van de plénaire
commissie moeten worden gesteld.
De generaal trof de professor in de contrôlekamer van afdeling E D, en het gesprek verliep zoals hij verwacht had. Bezwaren, men was nog niet gereed en het bleef twijfelachtig, of dit over vier weken het geval zou zijn. Greenway luisterde slechts met een half oor naar al die argumenten, die hij reeds
| |
| |
te vaak had gehoord. De commissie had met zijn instemming haar besluit genomen en ditmaal zou hij het laboratorium niet verlaten, voordat hij zijn doel bereikt had. Toen Thomson klaar was met zijn betoog en hem vragend aankeek, stond hij op en herhaalde alleen maar de zin, welke hij al een paar keer had gezegd:
- Het volledige uitgewerkte eindrapport over vier weken. Geen dag langer.
Zij zwegen, toen ingenieur Benner binnen kwam om de meterstanden te noteren. Thomson zocht met nerveuze vingers tussen de papieren die op de schrijftafel lagen en Greenway bleef wachtend zitten roken. Pas toen zij weer alleen waren, nam hij opnieuw het woord:
- Ik heb nu al uw bezwaren voor de zoveelste keer aangehoord, professor, maar u hebt mij er niet van kunnen overtuigen, dat langer uitstel nog gerechtvaardigd zou zijn. Klaar of niet klaar, maar de laatste stap moet nu door u ondernomen worden. U kunt natuurlijk rustig verder werken, maar eerst moet ervoor gezorgd worden, dat een copie van het rapport in het bezit van de minister komt. De staat heeft recht op de resultaten van uw werk, Thomson.
- Toch? Er klonk een tikje ironie in de wijze waarop Thomson dit woord uitsprak. Maar goed, vervolgde hij zuchtend, ik zal mijn uiterste best
| |
| |
doen. Hij begon opnieuw tussen de papieren op het bureau te zoeken en toen Benner terugkeerde, vroeg hij waar de staten waren, die zijn zoon had zullen nazien.
- En van wie is dit? vroeg hij, zichzelf in de rede vallend en hield een dun boekje in de hoogte. Wie leest hier in het laboratorium en nog wel in de contrôlekamer gedichten?
Doctor Mary Holms, de tweede assistente, die juist binnen gekomen was, hoorde de vraag en antwoordde, dat het boekje aan James toebehoorde.
- Maar ik geloof niet, dat hij er hier in leest, voegde zij er aan toe.
Thomson trok geërgerd zijn schouders op. Dichtbundels op de plaats, waar hij zijn rapporten had moeten vinden. Dat ging zo niet.
- Als mijn zoon nog in het gebouw is, laat hem dan roepen. Zeg hem dat hij nog niet weggaat en dat ik hem spreken moet.
Hij gooide de gedichten op de schrijftafel en verliet met de generaal de contrôlekamer.
- Daar zwaait het een en ander voor James, zei Benner. Waarom legt hij de dingen ook nooit op hun plaats? En juist nu, nu wij die ijzervreter op visite hebben. Hij bladerde in het nachtrapport en zijn stem stokte, toen hij de aantekeningen over de storingen zag. Een paar keer bleek de contrôleinrichting te hebben gehaperd. En daarvan had
| |
| |
James hem niets gezegd. Die had hem zó maar het rapport overgegeven. Donders nog aan toe: hoe kwam die kerel er bij?
- Er is toch niets gebeurd? zei Mary.
Echt iets voor een vrouw, zo'n opmerking. Stel je voor, dat er wèl iets gebeurd zou zijn. Hij ging naar het schakelbord, controleerde de apparatuur, zag tot zijn geruststelling dat alles werkte en dat de temperatuur normaal was.
Mary vond, dat het dus allemaal nogal meeviel en dat die storing niet zo ernstig geweest kon zijn.
- En toch had ik het de professor moeten zeggen. Zo zie je alweer, dat je nooit een rapport kunt overnemen, voordat je het gelezen hebt.
- Je hebt toch nog niet voor accoord getekend? vroeg Mary.
- Des te erger!
Hij nam de telefoon en gaf de centrale opdracht doctor Thomson te roepen. Mary had zich gebogen over het kooitje, dat op de tafel voor het raam stond en speelde met de marmot.
- Heb je daar weer een cavia? vroeg Benner.
- Leuke pientere oogjes, zei Mary, zonder op zijn vraag acht te slaan. Moet je dat velletje eens voelen en dat hartje, wat klopt het vlug. Van angst, denk ik.
- Denk je? Die diertjes hebben een veel vluggere
| |
| |
hartslag dan mensen. En waarvoor zou dat beest bang zijn? Voor jou soms?
- Misschien.
- Als je mij zo aaide en vertroetelde, zou dat hart van mij er ook wel een beetje meer haast achter zetten, lachte George. Maar zeg eens, die marmot, dat is toch niet dat dier van gisteren?... Wèl? Dan zal James daar wel het een en ander van zijn vader over te horen krijgen.
- James zegt, dat hij er niets meer voor voelt om voor de heren van de medische afdeling als slachtersknecht op te treden. En hij heeft niet eens ongelijk. Hoeveel katten, honden en konijnen hebben Clark en Burnham al afgeslacht? Het lijkt hier soms wel een abattoir.
- Om je de waarheid te zeggen is het mij nog nooit opgevallen, dat er in dit opzicht veel verschil zou bestaan tussen een abattoir en een fabriek van atoombommen. Vergeleken bij hetgeen de militairen door onze hulp kunnen doen, is het werk in een slachthuis maar onbeholpen geknoei. Wij krijgen hier alleen de resultaten niet te zien en sluiten onze ogen voor de werkelijkheid.
- Och, daaraan denk je nooit, als je in beslag genomen bent door wetenschappelijk werk.
- Dat is het juist... Benner hield zijn woorden in, toen de professor terugkwam en vroeg of zijn
| |
| |
zoon er nog niet was. George nam het nachtrapport en liet het Thomson zien.
- De Pile? Geweigerd en liefst nog wel twee keer? vroeg deze. En wat is er gebeurd, welke maatregelen heeft mijn zoon genomen? En u, mijnheer Benner, wat hebt u gedaan?
- Alles nagekeken. Het is nu weer in orde.
- Hoe weet u dat? Welke zekerheid hebt u, dat die storing zich niet herhalen zal? Is er al iemand van de technische dienst bij geweest? Nòg niet? Maar dat is een schandelijk verzuim, zowel van u als van mijn zoon.
Professor Thomson nam de telefoon en ontbood een monteur. Terwijl hij stond te telefoneren, viel zijn oog op de kooi met de cavia. Op zijn vraag, waarom het proefdier nog niet naar de medische afdeling was gebracht, antwoordde Mary, dat James, die de opdracht gekregen had, voor zover zij wist de marmot nog niet had laten bestralen. Ook dit weer, dacht Thomson, alweer een verzuim waaraan James schuld had. Er was in de laatste tijd met de jongen iets niet in de haak.
De chef monteur kwam, onderzocht het schakelbord, maar kon geen defect ontdekken. Blijven zoeken, zei de professor, die storingen moesten een oorzaak hebben. De apparatuur werd doorgemeten, maar het resultaat bleef hetzelfde: alles functionneerde uitstekend. De chef had het ook niet
| |
| |
anders verwacht. Hij had immers alles zelf nog nagekeken, voordat de nieuwe Pile in bedrijf werd gesteld. Het electrische gedeelte van de installaties was in orde en de rest... ja, dat was zijn werk niet. James kwam binnen toen de chef monteur vertrokken was en vroeg, of zijn vader hem had laten roepen. Thomson ging zwijgend naar 't schrijfbureau en liet zijn zoon het boekje met gedichten zien.
- Ik zocht de rapporten, die jij klaar zoudt maken. Inplaats daarvan vond ik alleen een boekje met versjes en een nachtrapport, dat niet volgens de voorschriften was overgedragen. Maar daarover zullen wij het nog wel hebben. Thomson hield op met spreken, keek zijn zoon even aan en wees toen naar het kooitje met de marmot. Die cavia, vervolgde hij, hoe zit het met die bestraling?
- Oh die..., James trok zijn schouders op.
- Ik vroeg je, of die marmot bestraald is.
- Neen!
Er viel een stilte, waarin alleen het tikken van de electronentellers hoorbaar was. De uitbarsting, welke James verwacht had, kwam niet, althans nog niet. Thomson wendde zich tot doctor Holms en gaf haar opdracht de marmot te bestralen. Alle aanwijzingen kon zij op het formulier vinden.
- En als dat gebeurd is, laat u dat dier dan naar dokter Clark brengen met mijn verontschuldigingen voor de vertraging, besloot hij.
| |
| |
Toen Mary met de kooi het laboratorium verliet, werd zij op de voet gevolgd door Benner, die het beter vond een rustig hoekje op te zoeken en vader en zoon gelegenheid te geven, met elkander uit te praten. Bij de deur draaide hij zich nog even om en groette James, bij wijze van opbeuring, met omhoog gestoken duim.
Professor Thomson bladerde in het gedichtenbundeltje, zonder een letter te lezen. Het was alsof hij aarzelde, om de draad van het gesprek weer op te nemen. James rookte en wachtte. Met tegenzin zag hij het onderhoud tegemoet, maar hij was vast besloten deze keer voet bij stuk te houden en te zeggen, dat hij er genoeg van had. Hoe eerder hij een eind maakte aan de scheve positie, waarin hij hier verkeerde, hoe beter.
- Greenway is hier geweest, begon Thomson eindelijk. Hij vroeg weer om het rapport van het Pyradium. Wij moeten beslist over vier weken klaar zijn; uitstel wordt niet meer verleend.
Hij wachtte even en keek zijn zoon aan, alsof hij een antwoord verwachtte. James reageerde echter niet en scheen meer belangstelling te hebben voor de rook van zijn sigaret, die hij in een dun straaltje wegblies.
- Vier weken nog, herhaalde Thomson. Heb je mij verstaan?
- Zeker vader.
| |
| |
- Het staat te bezien, of wij op tijd gereed zullen komen, zelfs als wij ons tot het uiterste inspannen en geen tijd verknoeien met het lezen van boekjes. Er klopt hier het een en ander niet, James. Je constateert een storing, een defect dat de rampzaligste gevolgen had kunnen hebben en je laat het na, de technische dienst te waarschuwen, omdat je met je hoofd niet bij je werk bent. Neen, je hoeft niets te zeggen, want zoiets valt toch niet te verontschuldigen. Dit kan niet door de beugel. In mijn laboratorium bepaal ik de gang van zaken en ik kan niet toestaan, dat iemand hier zijn tijd met het lezen van verzen zou verdoen.
Hij had op geprikkelde toon gesproken en begon met grote passen door het laboratorium heen en weer te lopen. James, die ondanks zijn besluit er nog niet toe komen kon recht op zijn doel af te gaan, antwoordde, dat hij in de drie jaar dat hij hier was, nog wel iets anders gedaan had dan het lezen van gedichten.
- Nonsens! Thomson maakte een driftig, afwerend gebaar. Alleen al een dergelijk antwoord bewees, dat er met James iets niet in orde moest zijn. Er is, helaas, trouwens meer, vervolgde hij. Ik laat niet graag mijn gezag gelden en heb er een hekel aan om standjes uit te delen, maar ik wens, dat mijn opdrachten stipt worden uitgevoerd. Dat eis ik van al mijn mensen, ook van mijn zoon.
| |
| |
Gisteren heb ik je gezegd, dat je die marmot moest bestralen. Dat is niet gebeurd. Waarom niet?
Ja, waarom niet?, herhaalde James voor zichzelf. Dit was het goede moment om ronduit te zeggen, dat hij er genoeg van had en hier vandaan wilde. Als hij deze kans niet benutte, dan zou hij er waarschijnlijk nooit meer toe komen, dan ging het spel op de oude manier verder en dan zou hij weer mee blijven doen, zoals hij het drie jaar lang gedaan had. Straks liep zijn contract af en als hij er nu geen eind aan maakte en zich opnieuw liet inschakelen, dan moest hij wel aannemen, dat hij de kracht miste om te vechten voor een overtuiging, dat hij te laf of te slap was om in verzet te komen tegen een wereld, die opvattingen als de zijne dwaas en kinderlijk noemde. Medeplichtig aan de voorbereiding van massamoord! Hoe vreemd en onwerkelijk, inderdaad, hoe dwaas moesten dergelijke woorden klinken in deze rustige lichte zaal, waar de wetenschap met evenveel toewijding als met koele, nuchtere objectiviteit werd gediend. Wie dacht in deze tempel van vernuft en kennis aan drek en bloed, aan brandende pijn en tot puin vervallen steden, aan verscheurde en verschroeide mensen?
- Waarom geef je geen antwoord?, hoorde hij zijn vader zeggen.
- Geen antwoord? Zijn stem klonk zacht en on- | |
| |
wezenlijk, als een uit de verte komende echo. Doe dan tenminste je mond open, stumper, dacht hij. En opeens sprak hij, hoorde hij zichzelf zeggen: Omdat vader, omdat ik mij niet graag belachelijk maak en omdat u, misschien, boos zult worden, als ik de waarheid zeg. Die marmot, ja! Kunt u het begrijpen, als ik zeg, dat ik die niet bestraald en gespaard heb uit medelijden, uit berouw of misschien uit schuldgevoel?
Thomson trok zijn wenkbrauwen op en er was iets meewarigs in de blik, waarmee hij zijn zoon opnam.
- Een marmot... gespaard uit... schuldgevoel?, vroeg hij langzaam.
James had niet anders verwacht. Zowel deze vraag, als de toon waarop zij gedaan werd bewees, dat zijn vader hem niet begreep. Had het zin om verder te gaan, te trachten de betonnen wand te doorbreken, die zijn vaders gedachtenwereld van de zijne scheidde? Hoe kon hij iemand, die de verpersoonlijkte zachtmoedigheid was ervan overtuigen, dat het werk, waaraan hij zich met hart en ziel had gegeven, zou moeten leiden tot de grootste misdaad, die ooit tegen de mensheid was bedreven? Het zou de ineenstorting van zijn levensbeschouwing betekenen, als het mij gelukken zou hem dit duidelijk te maken, dacht hij. Zo'n perfect brein, zoveel kennis en zo wereldvreemd! Zijn stem had
| |
| |
een ironisch medelijdende klank, toen hij zijn vader vroeg, of deze hem nu sentimenteel en overdreven vond.
- Mijn beste jongen, ik heb nog geen mening klaar. Ik kan je motieven niet begrijpen.
- Zoiets had ik verwacht, vader.
- Je zult moeten toegeven, dat het niet zo gemakkelijk voor mij is te begrijpen, dat je medelijden zoudt hebben met zo'n stom, redeloos dier, dat je die marmot hebt willen ontzien terwille van... ja, terwille van wat eigenlijk?
- Terwille van mezelf en van de mensen.
James had de woorden rustig en met nadruk gesproken, maar terwijl hij dit deed, beluisterde hij bij zichzelf een klank, die hem onaangenaam trof, hoorde hij in zijn stem iets pathetisch, alsof hij een gezwollen zin uit een slechte roman citeerde. En toch was dit antwoord oprecht, trof hij met deze woorden, die zo overdreven klonken, de kern van het probleem, dat hem gedurende de laatste maanden had bezig gehouden en verontrust. Wetenschap, kunst en arbeid werden doelloos, als het leven niet gerespecteerd werd, als de mens niet in het belang van de mens handelde.
Met ongeduld luisterde hij naar zijn vader, die vroeg door welke andere motieven, dan om de mensen te helpen, de medici dan gedreven zouden worden, die proeven met gammastralen op dieren
| |
| |
namen. Met primitieve gevoeligheden was de wereld niet geholpen. Gezond en nuchter blijven, rekening houden met de werkelijkheid en er voor zorgen met beide voeten stevig op de grond te staan.
- Het wordt tijd, dat wij gaan proberen nuchter te blijven, vader, de werkelijkheid te zien en vast te stellen wat wij doen.
James drukte zijn sigaret uit en vervolgde, driftig sprekend: - Als er nu eens iemand kwam, die zei: Jij, die zo stevig in de werkelijkheid meent te staan, die anderen meent te mogen verwijten, dat zij dom en primitief zijn, jij bent een gevaarlijke fantast. Jij, die de mensen voorgeeft te helpen en te genezen, jij maakt ze alleen maar ziek, je zaait ellende en vrees, dood en verderf. Jij denkt je hersenen kapot en je bouwt als een razende, doch alleen maar om het nog vlugger te kunnen vernietigen. Neen vader, zeg niets, val mij niet in de rede. Nu alles meteen maar, het moet er eindelijk uit, want zo gaat het toch niet langer. Ik heb er genoeg van. Over drie maanden loopt mijn contract af, dan ga ik weg.
Thomson kreeg een schok, toen hij het besluit van zijn zoon vernam. James weg, nu zij samen op het punt stonden het resultaat van hun onderzoekingen bekend te maken, nu de naam Thomson
| |
| |
verbonden zou worden aan de ontdekking van het Pyradium?
- Onmogelijk, zei hij, dat kun je niet menen.
- Ik meen het en ik ben blij, dat ik het eigenlijk gezegd heb. Ik wil geen verdere verantwoordelijkheid dragen, niet medeplichtig zijn aan massamoord. Ja vader, ik ben zo'n sentimentele gek geweest om die marmot te sparen, één stom redeloos dier te redden uit schuldbesef of uit protest. Ik heb er genoeg van mezelf nog langer met spitsvondige uitvluchten en verontschuldigingen om de tuin te leiden. De oplossing van het probleem is eenvoudig genoeg: niet meer doen. En ik doe het niet meer!
Wartaal! Wat bezielde die jongen? Thomson keek zijn zoon onderzoekend aan en schudde zijn hoofd. Overspannen, misschien te hard gewerkt in de laatste maanden? In ieder geval scheen het doelloos om op het ogenblik te trachten hem te remmen of tot andere gedachten te brengen. Beter was het, er niet te scherp tegen in te gaan, de zaak niet te ernstig te nemen.
- Je schuift mij nogal het een en ander in de schoenen, zei hij met een slecht gespeeld glimlachje. Massamoord, alsof het niets is! Als het waar zou zijn, wat jij zegt, dan ben ik, de chef van dit laboratorium, de auctor intellectualis van wat jij massamoord noemt.
| |
| |
- Ongewild, niet bewust, maar desondanks. Door het werk, dat wij hier doen, verschaffen wij anderen het wapen voor de moord.
- Voor hetgeen anderen doen, dragen wij geen verantwoordelijkheid, antwoordde hij. Het klonk niet erg overtuigend. De professor bleef met opgeheven wijsvinger voor zijn zoon staan, een houding, die James herinnerde aan de tijd, toen zijn vader college gaf. De leerstellige docent, die alles wist binnen het afgebakende gebied van zijn wetenschap, maar voor wie de omringende wereld een doolhof was, die hij nimmer betrad.
- Wij kunnen de verantwoordelijkheid voor hetgeen wij doen, niet op anderen afschuiven, vader. Om ons gaat het in de eerste plaats.
- Welke verantwoordelijkheid en wie denkt er aan afschuiven? vroeg Thomson. Wij werken aan de oplossing van een der interessantste en grootste problemen van alle tijden en wij staan op het punt de wereld met een energiebron van ongekend vermogen te verrijken. De atoomkracht zal, mits men er een verstandig gebruik van weet te maken, de mensheid van groot nut zijn. Het is nutteloos, de wereld voor te schrijven, op welke manier zij gebruik van de resultaten van ons werk zal moeten maken. Wij hebben alleen rekening te houden met onze eigen opgaaf en ons werk zo goed mogelijk te
| |
| |
doen. Wat daarna gebeurt, zullen wij wel zien. De wetenschap is geduldig en heeft de tijd, James.
- Er wordt ons geen tijd meer gelaten. En wat die opgaaf betreft, die van mij blijkt een andere te zijn dan de uwe. Voor mij is de wetenschap geen eiland, waarop men leven kan, zonder met de rest van de wereld rekening te houden. Maar u weet het nu: vandaag nog zal ik mijn ontslagaanvraag indienen.
Thomson hield zijn antwoord in, toen hij zag, dat Mary terug gekeerd was. Hij nam zijn papieren van het schrijfbureau en verliet de contrôlekamer.
- Is de storm hevig geweest?, vroeg zij, zodra zij alleen waren.
- Nogal... ja.
- En dat van je ontslagaanvrage, James, heb ik dat goed verstaan?
- Goed verstaan, ja. Zou je het erg vinden, als ik hier wegging?
Mary gaf geen antwoord, maar ging naar het schakelbord en begon de standen van de meters te noteren. Met meer belangstelling dan gewoonlijk, keek James naar haar. Door zijn besluit om weg te gaan, was een nieuwe situatie ontstaan, een vervreemding van deze omgeving, een verwijdering van de mensen, met wie hij jaren lang samen gewerkt had. Hoe kort scheen het nog maar geleden, dat hij haar voor de eerste keer de collegezaal
| |
| |
had zien binnen komen. Kleine Mary, nu doctor Holms. Zij was een van de beste studenten geweest, was cum laude gepromoveerd en later als assistent met vader meegegaan naar Atoomstad. Zij was een prettige collega en goede kameraad. Als de enige vrouwelijke kracht van laboratorium D, werd zij door de anderen een beetje verwend. Voor hem was zij altijd kleine Mary gebleven, zoals hij zich haar herinnerde van hun eerste ontmoeting, een bescheiden, ietwat schuchter meisje dat, in tegenstelling tot de meeste andere vrouwen die dit beroep uitoefenden, geen blauwkous met mannelijke manieren geworden was. Wonderlijk, maar het vooruitzicht dat hun wegen straks uiteen zouden gaan, deed hem haar met andere ogen zien. Vroeger had hij onder het werk niet veel aandacht aan haar geschonken, was zij een collega, zoals alle anderen geweest, maar nu stond daar bij het schakelbord een jonge vrouw, een nieuwe verschijning, die hem imponeerde en een beetje weemoedig maakte. Het was alsof hij nu pas ontdekte hoe mooi dit figuurtje was, dat het de slankheid had van een ree, alsof hij voor het eerst het krullende blonde haar zag, dat metaalachtig glansde in het licht van de zon. Merkwaardig, dat mensen die dagelijks met elkander omgingen, zo weinig van elkaar zagen. Misschien lag dat aan hun werk, dat volledig beslag op hun aandacht legde.
| |
| |
Toen Mary zich omdraaide, kruisten zich hun blikken en James voelde, dat hij een kleur kreeg. De realist, die zijn vader zoëven een lesje in werkelijkheidszin gegeven had, bloosde als een schooljongen, omdat een paar blauwe ogen, die hij al duizend keer had gezien, hem op een nieuwe manier aankeken.
- Je hebt mij nog altijd geen antwoord gegeven, zei hij.
Of hij dan antwoord op overbodige vragen verwachtte. Hij kon immers wel begrijpen, dat het niet prettig voor haar zou zijn, als hij wegging. Men moest trouwens maar afwachten, wie in zijn plaats zou komen.
- Iemand in jouw plaats, James? Je gaat toch niet weg, dat is toch niet waar?
Benner, die Mary's laatste woorden gehoord had, was binnen gekomen en bleef, met over de borst gekruiste armen, tegenover hem staan. Hij moest de man, die Don Quichot middenin de twintigste eeuw ging navolgen, eens goed bekijken.
- Hoe haal je het in het hoofd?, vroeg hij. Wie ging er nu op het laatste ogenblik, vlak voordat de buit binnengehaald zou worden, vandoor? Jij hebt toch ook je steentje tot de ontdekking van het Pyradium bijgedragen? Doe je niet wat al te lichtvaardig afstand van roem en lauweren, mijn jongen?
| |
| |
James trok zijn schouders op; die roem konden ze van hem geschonken krijgen. Hij keek in Benner's schrandere donkere ogen, zag even de scherpe trekjes bij de mondhoeken, die zijn gelaat een spottende uitdrukking gaven en vroeg zich af, of het zin had op George's opmerkingen in te gaan. Een leven van harde ervaringen had een scepticist van deze overgevoelige man gemaakt; Benner leed aan zijn verleden en trachtte zijn pijn door spot te verdoven. Nog niet zo lang geleden had hij het met hem gehad over zijn voornemen om weg te gaan en ofschoon Benner het hem ontraden en gelachen had, om wat hij onrijp idealisme noemde, wist James, dat George zijn beweegredenen begrepen en gebillijkt had. Hij had het niet gezegd, omdat hij als vreemdeling, die alleen maar in het bezit van een voorlopige verblijfsvergunning was, zich de weelde niet kon veroorloven er een mening op na te houden, die als staatsvijandig kon worden uitgelegd. De atoombedrijven stonden onder directe contrôle van het Ministerie van Defensie en de paar buitenlanders, die hier werkten, wisten dat de geheime politie bijzondere aandacht aan hen besteedde.
- Ik ben niet van plan een grafrede te houden, zei Benner, maar ik moet toch zeggen, dat je vertrek een leegte zal achterlaten, niet alleen in dit laboratorium, maar ook in onze harten. Nietwaar,
| |
| |
Mary? En waar moet je naar toe, kerel? Nergens anders zul je zoveel interessant researchwerk te doen krijgen.
- Wetenschappelijk werk ten dienste van massakerkhoven en crematoria.
- Maak het niet te erg, James, overdrijf nu niet zo, zei Mary.
- James overdrijft niet, antwoordde Benner. Zijn antwoord is dat van iemand, die het in zijn hart goed met de wereld meent. En hij heeft waarachtig niet eens helemaal ongelijk.
- Je wilt toch zeker niet beweren, dat jij het met hem eens zoudt zijn?, vroeg Mary verwonderd.
- Ik zal er wel voor oppassen iets te beweren, omdat ik alleen maar vergunning heb het eens te zijn met het Ministerie van landsverdediging. Maar ik kan mij zijn bezwaren indenken, al zie ik in de goede relaties, die wij hier met de dood onderhouden, geen aanleiding om mijn ontslag te nemen. Alleen geloof ik niet, dat James daarmee klaar is, dat het voldoende zou zijn om hier vandaan te gaan, als je niets meer met het maken van atoombommen te doen wilt hebben.
- Maar wie bemoeit zich hier dan met bommen?, vroeg Mary. Ik doe werk dat ik nuttig acht en waarin ik belang stel. Wat anderen er verder mee willen doen, is hùn zaak.
- Prachtig! En daarmee is de zaak voor jou af- | |
| |
gedaan, lachte George. Wij maken in kinderlijke onschuld alleen maar de strop, waaraan anderen zullen worden opgehangen.
- Maar zo voel ik het helemaal niet!, riep Mary.
- De strop voelt alleen maar de man, die er zijn hoofd in steken moet. Maar daar hoef jij niet bang voor te zijn, jouw beeldig kopje loopt vooreerst nog geen gevaar.
- Flauw!, vond Mary. Probeer maar liever James tot andere gedachten te brengen, hem over te halen dat hij hier, bij ons blijft.
- George mij tot andere gedachten brengen? vroeg James. Hij is wel de laatste...
- Je hebt gelijk, viel Benner hem in de rede. Daarvoor ben ik de geschikte man niet. Misschien ben ik hier nog minder op mijn plaats dan jij. Ik ben displaced person number one.
- Meen je dat?
- In alle ernst en in het volledige besef van mijn onmacht, al trek ik mij dan ook niet veel aan van die persoonlijke verantwoordelijkheid, die jou nogal zwaar op je maag schijnt te liggen.
Mary keek hem verbaasd aan.
- En toch blijf je hier maar rustig werken?
- Rustig is een beetje te sterk uitgedrukt voor iemand die op een vulkaan woont. Ik blijf eenvoudig, omdat ik niet geloof, dat het op een andere vulkaan beter is. Wij zitten nu eenmaal gevangen
| |
| |
in dit wereldje en wij hebben mee te doen, of wij willen of niet. Daaraan ontkom je evenmin als aan je schaduw.
- Niemand kan gedwongen worden mee te doen, riep James. Je kunt weigeren.
- En wat dan, wat bereik je daarmee? Eén brave vent, die het goed meent, verandert nog niets aan deze wereld.
- Wij moeten bij onszelf beginnen, er is geen andere weg, zei James. Als wij dit niet aandurven, dan zal het ook nooit veranderen. De boel rot maar door, omdat de meeste mensen, tegen beter weten in, denken en handelen zoals jij.
- Och, de mensen! George trok zijn schouders op, liep naar het venster en staarde naar buiten.
James kende deze houding van zijn collega, dit plotselinge zwijgen, dat een symptoom van zijn twijfel was. George geloofde niet meer in de waarde van de persoonlijke daad, omdat hij zijn vertrouwen in de mensen verloren had. Een verbitterde, die opgejaagd was van het ene land naar het andere, een eenzame, wiens familie door fanatici was uitgemoord. Hij had de misleide van haat bezeten mens van zijn slechtste kant leren kennen en was door eenzijdige ervaringen tot het inzicht gekomen, dat aan deze verknoeide wereld door de eenling toch niet te dokteren viel en dat alle streven naar verbetering nutteloos was. Maar werd
| |
| |
hij eens, zoals nu weer het geval scheen, aan het twijfelen gebracht, dan begon hij te spotten of zweeg, midden in het gesprek.
De fabrieksfluiten gaven het signaal voor de wisseling van de ochtendploegen. Benner trommelde op de ruit en wees naar buiten.
- Het is weer zo ver, zei hij. Daar gaan ze weer, elke dag precies op hetzelfde tijdstip. Zij en wij ook. De machine draait en geen sterveling die haar tot stilstand brengen kan. Neen James, wie in de molen zit, moet meedraaien, ook als hij duizelig en kotsmisselijk wordt. Er valt niet aan te ontkomen. Deze aarde heeft nu eenmaal geen wachtkamer, voor degenen die niet mee willen doen.
- Aardig gezegd, maar of het waar is?
- Soms niet? Geen atoombommen maken? Goed! Maar wat dan? De maatschappij is één groot laboratorium, de hele wereld één complex, een geweldig kluwen, waarin iedereen verward is. Alleen door het feit dat je bestaat en anderen nodig hebt, ben je al medeplichtig. Wat je doet komt er niet op aan, je zit toch onverbrekelijk vast aan het grote geheel.
- Het is wel degelijk van betekenis wat je doet, antwoordde James. De daad van de enkeling, die weigert een verkeerde zaak te dienen, is wel degelijk van waarde.
- En wie geeft je de zekerheid, dàt ze verkeerd
| |
| |
is?, vroeg George. Ze is eenvoudig zoals ze is. Kun jij kiezen? Ik niet.
- Ik hèb gekozen, eindelijk. Voor mij is er, Goddank, wel een wachtkamer.
- Ik ben er hard bang voor, dat je je vergist. Geen staat, geen natie, die critische toeschouwers zoals jij zal dulden.
- Toch wel, George, als het aantal toeschouwers maar groot genoeg is, als maar voldoende mensen tot het inzicht zijn gekomen, dat hier geen andere keus blijft dan een internationale regeling in dienst van de vrede of ondergang. De atoom-energie moet zijn als de dampkring en het zonlicht: voor de gehele mensheid.
De telefoon rinkelde en terwijl Benner naar het toestel liep, zei hij lachend:
- Ja zeker, die oplossing is niet kwaad: atoomenergie voor de hele mensheid. Distributie, bonkaarten en ieder zijn portie!
Na een kort gesprek met de instrumentmakerij, waar men hem nodig bleek te hebben, verliet hij de contrôlekamer. Mary vroeg, of zij James even bij de verificatie van de B-rapporten zou helpen. Als zij het samen deden, was het een kleinigheid en dan was het werk tenminste klaar, als zijn vader er opnieuw om mocht vragen.
- Graag, antwoordde hij. En wat zeg jij van ons gesprek?
| |
[pagina t.o. 48]
[p. t.o. 48] | |
‘[De] Staat heeft recht op de resultaten van uw werk, Professor!’ Blz. 26.
Copyright Particam Pictures
| |
[pagina t.o. 49]
[p. t.o. 49] | |
‘Eén leven in ruil voor dat van tienduizenden...’ Blz. 55.
Copyright Particam Pictures
| |
| |
- Mag ik het ronduit zeggen? Kijk James, ik ben het nog niet eens met mezelf, maar ik voel er iets lafs in, om je aan het werk hier te onttrekken.
- Zo! Dus in jouw ogen ben ik dan zoiets als een verachtelijke deserteur.
- Nonsens; wie heeft nu van verachtelijk gesproken? Ja, je deserteert, als je het zo wilt noemen, je laat je collega's in de steek, je trekt er tussenuit, maar het werk gaat door en je weet dat het doorgaat. Zo bezien is je ontslag dus nutteloos, een halve daad.
- En daarom laf?
- Ja, zo schijnt het. Maar ik wil wel toegeven, dat er moed voor nodig is om te kiezen en een lafaard te schijnen. Aarzelend om verder te gaan, nam Mary een rekenliniaal van de tafel en speelde met het schuifje. Weet je, James, vervolgde zij zacht, mijn verstand geeft je ongelijk, maar in mijn hart bewonder ik je. Zij liet de liniaal vallen en lachte nerveus. Romantische nonsens, nietwaar?
James legde zijn hand op haar schouder en keek haar aan.
- Geen nonsens, Mary. Ik ben blij dat je dit gezegd hebt.
Zijn hoofd was zo dicht bij het hare, dat hij zijn eigen beeld in de pupillen van haar ogen weerspiegeld zag en hij zich maar nauwelijks behoefde te buigen, om haar te kunnen kussen. Zij bloosde,
| |
| |
alsof zij zijn gedachten geraden had en ging een stap achteruit. Op hetzelfde ogenblik kwam Benner weer binnen.
- Tien over negen, zei hij, met een blik op de klok. Hebben jullie de chronometer soms gezien? Voordat iemand kon antwoorden, begon een tweeklankige alarmklok langzaam te luiden. Gelijktijdig richtten zij hun blikken op het schakelbord en zagen, dat de rode verkliklamp ontbrand en de groene gedoofd was. De automatische contrôleinrichting waarschuwde, omdat de temperatuur van de in de transmutatiekelder opgeslagen Pyradium-massa boven de toelaatbare grens gestegen was. James, die dit verschijnsel in de afgelopen nacht al een paar keer had meegemaakt, toonde zich het minst verontrust. In een paar stappen had hij het schakelbord bereikt, greep het handel van de regulateur en drukte dit omlaag. Inplaats van onmiddellijk terug te lopen, bleef de naald van de electrische thermometer zich langzaam voortbewegen in de verkeerde richting, naar de rode streep, die het begin van de gevaarlijke zône aangaf. De spanningsmeter was uitgevallen; een bewijs, dat de motoren, die het mechanisme in de kelder moesten aandrijven, geen stroom kregen. Ook het overschakelen op de reservebatterijen bracht geen verandering: de naald van de spanningsmeter bewoog zich niet.
| |
| |
- Dat ziet er lang niet mooi uit, mompelde George.
Een moment keken zij elkander aan en richtten toen hun blikken weer op de onverbiddelijke meters. James draaide opnieuw aan knoppen en schakelaars, haalde handels over en bewoog het wiel van de regulateur. Alles tevergeefs. De naald van de thermometer scheen tot stilstand gekomen te zijn, maar bevond zich nog steeds in de gevaarlijke sector. Het was duidelijk, dat zij alle contrôle over de Pile verloren hadden. Een nieuwe stijging van de temperatuur, zou onvermijdelijk een kettingreactie moeten veroorzaken. George, die de chef monteur al telefonisch ontboden had, stond met over de borst gekruiste armen voor het bord en staarde roerloos naar de spanningsmeter. Mary was nerveus, liep heen en weer en vroeg herhaaldelijk of er nu geen groot alarm gegeven moest worden. James was besluiteloos en bleef het antwoord schuldig. Wat had het voor zin, de mensen te alarmeren? Het was alles toch maar een kwestie van enkele minuten. Of er trad alsnog een daling in de temperatuur in of de zaak liep mis en dan ontkwam er geen sterveling.
- Hoe lang duurden die storingen vannacht?, vroeg Benner. Zijn beheerste stem klonk hees en zijn gezicht was grauw.
| |
| |
- Veel korter dan nu, luidde James' antwoord. De temperatuur bleef ook iets lager.
Toen Max, de chef monteur, binnen kwam en het rode waarschuwingslicht zag, bleef hij aarzelend bij de deur staan.
- Defect, stamelde hij.
- Alweer, ja, die regulateur, zei James kort. Goed nakijken en kalm blijven. De reserve doet het ook niet. Schiet op!
Haastig en met trillende handen controleerde Max met behulp van een proeflamp de contactpunten. Alles was stroomloos.
- Kijk, de temperatuur stijgt weer!, riep George. Max gaf het verdere onderzoek op en liet zijn armen slap langs zijn lijf vallen.
- Nakijken!' drong James aan.
- Maar ik kan niets vinden. Geen stroom, ik... Hij maakte de zin niet af, maar liep plotseling weg in de richting van de deur en verdween schreeuwend in de gang.
- Nog tien graden, zei George. Zijn stem klonk effen en onaangenaam.
- Wat moeten we in 's hemelsnaam doen?, vroeg Mary.
- Doen? Wat zouden wij kunnen doen? James keek haar aan met starende ogen, die niets schenen te zien. Laten wij maar alarm geven, vervolgde hij gelaten, ging naar het rode kastje, verbrak het
| |
| |
zegel en drukte op de knop. Vrijwel op hetzelfde ogenblik begonnen alle sirenes op het schiereiland te loeien. Meer dan zestig duizend mensen werden zich er met een schok van bewust, dat zij zich plotseling in levensgevaar bevonden, zagen zich midden in hun dagelijkse bezigheden opeens en onvoorbereid met de dood geconfronteerd. Overal werd het werk gestaakt, arbeiders en ingenieurs, kantoorbedienden en laboranten snelden naar buiten en repten zich naar de diepe schuilkelders, die hun niet van de dood zouden kunnen redden. In Atoomstad grepen moeders hun kinderen uit de wiegen, ijlden de straat op en voegden zich bij de duizenden vluchtelingen, die zich op de uitgestrekte zandvlakten in veiligheid meenden te kunnen stellen. De slagbomen op de verbindingsdam stonden open, om de onafgebroken stroom van met mensen overladen auto's door te laten. Iedereen zocht een heenkomen, trachtte zich zo vlug en zo ver mogelijk te verwijderen van de plaats, waar zich elk ogenblik een allesvernietigende explosie kon voordoen. Tevergeefs! Het ontbrak deze duizenden bedreigden aan tijd, want als het tot een catastrophe mocht komen, zouden zij onmiddellijk worden achterhaald door de gammastralen, die door brekende atoomkernen met een snelheid van drie honderd duizend kilometer in de seconde het heelal werden ingeslingerd. De door de mens be- | |
| |
wapende dood, was sneller en machtiger dan de mens.
George had de, bij het intreden van de alarmtoestand, voorgeschreven telefoonverbinding met het radio-zendstation tot stand gebracht en meldde: ‘Hier, Atoomstad, experimenteel laboratorium D, contrôlekamer. Alarm gegeven om negen uur en veertien minuten. Regulateur van de Pile weigert op beide leidingen. De critische temperatuur is tot op enkele graden genaderd en een kettingreactie dreigt. Zo mogelijk, volgt nader bericht. Aanwezig. Thomson, Holms en Benner.’
- God sta jullie bij, antwoordde een stem aan het andere eind van de lijn.
Uiterlijk kalm ging George naar het schakelbord, waar James nog altijd met de stroomloze apparatuur manipuleerde.
- Nog zeven graden, klonk het dof.
James gaf het op en liet met een zucht het rad van de regulateur los. Arme Mary, arme vluchtelingen, die buiten een heenkomen zochten en wier opgewonden stemmen tot hier doordrongen. Niet één zou ontkomen. Alle leven tot op een afstand van honderd kilometer was tot ondergang gedoemd.
- Mary en George, als jullie weg willen gaan... Eén moet hier blijven, voor het geval de netspanning toch nog terug zou keren... Mijn dienst was
| |
| |
nog niet afgelopen, het rapport nog niet overgedragen.
- Ik blijf, antwoordde George beslist. Vluchten is zinloos. Als ik in het centrum blijf, dan ben ik er tenminste zeker van... Wie het dichtst bij het vuur zit... Hij lachte, vreemd en hoog.
Mary huilde, stil en geluidloos. James sloeg zijn arm om haar heen.
- Kleine Mary, ben je bang? vroeg hij fluisterend.
- Ja, heel erg.
- Je hoeft je er niet om te schamen. Ik ben ook bang, heel erg, ik sta te trillen op mijn benen. Plotseling liet hij haar los en richtte zich tot George.
- Maar er is toch nog een mogelijkheid, wij hebben toch nog één kans!, riep hij. De cadmiumplaten. Naar beneden gaan en de platen in de Pile drukken. Het proces remmen, George!
- Een afschuwelijke manier van zelfmoord, zei Benner, een ontzettende, langzame dood door gammastralen.
- Maar één leven in ruil voor dat van tienduizenden... Eén daad en ditmaal geen halve, Mary... Wij hebben nu nog vijf graden.
Hij zag een verandering in Mary's ogen, waaruit de verstarring week, alsof zij, uit een toestand van hypnose ontwakend, weer begon te zien. Toen hij
| |
| |
naar het kastje liep, om de sleutel van de pantserdeur te grijpen, trad George hem in de weg.
- Laat mij gaan, ik heb geen familie.
- Neen, ik!
Waarom juist ik, flitste het door zijn hoofd, toen hij zich uit George's greep had losgerukt.
De zware isoleerdeur week geruisloos, draaide opmerkelijk licht in haar geoliede scharnieren. Nog even een gil van Mary en toen viel de deur alweer achter hem dicht, werd het stil om hem heen en bevond hij zich alleen in de betegelde gang. Hij had de wereld der levenden verlaten, de grens overschreden en bevond zich in het gebied van de dood. Terwijl hij zich voortspoedde naar de trap en de glimmende, blauw beschenen wanden langs hem heen schenen te glijden, alsof hij zelf stil stond, kreeg hij de indruk dat dit alles geen werkelijkheid meer was. Het was alsof hij niet zelf meer handelde, maar automatisch gevolg gaf aan bevelen, die hem langs onbekende wegen bereikten, alsof hij losgeraakt was van zichzelf en op een afstand naar zijn handelingen keek. Hij werd de trap afgelopen, voortgeduwd naar de transmutatieruimte, welker deur vanzelf voor hem open ging. Hitte sloeg hem tegemoet, hij voelde een lichte prikkeling over zijn gehele lichaam en begreep wat dit betekende. Hier stond hij midden in het stralenveld en dronk zich aan gamma-champagne
| |
| |
een roes, waarop geen ontwaken zou volgen. Er was geen tijd om na te denken, hij moest alleen maar vlug handelen en de indringende neutronen verhinderen hun noodlottig werk te doen. Het inschuiven van de cadmiumplaten duurde langer en kostte meer moeite dan hij verwacht had. Hij kende de werking van het mechanisme onvoldoende en pas toen hij het driftig trachtte te forceren, ontdekte hij hoe de grendels met één enkele beweging konden worden geopend. De platen gleden in de gleuven en sneden de Pyradium-massa van de ontstekingsbron af. De smeulende lont was op het laatste ogenblik gedoofd: zestig duizend mensen waren gered.
James tuimelde achteruit, week terug, alsof hij door een giftslang gebeten was. Zijn handen vlak tegen de ruwe cementen wand gedrukt, staarde hij naar de Pile en likte het zoute zweet van zijn bovenlip. Belachelijk, stom ding! Mensenwerk, dit geketende ondier, dat hij zijn prooi had ontrukt. Zestig duizend mensen, op één na. Voor zover het hem betrof, was deze overwonnene overwinnaar: hij was een verloren man. Steun zoekend tegen de muur en wankelend van uitputting, bereikte hij het betrekkelijk veilige voorportaal, dat door een drie meter dikke isolatielaag van de Pile gescheiden was. Betrekkelijk veilig? Onzin! Voor hem kwam een beetje meer of minder gammastraling
| |
| |
er nu niet meer op aan. Hij had meer dan voldoende gehad.
Toen zijn handen wat minder beefden en hij zich voldoende hersteld had, ging hij heen. Hij keerde niet meer terug naar de contrôlekamer, maar verliet het gebouw aan de achterkant door een nooduitgang. Hij wilde nu niemand ontmoeten, had er behoefte aan alleen te zijn. Zonder van de grote weg gebruik te maken, bereikte hij de garage. Ofschoon hij niets gehoord had, scheen het signaal ‘alles veilig’ reeds te zijn gegeven; de mensen keerden alweer naar hun werkplaatsen en kantoren terug. Achter het stuur van zijn wagen gezeten, wachtte hij totdat de grootste drukte geluwd was, reed toen naar buiten en passeerde ongecontroleerd de slagboom op de verbindingsdam. Op de brede betonnen weg gaf hij vol gas en al spoedig stoof de wagen op topsnelheid vooruit. Waarheen? Het was hem onverschillig. Hij had geen doel meer, hij was een man zonder toekomst, een getekende, wiens lot onherroepelijk vast stond...
Over dezelfde gladde, rechte weg, maar in tegenovergestelde richting, reed de auto van Charles Thomson. Nog ruim honderd kilometer scheidde de professor van de stad, waar hij in de namiddag een conferentie moest bijwonen. In een naast hem op de bank liggende actentas bevond zich een aan- | |
| |
tal op de te voeren bespreking betrekking hebbende stukken, welke hij onderweg nog eens had willen inkijken. De reis was al voor meer dan de helft achter de rug, maar Thomson had nog geen blik op de documenten geworpen, omdat hij voortdurend denken moest aan het gesprek, dat hij een paar uur geleden met zijn zoon had gevoerd. Hoe langer hij erover nadacht, hoe minder hij ervan begreep. Slechts één ding stond voor hem vast: dat James het ernstig met zijn aanvraag om ontslag meende.
Hoe was de jongen, die aan het begin van een prachtige wetenschappelijke loopbaan stond, tot dit zonderlinge besluit gekomen? Hij hield van zijn werk, had nooit van ontevredenheid blijk gegeven en bij de onderzoekingen, die tot de ontdekking van het Pyradium hadden geleid, had hij een belangrijke rol gespeeld. Straks, als het rapport in het bezit van de regering was, zouden James ook van officiële kant ongetwijfeld blijken van waardering ten deel vallen. De twee Thomsons, ontdekkers van het Pyradium. En nu opeens dit ontslag, dat aan zijn carrière en alle toekomstplannen een eind maakte. Morele bezwaren! Geërgerd verkrummelde Thomson de stomp sigaar, die al lang niet meer brandde, in de asbak. Het Pyradium een oorlogswapen, een stof waarvan, zoals van het Plutonium, atoombommen konden worden gemaakt.
| |
| |
Kùnnen worden gemaakt, herhaalde hij luid en met nadruk. Dat was iets anders dan moeten of willen. Wie, van al die mensen, die aan de ontwikkeling van de atoom-energie werkten, deed dit met de bedoeling om de wereld in het bezit van krachtiger bommen te stellen? Zoiets kon in tijden van oorlog, onder de druk der omstandigheden, maar daarvan was nu, in vredestijd, geen sprake meer. Zeker, de Staatsatoombedrijven ressorteerden onder het departement van Defensie en wie daar werkte, was niet volkomen onafhankelijk. Maar waar was dit tegenwoordig dan nog wèl het geval? Alle wetenschappen werden in oorlogen toegepast, zo goed als zij aan de vrede dienstbaar konden worden gemaakt. En zelfs als zij alleen maar voor oorlogsdoeleinden werkten, mocht dit dan een reden zijn, om het bijltje er bij neer te leggen? Men was toch ook nog onderdaan van zijn Staat, burger van zijn land, er was toch ook nog een vaderland, een cultuur, zoiets als vrijheid, onafhankelijkheid en andere waarden, waarvoor tallozen vroeger hun leven gegeven hadden en die nog altijd verdienden verdedigd te worden. Konden mensen zoals James, die de oorlog afwezen, het zedelijk verantwoorden, dat land en volk zonder slag of stoot zouden worden uitgeleverd aan de eerste de beste aanvaller? Was het niet een fatale dwaling, om de handen in de schoot te leggen en werkeloos te blijven, terwijl
| |
| |
men wist dat andere volken, waarmede men morgen in oorlog kon zijn, met inspanning van al hun krachten aan de ontwikkeling van atoomwapens werkten? Dat een jongen als James, die zichzelf ongetwijfeld deze vragen moest hebben voorgelegd, desondanks er toe gekomen was zijn ontslag te nemen, was iets, dat professor Thomson niet begrijpen kon.
Hij keek naar de brede rug van zijn chauffeur, die onbewegelijk achter het stuur zat. Boven het zoemen van de motor uit, hoorde hij, zonder op de woorden te letten, de stem van de radio-omroeper, die uit de in het instrumentenbord aangebrachte luidspreker kwam. Op lange tochten mocht Jack de radio aanzetten, maar Thomson luisterde er zelden naar. Plotseling bukte de chauffeur zich en bracht de auto, die gierend nog een eind over de betonnen baan voortschoof, tot stilstand. Hij draaide zich om en zei, met zijn duim naar de luidspreker wijzend:
- Uw zoon, professor, mijnheer James.
Thomson boog zich naar voren en hoorde de laatste zinnen van een radiobericht:
...gebeurde vanochtend om kwart over negen. Doctor Thomson begaf zich toen zelf naar de kelder en drukte met zijn handen de cadmiumplaten naar binnen. Door deze moedige daad, die de jonge geleerde waarschijnlijk zijn leven zal kosten,
| |
| |
werd een ramp van onvoorstelbare omvang voorkomen.
Thomson had met ingehouden adem geluisterd. De stem zweeg en er klonk muziek uit de luidspreker, maar nog steeds hoorde hij de woorden: zijn leven zal kosten... James, zijn jongen, het slachtoffer van gammastralen...
Jack schakelde de radio uit en vroeg iets.
- Verder gaan? Neen, omkeren en naar huis, zei Thomson met schorre stem.
Zonder aandacht aan de omgeving of de tijd te schenken, had James aan de rand van het bos gelegen. Hij had zich bezig gehouden met zichzelf, gedacht aan verleden en toekomst en hij had, tevergeefs, getracht zich in zijn lot te schikken. Het was voor een jonge kerel, die zich sterk en gezond voelde, ook een onmogelijke opgaaf, om zich vertrouwd te maken met het afschuwelijke denkbeeld, dat hem nog maar een korte tijd van leven restte, dat dit gave, schijnbaar ongeschonden lichaam, spoedig zou vervallen tot een wrak en dat hij over enkele weken zou hebben opgehouden te bestaan. Niettemin stond het onomstotelijk vast, dat hij een ter dood veroordeelde was, die alleen nog maar op de voltrekking van het vonnis had te wachten. Toen hij enkele uren geleden hier aankwam, had dit beklemmende vooruitzicht hem volkomen beheerst.
| |
| |
Machteloos als in een nachtmerrie, waaraan niet te ontkomen is, was hij gedwongen geweest zich over te geven aan een angst, die zo hevig was, dat hij er ook lichamelijk onder leed en het verstikkend gevoel gekregen had, dat het sterven al begonnen was. Later, toen zijn ademhaling wat regelmatiger en zijn pols rustiger geworden was, was het hem gelukt, zich enigermate met zijn lot te verzoenen. Hij had zijn gedachten in andere banen geleid, zich bezig gehouden met zijn jeugd, met zijn moeder, die al jaren geleden gestorven was, met Anne, hun oude dienstbode, met Mary en met zijn vrienden. Overmand door afmatting was hij ingeslapen en in deze slaap, moest de vrees zich opnieuw van hem meester hebben gemaakt. Met een gil, die hij zelf nog had gehoord, was hij ontwaakt, bevend en bezweet.
Toen hij naar zijn auto liep, was ook deze tweede crisis alweer voorbij. Misschien valt het toch nog mee en breng ik er het leven af, dacht hij. Met de kruk van het portier in zijn hand, bleef hij staan. Hij moest niet kinderachtig zijn, niet zichzelf gerust trachten te stellen, door de waarheid te ontkennen. Alleen door toe te geven dat hij verloren was, door zich er rekenschap van te geven, dat hij door niets en niemand gered kon worden, zou hij misschien de kracht kunnen vinden om te aanvaarden en te berusten. Sterven behoorde nu eenmaal
| |
| |
bij het leven; elke seconde gingen mensen dood en werden mensen geboren. Zij gingen dood, maar niet allen stierven zo jong en maar weinigen op deze manier. Zijn blik gleed over het dal, langs de helling der heuvelen, waarboven wolken met koper- en parelmoerkleurige randen hingen. Afscheid, dacht hij, en nog eenmaal keerde hij zich om naar het bos, waar reeds het purper van de naderende duisternis tussen de boomstammen hing.
Thuis werd hij opgewacht door journalisten en fotografen. Een batterij camera's werd op hem gericht, men hield hem tegen en hij moest zich laten filmen, voordat hij er in slaagde de deur van zijn woning te openen en naar binnen te vluchten.
- Niemand binnen laten, riep hij tot Anne, toen hij zich in een fauteuil liet vallen. Maar de nieuwsjagers lieten zich niet afschrikken door de gegrendelde voordeur, vonden de weg door de keuken en drongen de woonkamer binnen met microfoons en fototoestellen. Zij lieten zich niet afschepen, zonder dat hij hun vragen beantwoord had en zelfs toen zijn geduld ten einde was en hij begon te schelden, werden hem microfoons voorgehouden, alsof hij onsterfelijke woorden sprak, waarvan geen syllabe verloren mocht gaan. Onderwijl rinkelde de telefoon maar, zo lang en doordringend, dat hij de steker tenslotte maar uit het stopcontact rukte.
| |
[pagina t.o. 64]
[p. t.o. 64] | |
[‘N]ogal niets wat jij gedaan hebt: de hele stad gered!’ Blz. 65.
Copyright Particam Pictures
| |
[pagina t.o. 65]
[p. t.o. 65] | |
‘Door geen overmacht zal ik mij laten dwingen.’ Blz. 86.
Copyright Particam Pictures
| |
| |
Pas toen de laatste journalist vertrokken en hij eindelijk alleen was, zag hij, dat de kamer vol bloemen stond. Een feest of een begrafenis? Bloemen van de buren, van zijn collega's, van het bestuur van de Bond van Wetenschappelijke Onderzoekers en op tafel een groot bos rode rozen van Mary. Naast de bloemen lag een stapeltje telegrammen, waarvan hij geen enkel opende. Hij had alleen maar aandacht voor Mary's bloemen, nam een roos uit de vaas en snoof de bijna bedwelmende volle geur in. Het maakte hem duizelig, zodat hij wankelde en de rand van de tafel moest grijpen. Door het geopende venster klonk gezang, afgewisseld door luidruchtig gepraat en hoera-geroep. De zoon van de buren had een medaille in een sportwedstrijd gewonnen en nu werd er feest gevierd. Zo geniet elkeen op zijn manier van het leven, dacht hij bitter.
Anne kwam binnen, alweer met een bouquet en vroeg waar zij het laten moest. Het kon hem niet schelen waar zij de bloemen liet. De kamer werd veel te vol en die zware bloemengeur hinderde hem alleen maar.
- Het lijkt wel alsof je niet blij bent met al die mooie bloemen, zei Anne. Je hebt ze toch dubbel en dwars verdiend? Nogal niets wat jij gedaan hebt: de hele stad gered.
- Ja, geen kleinigheid, Anne. De hele stad!
| |
| |
Zijn ironische toon ontging haar en zij keek hem bewonderend aan. Zij hield van haar James, alsof hij haar zoon was. Hoe lang reeds kenden zij elkaar. Hij kon nog maar nauwelijks lopen en praten, toen zij als dienstbode in huis gekomen was. Van de eerste dag af, waren zij vrienden geweest en later, nadat zijn moeder gestorven was, had zij grotendeels voor zijn opvoeding gezorgd. Zij was trots op hem geweest, had hem bewonderd en geprezen, toen hij vlot door zijn examens kwam en zij had nachten lang wakker in bed gelegen, toen hij in de oorlog als officier had moeten dienen. Vaster dan zijn vader, die nog wel eens aan hem getwijfeld had en ontevreden op hem was geweest, was zij ervan overtuigd geweest, dat James een bizondere jongen was, die het nog ver in de wereld brengen zou. Dat hij, zoals iedereen nu wist te vertellen, de hele bevolking van de stad had gered, vervulde haar van trots, maar het verwonderde haar niet in het minst, omdat zij iets dergelijks altijd al van de jongen had verwacht. Alleen begreep zij niets van zijn houding. Iedereen, tot de bakker en de slager toe, had haar gefeliciteerd met zijn kranige daad, de mensen van de krant liepen de deur plat, zij kwam vazen te kort voor alle bloemen en het regende telegrammen en expresbrieven. Er was voor James opgebeld, men had ontelbare keren naar hem gevraagd, maar hij had zich
| |
| |
niet laten zien en toen hij eindelijk thuis gekomen was, had hij zich gedragen, alsof alles hem niets aanging. Zij keek hem eens van terzijde aan, zoals hij daar met gebogen hoofd in de leunstoel zat. Zijn houding beviel haar niet; hier moest iets niet in de haak zijn.
- Waarom eet je niet wat?, vroeg zij. Neem een paar sneedjes toast met kaas en ga dan wat rusten. Je zult wel moe zijn.
- Eten? Neen, ik walg, als ik er aan denk. Rust, ja. Geen bezoek, behalve juffrouw Mary, als die mocht komen. En vooral geen mensen van de pers meer binnen laten.
- Komt in orde; ik heb de deur al op de knip. Maar nu moet jij ook eens mijn zin doen. Als je dan geen eten lust, drink dan tenminste iets, ik heb lekkere kippenbouillon.
- Je geeft geen kamp, hè? Hij glimlachte even, maar zijn gezicht betrok weer, toen een nieuwe golf feestrumoer door het venster binnen kwam. Dat ellendige gebrul, zei hij. Maak dat raam maar dicht, Anne.
- Ga toch wat rusten, herhaalde zij, het venster sluitend. Toen zij de kamer wilde verlaten, riep hij haar terug. Het gesloten venster bleek het lawaai niet tegen te houden. Zij moest maar naar de buren gaan en namens hem vragen, of men het een beetje minder luidruchtig kon doen. Hij had
| |
| |
hoofdpijn en kon het niet verdragen. Dat mogen ze wel voor mij over hebben, dacht hij, zonder mij zou nu niemand meer een kik hebben gegeven.
Vanaf de plaats waar hij zat, kon hij het kleine wandspiegeltje zien, dat boven het radiotoestel hing. Onweerstaanbaar werd zijn blik naar dat glimmende vlak getrokken en telkens opnieuw weer moest hij zich verzetten tegen het verlangen om er heen te gaan en zijn gezicht te bekijken. Hij wist dat het geen zin had om zoiets te doen, dat hij niets bizonders zou ontdekken, omdat het proces der aftakeling zo vlug niet verliep, maar desondanks liet het verlangen om te gaan kijken hem niet los. Wat wilde hij eigenlijk? Rustig blijven en de tijd die hem nog restte zo dragelijk mogelijk trachten te maken, of zichzelf opzwepen tot die worgende angsttoestand van vanmiddag? Maar moest hij het als een symptoom van angst beschouwen, als hij in die spiegel wilde kijken? Kon hij er niet met evenveel recht een bewijs van belangstelling of van nieuwsgierigheid in zien? Van de invloed van gammastralen op levende organismen was niet veel bekend, de medici hadden maar weinig ervaring op dit gebied en het was heel goed mogelijk, dat de gevolgen bij iemand die van dichtbij aan een zo hevige bestraling blootgesteld was geweest, anders waren dan men tot nu toe had aangenomen. Dat hij dit wilde nagaan, kon evengoed
| |
| |
voortkomen uit wetenschappelijke belangstelling als uit vrees. En waarom, tenslotte, zou hij zichzelf niet observeren en zich zekerheid over zijn toestand verschaffen?
- Wel ja, nog maar meer van dat fraais en nog meer stank, riep hij, toen Anne weder met een bos bloemen binnen kwam.
Zij schrok en legde de bloemen op de tafel. De buren hadden die voor hem meegegeven. Mijnheer John had zelf willen komen om hem te bedanken, maar zij had gezegd, dat hij nu te vermoeid was om bezoek te ontvangen.
- Best, goed gedaan, zei hij. En ruim nu die hele tuin maar op, behalve de rozen van juffrouw Mary.
- Al die mooie bloemen?, vroeg zij verbaasd.
- Alles. En doe dan de gordijnen dicht en draai de lichten aan.
- Nu al? Er is nog volop zon.
- Alle lichten!
Bezorgd nam zij hem op en in haar stem klonk argwaan, toen zij vroeg, wat er toch aan scheelde. Dit was te gek; haar kon hij niets wijsmaken, daarvoor kende zij hem te goed. Zacht mopperend, meer omdat zij verdrietig dan boos op hem was, sloot zij de gordijnen en draaide de lampen aan.
- 't Kan mij niet schelen, hoor, dat je snauwt, zei ze zacht, maar dat je niets zegt, dat je mij be- | |
| |
handelt alsof ik een vreemde ben. Er is iets raars met je, James, je verzwijgt iets voor me.
- Raar ja, dat is zo, verrekt raar, antwoordde hij, grimmig lachend.
- James, je bent niet meer de oude. Ik weet het niet, zo vreemd...
Hij zuchtte en knikte peinzend.
- Ik ben ook anders, hernam hij langzaam, heel anders dan voordat ik... voordat ik de stad had gered. Zoiets gaat om de bliksem niet in je kouwe kleren zitten, Anne... neen, niet in je kleren. Enfin, ruim nu maar eerst eens die bloemen op en maak dan een kop koffie voor mij, sterke koffie. Toen hij weer alleen was, greep hij een boek, maar gooide het weer weg, voordat hij het had ingekeken. Niet lezen, hij moest lichte afleiding hebben. De radio! Hij stapte naar het toestel, draaide de knop om en keek op hetzelfde ogenblik in de spiegel. Nu was het toch gebeurd! En waarom eigenlijk niet? Doctor James Thomson keek hem aan, de man van vroeger, een voorbijganger, die niet zou terugkeren. Dat ben jij, zei hij luid en het klonk even belachelijk als tragisch. Alles gewoon, normaal, ogenschijnlijk gezond: de huid, het oogwit, tandvlees, de binnenkant der oogleden. Zo vlug ging het niet, de natuur had de tijd. Er bleef hem niets anders over dan af te wachten, stap na stap de lange weg naar zijn ondergang af
| |
| |
te leggen. Niet als hij het niet wilde. In de bovenste lade van de kast, lag een met acht patronen geladen Browning. Eén seconde van moed en één enkele kogel waren voldoende om deze tijd van wachten te bekorten en een eind aan alles te maken. Hij trok de lade open, nam het wapen er uit en overtuigde zich ervan, dat het nog geladen was. Als hij de loop in zijn mond richtte, zijn ogen sloot en aftrok, dan...
Hij had nog maar amper gelegenheid om het pistool te verbergen, toen Anne terugkeerde. Zij was bleek, ging naar hem toe en zei opgewonden, dat hij naar haar luisteren en niet kwaad worden moest.
- Ik ben niet kwaad, zei hij verward. Toen hij haar ontsteld gezicht zag, trachtte hij te schertsen en zei, dat het verboden was om in zijn tegenwoordigheid over eten te spreken. Zij ging er echter niet op in en bleef ernstig.
- Draai er nu niet langer omheen, James. Je verbergt iets voor mij. Ik luister nooit naar de radio, maar het is omgeroepen en Betty van hiernaast heeft het ook gehoord.
- Die Betty toch.
- Is het waar, James? Heb je van dat redden iets overgehouden, ben je door die vreselijke stralen geraakt?
- Geraakt? Hij herhaalde het woord automatisch,
| |
| |
wist niet wat hij antwoorden moest. Wat had het voor zin, die arme oude ziel met de waarheid te kwellen?
- Doe nu maar niet zo verwonderd, want je weet heel goed wat ik bedoel, hield Anne aan. Professor White werd toen ook door die stralen geraakt en moest eerst zijn vingers en toen zijn hele hand missen. Dat weet je toch nog wel?
- Zeker, maar dat was...
- De waarheid, James. Mag ik het dan niet weten, ben je mijn jongen dan niet meer?
- Natuurlijk Anne. Hij twijfelde; wat kwam het er eigenlijk op aan of zij die jobstijding een paar uur vroeger of later hoorde? Weet je, vervolgde hij aarzelend, het is allemaal zo moeilijk, zo ingewikkeld en wij weten niet altijd... Middenin de zin hield hij op en nam, haar onderzoekende blik ontwijkend, een pakje brieven en telegrammen van de tafel.
- Vroeger wisten wij het wèl, zei zij op zacht verwijtende toon. Als je vroeger wat had uitgehaald en iets op je geweten had, dan kwam je het eerst bij mij, eerder dan bij je moeder. Aan je ogen kon ik het al zien, ik hoefde alleen maar te kijken om te weten, of er iets mis was.
Hij gooide de brieven op de tafel en keek haar aan.
- Goed Anne, het is waar, jij wist het, altijd. Heel even, toen hij in deze vertrouwde, in-goede ogen
| |
| |
keek, voelde hij zich weder kind, de kleine jongen van lang geleden, die hulp zocht. Kijk nu dan ook maar eens in mijn ogen, vervolgde hij, en vertel mij of er iets mis is.
- Malle jongen!
- Neen, geen grapje, ik meen het. Probeer of je het in mijn ogen kunt zien. Hij ging onder de lamp staan, zodat het licht in zijn gelaat viel, nam haar hoofd tussen zijn handen en bracht het dicht bij het zijne. Nu goed kijken. Zie je iets bizonders?
Zijn vreemd optreden verwarde haar, maar toch deed zij wat hij verlangde.
- Wat zou ik moeten zien? vroeg zij onzeker. Alleen je ogen, ze zijn zo onrustig.
- En mijn gezicht, de huid?
- Niets, ik zie niets. Ik begrijp niet wat je wil.
- Wat zou ik willen? Niets. Pieker er maar niet over. Ik ben alleen maar vermoeid. Vergeet die nonsens maar.
- Neen James, er is iets met je, iets heel ergs.
- Wel ja, toe maar, deed hij luchtig. Maar ik ben niet ondeugend en ik jok niet, hoor. Kijk maar in mijn ogen.
Zij ging er niet op in, schudde mismoedig haar hoofd en veegde met de rug van haar hand de tranen uit haar ogen.
- Och, was het nog maar zo, zuchtte zij. Ik weet het niet, maar wij hadden hier nooit moeten
| |
| |
komen. Die ellendige fabriek is de schuld van alles. Vroeger, toen je vader aan de universiteit was, toen was alles beter, toen hadden wij het rustig en goed. Nu altijd maar zorg, opwinding en geheimzinnig gedoe. Nu komen er geen studenten meer, die lachen en pret maken, maar hoge omes in uniform, die geheimen hebben en die hun mond houden als je binnen komt. Je vader is ook een ander mens geworden. Geen vriendelijk woord krijg je meer uit hem, eten doet hij bijna niet en 's nachts loopt hij door zijn kamer en slikt tabletjes, omdat hij niet slapen kan. Waarvoor? Waarom leven de mensen niet gewoon?
Haar woorden werden onderbroken door het rinkelen van de huisbel.
- Dat zal je vader wel zijn; ik heb de knip nog op de deur, zei ze en slofte de kamer uit.
James staarde haar na en herhaalde langzaam: Waarom leven de mensen niet gewoon? Hoe goed begreep hij deze kreet van een gepijnigde, door angst gekwelde vrouw, die in haar eenvoud niet begrijpen kon waarom de mensen zichzelf en anderen lasten op de schouders legden, die te zwaar voor hen waren, waarom arbeid en intellect verspild werden aan plannen en ondernemingen, die het leven alleen maar zwaarder maakten en die niets bijdroegen tot het geluk van de mens. Hoe scherpzinniger de mens werd, hoe meer het hem
| |
| |
gelukte de natuur haar geheimen te ontfutselen en haar krachten te gebruiken, hoe geringer zijn wijsheid en het vermogen om deze krachten te beheersen scheen te worden. Treurig schouwspel: de intelligente mens, die zichzelf door onverstand en onmacht tot slaaf van zijn intelligentie maakte. Waarom leven de mensen niet gewoon?
De deur werd open geworpen en zijn vader kwam opgewonden binnen. Hij liep op hem toe, greep zijn handen en bleef hijgend voor hem staan.
- James, is het waar, ben jij zelf, alleen, de transmutatieruimte ingegaan, bracht hij eindelijk met moeite uit.
James knikte zwijgend.
- En je hebt de platen van de Pile, zo maar zelf, met je handen... Mijn God, jongen, dat is ontzettend! Verslagen liet Thomson zich in een stoel vallen en bedekte zijn gezicht met zijn handen. Ontzettend, herhaalde hij, ontzettend!
Het duurde geruime tijd, voordat hij zich voldoende had hersteld, om weer het woord tot zijn zoon te kunnen richten.
- Dat zoiets nu juist moest gebeuren, terwijl ik er niet was, zei hij. Ik hoorde het in de wagen over de radio en heb Atkins meteen terug laten rijden. Ik had nog hoop, dat die radioberichten overdreven zouden blijken. Je hebt een vreselijke
| |
| |
ramp voorkomen en meer gedaan dan een mens ooit...
- Dan een mens ooit zou doen, die er vooraf over had nagedacht, viel James hem in de rede. Maar wat helpt het of wij er over praten? Ik heb de volle laag gehad, daaraan kan niets meer veranderd worden.
Thomson beet nerveus op de haren van zijn wit sikje en staarde peinzend voor zich heen.
- Hoe lang precies ben je beneden geweest?
James ergerde zich aan deze overbodige vraag. Zoiets kon vader toch niet ernstig menen? Welk verschil kon het maken, of het vijf of vijftig seconden waren? Hij had meer gekregen, dan enig levend wezen kon verdragen.
- U weet even goed als ik, dat de tijd van bestraling in dit geval geen rol speelt, zei hij.
De professor negeerde dit antwoord en vroeg, of hij met dokter Clark gesproken, zich tenminste dadelijk onder medische contrôle gesteld had.
- Neen vader, doe geen moeite mij een strohalm toe te steken. Laten wij samen de feiten tenminste onder ogen zien. Kan dat?
- Ja James. Wees maar kalm.
Arme kerel, dacht Thomson, maar al te duidelijk ziet hij in, dat zijn toestand hopeloos is. Zijn James, zijn enige zoon. Waarom had dit ongeluk hèm niet getroffen? Onzinnige vraag van een onmachtig
| |
| |
mens. Met zelfbeklag kon hier niets begonnen worden, evenmin als met zelfbeschuldiging. Maar wat zou nog tot redding van zijn jongen ondernomen kunnen worden? Stond het twijfelloos vast, die ieder die blootgesteld was geweest aan een sterke gammabestraling, daaraan ten gronde moest gaan? De tot nu toe bekende feiten bewezen dit, zonder uitzondering. Maar wat was zeker, hoeveel proefondervindelijk verworven conclusies waren reeds aan het wankelen gebracht en omver geworpen, door toevallige ontdekkingen of door de plotseling gebleken onhoudbaarheid van als wetten aangenomen verschijnselen? Kwam het niet juist in de exacte wetenschappen herhaaldelijk voor, dat de uitzondering, die elders de regel bevestigde, de regel omver wierp? Bovendien bleef er een kans, hoe gering ook, dat morgen, over een uur of zelfs op dit ogenblik, het reddende geneesmiddel werd ontdekt. Dus tòch de strohalm? Mijn hemel, ja; niet bij voorbaat alles opgeven.
- Ook het absurde moet in dit geval worden geprobeerd, zei hij, meer tot zichzelf dan tot James. James gaf driftig een slag op de tafel en stond op.
- Schei uit met die nonsens, vader!, riep hij. Er valt hier niets meer te proberen. Mijn uren zijn geteld.
- Nog niet, zolang alles niet...
Thomson zweeg verschrikt, toen hij het door woe- | |
| |
de en opwinding vertrokken gelaat van zijn zoon zag.
- Zelfmisleiding!, zei James. Je hele houding is trouwens dubbelslachtig, altijd geweest, struisvogelpolitiek: als je je kop in het zand steekt, dan is er geen gevaar. Belachelijk! Maar doe voor mij geen moeite. Ik kan niet zeggen, dat ik niet bang ben, maar ik zal in ieder geval rustiger zijn en meer vrede met mijn toestand hebben, als ik weet, dat tussen ons de lucht eindelijk zuiver is. Geen bedrog uit halfheid of om bestwil. Kan dat, vader?
- Zeker, jongen, sprak Thosmon tegemoetkomend. Laten wij proberen redelijk te blijven, beiden trachten misverstand te vermijden.
- Geen valse illusies dus. Ik wil weten, wat jij van mijn toestand denkt, maar eerlijk. Wat anderen zeggen, laat mij koud. Zonder uitvluchten dus: hoe lang denkt jij dat ik nog te leven heb?
De professor veegde het zweet van zijn gezicht en trachtte onderwijl een antwoord te formuleren. Hij loog niet en zocht geen uitvluchten, toen hij zei, dat hij deze vraag niet zo maar met zekerheid kon beantwoorden.
James hield echter vol, gaf niets toe, wilde onomwonden de waarheid horen, misschien in de hoop, dat er toch nog een kleine kans op redding was. Wellicht meende hij het niet geheel en verwachtte hij toch nog tegenspraak, toen hij zei, dat hij niet
| |
| |
verder zou praten, als zijn vader niet erkende, dat het met hem gedaan was.
Thomson voelde zich in het nauw gedreven en bracht de moed niet meer op voor een leugen, waarin hij maar al te graag zelf zou hebben geloofd. Onverbiddellijk werd hem zijn laatste beetje hoop ontwrongen.
- Je weet even goed als ik, dat het ons aan voldoende ervaring ontbreekt, om iets met volstrekte zekerheid te kunnen zeggen, hernam hij. Maar onder dit voorbehoud moet ik toegeven, dat je... dat je kans helaas miniem is, klein... zo klein, dat zij nauwelijks nog enige aanleiding tot hoop mag geven.
Het uitspreken van dit oordeel - het doodvonnis over zijn zoon - had hem de grootste inspanning gekost. Zodra de woorden er uit waren, had hij er spijt van en wilde ze herroepen, maar James liet hem geen tijd en bedankte hem voor zijn openhartigheid.
- Beter zo, zei hij, omdat ik nu tenminste weet, dat je klare wijn schenkt.
Nogmaals waagde hij het er op aan te dringen, dat hij met dokter Clark en professor Burnham zou praten, maar James noemde zoiets een belediging aan hun gezond verstand. Goed, deze belediging wilde hij graag verdragen, als hij maar de zekerheid had, dat niets onbeproefd werd gelaten. Ten- | |
| |
slotte gaf James maar toe en keurde het goed, dat hij de dokter zou waarschuwen.
- En nu dat andere nog, vader, vervolgde James. Ons gesprek van vanochtend, waarmee wij nog niet klaar waren.
- Waarom nu, mompelde Thomson, die niet wilde zeggen dat het, na hetgeen gebeurd was, geen zin meer had om over een ontslagaanvraag te praten. Zouden wij dat maar niet liever laten rusten? Er zijn bovendien dingen gezegd, natuurlijk in opwinding...
- Het was niet mijn bedoeling, u te beledigen, onderbrak hij zijn vader. Maar ik wil, dat wij elkaar begrijpen en dat u uw standpunt bepaalt. Het gaat om de toekomst van de hele wereld en de tijd, dat de mannen der wetenschap zich achter hun opgaaf konden verschuilen, is voorbij. Allen die er aan meehielpen de atoom-energie aan vernietigingsdoeleinden dienstbaar te maken, zullen moeten erkennen, dat zij mede verantwoordelijk zijn.
- Men kan alleen verantwoordelijkheid aanvaarden, voor hetgeen men zelf doet.
- Of anderen laat doen, vader. Dit is medeplichtigheid.
Thomson voelde op dit ogenblik niets voor een discussie, maar met oog op James' gemoedstoestand kwam het hem beter voor, hiervan niets te laten
| |
| |
blijken. Hij voelde medelijden met hem en hij zou graag alles hebben toegegeven. Hij was echter niet vrij en hoe graag hij ook iets voor zijn zoon deed, hij mocht het uit medelijden niet zover laten komen, dat hij zich gedwongen zou zien te beloven, het Pyradium-rapport niet aan de regeringsommissie te geven. Zeker, helemaal ongelijk had de jongen niet als hij het opnam voor de mens, die in het gedrang raakte, maar dit gevaar had al lang gedreigd, voordat het gelukt was atoomkernen te splitsen.
- James, zei hij, zich tot zijn zoon overbuigend, deze... deze gewetensbezwaren, heb je die al lang?
- Ja vader, maar in de laatste tijd zijn ze hoe langer hoe zwaarder gaan drukken. Het gebeurde met die proefbom was voor mij het keerpunt, toen begreep ik waarmee wij bezig waren.
- Die proefbom? Maar die heeft immers geen enkel slachtoffer gekost?
- Och vader, hou toch op met die kletspraat. Hij lachte bitter. Geen slachtoffers! Neen, die komen aanstonds aan de beurt, duizenden, millioenen, mannen, vrouwen en kinderen, jonge kerels in de bloei van hun leven, zoals ik... Hij zweeg bewogen en trok zijn boord los, om zijn keel van het gevoel van beklemming te bevrijden. Weet je wat het zeggen wil, jong te zijn en sterk, naar leven te hunkeren, geschapen te zijn naar het evenbeeld
| |
| |
van God... God beter het!... en dan opeens het gift van de dood in je gesmeten te krijgen, niet door een ongeluk, niet door een natuurramp, maar door jouw en mijn werk, door mensenwerk. Mijn God, dat noemen ze mensenwerk, intelligentie! Het is om te huilen, te huilen, te huilen... Hij snikte en ging nauwelijks hoorbaar verder: Niets of niemand zal zich kunnen beveiligen, geen beest, geen kind, geen vrouw, geen Mary...
Onmachtig om hem te troosten, stond de professor op en legde zijn hand op het hoofd van zijn zoon. Lang, heel lang was het geleden, dat hij zo bij zijn jongen had gestaan. Maar, anders dan toen, was hij nu niet de bewonderde vader, die het verdriet van zijn zoon kon lenigen, doch een eenzame oude man, begaan met het lot van zijn kind, dat hij niet helpen kon. Moedeloos trok hij zijn hand terug, ging weer zitten en vroeg zich af wat hij doen kon. Mary, overlegde hij, misschien dat zij meer invloed had.
Toen James weer begon te spreken, klonk zijn stem zacht, alsof zij uit de verte kwam:
- Herinner je maar vader, hoe verontrust je was, toen destijds die fotografische platen uit alle hoeken van de wereld bij de fabrikant terugkwamen. Ze waren gesluierd, verknoeid, omdat ze verpakt waren geweest in carton, dat gemaakt was van strohalmen, die groeiden op meer dan twee honderd
| |
| |
mijl afstand van de plaats, waar die proefbom tot ontploffing was gebracht. Afschuwelijk; meer dan een jaar later, was dat carton nog radio-actief en vernielde het fotoplaten. Weet je nog wat je toen zei?
- Neen, antwoordde Thomson dof.
- Natuurlijk niet, dat heb je vergeten. Maar ik weet het nog woordelijk. Jongen, zei je, dat ziet er lang niet mooi uit. Ik moet er niet aan denken, wat er zou kunnen gebeuren, als deze zaak aan onze contrôle ontglipt. Herinner je je nu?
- Zeker.
- En dat graan uit die halmen, vader, dat radio-actieve meel, dat de mensen in hun brood kregen en aten... Toen drong het tot mij door, dat wij iets onverantwoordelijks aan het doen waren, dat wij een afgrijselijk spel speelden, waarvan wij de uitkomst niet kenden. Ik werd er koud van en toen ik je zei, dat ik bang was, toen antwoordde jij: Ja jongen, men zal er voor moeten oppassen, dat deze hele wereld niet verpest wordt. Dat waren de woorden, die men tot nadenken brachten. En wie verpesten deze wereld? Wij, de wetenschapsmensen, de ontdekkers, die dergelijke ontzettende wapenen in handen geven van mannen als generaal Greenway.
- Greenway vertegenwoordigt de staat, die voor de millioenen en de grondstoffen voor onze onder- | |
| |
zoekingen zorgde. Zonder de staat hadden wij niets kunnen doen. Haar hulp geeft haar recht op het resultaat van ons werk.
- Recht? Misbruik!, riep James. U en mij en alle anderen, de hele wetenschap kocht zij. Als ons werk niet zonder staatshulp kan worden gedaan, dan had het beter achterwege kunnen blijven. Staten zijn gevaarlijke instellingen, onzedelijk en mensvijandig als het om de handhaving van hun macht gaat. Men had moeten wachten, totdat dit werk aan de hele mensheid dienstbaar had kunnen worden gemaakt.
- Heel mooi, James, ik zou niets liever hebben gewild, maar het kàn niet. De ontwikkeling voltrekt zich nu eenmaal niet alleen en zelfs niet in hoofdzaak naar ethische beginselen. Het is niet anders en wij zullen er ons bij neer moeten leggen.
- Neen vader, wij moeten trachten het anders te maken. Onder geen enkele voorwaarde, hoe klemmend ook de motieven mogen zijn van hen die dit verlangen, zullen wij dit werk mogen voortzetten. Jij en ik, wij allen die weten, zullen de schuldigsten zijn, als wij zo doorgaan. Er is maar één ding te doen: aanvangen bij onszelf en weigeren verder mee te doen aan het verpesten dezer wereld. Je Pyradium niet in handen geven van de Greenway's.
Thomson schrok. Hij had het zien aankomen en
| |
| |
het niet kunnen vermijden, dit verzoek, dat hij onmogelijk kon inwilligen. Toegeven, zelfs in dit geval, nu het hem gevraagd werd door zijn ten dode opgeschreven kind, zou betekenen dat hij handelde tegen zijn overtuiging, dat hij zijn levensbeschouwing prijs gaf en zijn plicht verzaakte. Hier mocht hij niet wijken, ondanks alles.
- Onmogelijk, zei hij beslist.
- Het is mogelijk, nu nog, straks niet meer, dan zal het te laat zijn. Ik sta voor de dood, vader. Ik ben het eerste slachtoffer van uw, van ons werk. U moet, begrijpt u, ik eis uw weigering. Als u niet toestemt, beschuldig ik u van moord, moord in de toekomst van jonge levens, als het mijne... Als u nu laf blijft, beschouw ik u niet meer als mijn vader, maar als mijn vijand.
James, buiten zichzelf van opwinding, schreeuwde meer dan hij sprak. Hij was opgesprongen uit zijn stoel, stak zijn trillende handen in zijn broekzakken en bleef voor zijn vader staan. Zijn vingers betastten het koude metaal van de revolver en zonder te weten wat hij deed, had hij het wapen reeds te voorschijn gehaald en hield het op zijn vader gericht.
- James! Thomson deinsde ontzet terug. Wat doe je?
- Levert u het rapport uit of niet? Kies!
Er verkilde iets in de professor, toen hij het pistool
| |
| |
op zich gericht zag. Vrees en medelijden waren verdwenen, zijn blik werd koel en doordringend, alsof hij met een tot het uiterste gespannen aandacht het verloop van een gevaarlijke, maar interessante proef gadesloeg. Hij greep de hand, die de revolver vasthield en drukte deze omlaag.
- Door geen enkele overmacht zal ik mij laten dwingen, zei hij rustig.
James' spieren verslapten en zijn hand liet het wapen los. Over het hoogtepunt van spanning en opwinding heen en overrompeld door het besef, dat hij bijna een onherstelbare dwaasheid, een misdaad had begaan, fluisterde hij:
- Dat bedoelde ik niet.
- Je bent volkomen in de war, jongen. Dat zijn jouw manieren niet, ik herken je niet.
Ach neen, zij begrepen elkaar niet meer. Wie ook zou in staat zijn deze waanzin te begrijpen, de gevoelens te doorgronden van de man, die enkele uren geleden voor de Pile stond en voor mensenredder speelde en die nu dit vervloekte ding greep, om zijn vader een belofte af te dwingen. Waanzin.
- Vergeef het mij maar, vader. Gelukkig is er niets gebeurd. Het zou ook onzin zijn geweest, als u onder dwang had toegegeven. Jammer alleen, dat wij elkaar niet hebben begrepen, zelfs nu nog niet.
James streek vermoeid zijn hand door zijn haar.
| |
| |
Thomson wilde nog iets zeggen, maar zweeg, toen Anne binnen kwam met de mededeling, dat doctor Holms er was. Hij stak de revolver in zijn zak en ging weg, neerslachtig en ontevreden met zichzelf en met heel deze wereld.
James scheen op te leven toen hij Mary zag. Hij bedankte voor de bloemen en bewonderde de jurk, welke zij droeg. Zijn stemming viel haar mee, doch al gauw kwam het haar voor, dat zijn houding iets geforceerds had en vroeg zij zich af of deze opgewektheid echt was. Merkwaardig ook, dat hij nu reeds alle lampen had aangestoken. Toen hij zei, dat hij het licht aan had voor de gezelligheid, viel het haar op, dat zijn woorden in tegenspraak waren met de sombere toon waarop hij ze uitte.
Hun gesprek wilde niet vlotten. Zij was hierheen gekomen om hem te bedanken en hem, zo nodig wat op te beuren, maar nu zij tegenover hem zat, kon zij er niet toe komen om over het gebeurde van die ochtend te beginnen. Ongetwijfeld zou het ene woord het andere aanhalen en zij wist niet wat zij zou moeten antwoorden, als hij haar vragen zou, wat zij van zijn toekomst dacht. Ellendig ook, dat George zich niet gehouden had aan hun afspraak, om hier te komen. Er trad wat ontspanning in, toen Anne met de koffie binnen kwam, doch dit duurde maar kort. Moeizaam sleepte zich
| |
| |
hun ijle conversatie voort, een gesprek over onbenullige bijkomstigheden, dat geen uitdrukking gaf aan hun gedachten, die voortdurend draaiden om een punt, dat zij beiden vermijden wilden, maar waar zij telkens weer naar toe werden getrokken. Onverwacht begon hij er toch over en vroeg hij haar, wat zij van zijn toestand dacht. Zij was te zeer overrompeld, om dadelijk te kunnen antwoorden.
- Je hoeft niets te zeggen, vervolgde hij. Ik weet, dat het niet gemakkelijk voor je is. Beter dat je niets zegt, dan dat je proberen zou mij iets wijs te maken. Het zou trouwens nodeloze moeite zijn. Ik weet, hoe het er met mij voor staat. Er zal niets anders voor mij op zitten, dan in het onvermijdelijke te berusten.
- Onbegrijpelijk; ik bewonder je, fluisterde zij. Zijn gezicht veranderde van uitdrukking en zij had onmiddellijk spijt van haar woorden. Hij zegt het, maar hij meent het niet, ging het door haar hoofd. Hij tracht mij om de tuin te leiden, wil zien of ik mij verraden zal.
- Waarom bewonderen?, vroeg hij. Je schikt je in je lot als een zieke, die weet, dat er geen genezing mogelijk is. Wat valt er te bewonderen aan iemand die zich onderwerpt, omdat hem niets anders overblijft?
Deze woorden brachten haar opnieuw aan het
| |
| |
twijfelen. Iemand die nog hoopte en zichzelf iets trachtte wijs te maken, sprak zo niet. Toch bleef zij voorzichtig, luisterde met argwaan naar hem en antwoordde bedachtzaam, alsof zij voor haar rechter stond en elk woord haar noodlottig worden kon. Haar aanwezigheid hier verloor op deze manier alle zin; zij kon niets voor hem doen en eerder scheen het, dat zij het was die geholpen moest worden. Zij herademde, toen hij over het verleden begon en haar vroeg of zij zich herinnerde, dat hij nòg eens rozen van haar had gehad. Gele rozen waren het en er was een kaartje bij, waarop zij beschreven had: Aan mijn gewaardeerde collega en goede vriend.
- Dat je dit nog zo goed weet!
- Als de dag van gisteren, antwoordde hij. Er zijn van die kleine voorvallen, die je soms langer bijblijven dan belangrijke gebeurtenissen. Zo zie ik je nog de eerste keer bij vader de collegezaal binnen komen. Kleine Mary. Ja, nu doctor Holms, kleine Mary. Hij hield op met spreken en zette met trillende handen de kop en schotel op de tafel.
- Wat is er, wat heb je? vroeg zij.
- Niets, alleen hoofdpijn, moe, wat duizelig. Let er maar niet op.
Zij drong er op aan, dat hij wat zou gaan rusten, beloofde hem, dat zij op hem zou blijven wachten. Toen hij, na enig aarzelen, had toegegeven en de
| |
| |
kamer verliet, voelde zij zich van een zware druk bevrijd.
Hij was nauwelijks weg, toen Anne binnen kwam. Zij bleef treuzelen met het wegruimen van het koffieservies en vroeg tenslotte, of juffrouw Mary mijnheer ook niet vreemd vond.
- Vreemd, hoezo?
- Zo maar, gewoon vreemd, antwoordde Mary met iets vijandigs in haar stem.
- Dat gaat zo, als je niet voor de waarheid wilt uitkomen, dan ga je vreemd en geheimzinnig doen. U zult ook wel in het complot zitten. Allemaal mensen met geheimen. Eén stuk stiekum geknoei, heel die ellendige fabriek van jullie.
- Fabriek van ons? Waarover heb je het eigenlijk?, vroeg Mary verwonderd.
- Waarover zou ik het nu hebben? Over vanochtend, natuurlijk, over mijnheer James. Dat begrijpt u toch wel? U bent toch ook maar een gewone vrouw, al bent u dan een dokter? Is het soms gek van me, als ik mij bezorgd maak over mijnheer James? Zeg u mij nu eens eerlijk: is hij ziek?
- Hoe ziek?
- Doodziek, heel erg, al kun je dan niets aan hem zien. Ze hebben toch door de radio omgeroepen, dat hij door die stralen geraakt is?
- Stralen? Ja, dat is zo.
| |
| |
- Grote goedheid; zie je wel! Haar mond trok krampachtig samen en er kwamen tranen in haar ogen. Het moet heel erg zijn, hè? vroeg zij. De kruidenier wilde zoëven zijn boodschappen niet eens overgeven en heeft alles op de grond gelegd. Hij moest er niets van hebben, zei hij, alles is hier besmet.
- Wat een onzin!, riep Mary, blij dat zij het gesprek op bijkomstigheden kon richten. Allemaal kletspraat, hoor. Van zoiets is geen sprake.
- Hij zei, dat mijnheer James een soort radiumziekte heeft en dat je het ook krijgt, als je hem aanraakt.
- Wees maar niet bang, hoor. Je kunt mijnheer James gerust aanraken.
- Ik ben niet bang, voor mezelf niet. Al had hij de pest of de cholera, dan zou ik hem zelf verzorgen. Maar wat heeft hij dan wèl, wat is er dan met die stralen?
- Wij moeten het verloop afwachten, Anne. Trek je in ieder geval niets van de praatjes van de mensen aan.
- En naar wie moet ik dan wèl luisteren? Naar jullie soms, die mij niets vertellen?, vroeg Anne boos. Wat hebben jullie met die arme jongen gedaan?
Mary slaakte een zucht van verlichting, toen zij George binnen zag komen. Hij had de huisdeur
| |
| |
open gevonden en was zo maar binnen gedrongen.
- Wat is er met jou aan de hand? vroeg hij Anne. Mary lichtte hem in, zei dat men Anne verteld had, dat het gevaarlijk zou zijn James aan te raken, vanwege de radio-activiteit.
- Maar die praatjes geloof jij toch zeker niet?, vroeg Benner.
- Ik geloof niemands praatjes, ook die van jullie niet. Ik wil alleen maar weten, of die ellendige rommel mijnheer James zijn leven kan kosten.
- Dat is moeilijk met zekerheid te zeggen, Anne, heel moeilijk.
- Wel ja, draait u er ook maar omheen.
- Ga je gang, als je het zo noemen wilt. Maar heus, Anne, wij weten niets met zekerheid.
De oude vrouw keek de ingenieur ontzet aan.
- Grote hemel, riep zij, zij weten niets met zekerheid. En dat knoeit er toch maar op los met die gevaarlijke stinkrommel! Opsluiten moesten ze jullie, allemaal! Terwijl zij sprak, werd haar de toestand van James duidelijk en haar verontwaardiging sloeg om in wanhoop. Maar dat, als het waar is, dat niemand het weet... dan... dan kan ook niemand hem helpen. Mijn arme jongen! Zij begon te snikken en liep verwezen het vertrek uit. George keek haar peinzend na. Alle atoomgeleerden achter tralies! Het zou geen al te groot verlies voor de wereld betekenen, maar de oplossing was
| |
| |
niet afdoende. Hij wendde zich tot Mary, vroeg hoe het met James ging. Zij wist het niet, kon er geen peil op trekken, begreep zijn gedrag niet.
- Soms keek hij mij aan, als een kleine jongen, die hulp zoekt, zei ze. Als ik het had gedurfd, zou ik hem in mijn armen genomen hebben.
- En waarom niet?, vroeg Benner, met een roos spelend. Ik dacht, dat jij ook wel iets voor hem voelt.
Zij trok haar schouders op. Wat kwamen haar gevoelens er onder deze omstandigheden op aan? Die waren bijzaak. Het ging nu alleen om hem.
- Ik zal toch iets moeten antwoorden, als hij over ons begint, zei ze. Maar wat? Moet ik toegeven, zeggen dat ik van hem houd en hem zo met nieuwe banden binden aan het leven, dat hij moet loslaten, of moet ik hem teleurstellen, afwijzen en zo zijn laatste dagen vergallen?
Terwijl hij naar haar luisterde, had George de roos ontbladerd en blies, in gedachten verzonken, de lichte blaadjes over het gladde tafelblad.
- Misschien, zei hij langzaam, misschien zou het goed zijn om toe te geven. Dat zou zijn hoop aanwakkeren.
- Ik durf niet, ik weet het niet... En ik dan? Kun jij een spel spelen met jezelf als inzet?
- James speelde het.
| |
| |
- De stakker! Zij boog haar hoofd en huilde zacht.
- Kom Mary, hou jij je nu goed. Zo mag hij je in geen geval zien, waarschuwde hij.
- Neen, je hebt gelijk.
Zij had haar tranen nauwelijks gedroogd, toen Anne met het avondblad binnen kwam. Zij wierp de krant op de tafel, alsof zij er vies van was.
George vouwde het blad open.
- Nogal geen kleinigheid, zei hij. Wat een kop: Jong geleerde offert zich op!
- Die zeggen het tenminste. Maar is het de waarheid?, vroeg Anne.
- Denk je dat die journalisten meer zouden weten dan wij?, ontweek Benner.
- Iedereen liegt. Waarom de kranten dan niet? Alles bedrog en leugen, riep zij en trok nijdig de deur achter zich dicht.
James ontwaakte door de slag. Hij ging overeind zitten en merkte dat zijn hoofdpijn zo goed als verdwenen was. Waarschijnlijk hadden de gammastralen er dus niets mee te maken gehad, was de pijn alleen maar een gevolg van opwinding en vermoeidheid geweest. Het korte slaapje en de tabletten hadden hem goed gedaan en hij voelde zich best. Goed dat hij afgesproken had, dat Mary op hem wachten zou. Hij moest het nu beter trach- | |
| |
ten te doen dan zoëven, toen hij een slecht gastheer geweest was en door zijn onmogelijke houding hun samenzijn had verknoeid. Maar hij zou haar nu laten zien, dat hij het beter kon, dat hij, al was hij dan geen held, haar bewondering waard was. Geen held en toch zestig duizend mensen gered. Zijn naam, een paar uur geleden nog onbekend, lag nu op ieders lippen; de hele wereld wist nu al, dat hij Atoomstad voor ondergang had behoed. Deed zich hier niet een zeldzame gelegenheid voor om de wereld wakker te schudden, haar te zeggen wat deze held van het ogenblik over de atoombom dacht? Het zou zeker niet nalaten een diepe indruk te maken, als men vernam, dat de man, die zijn leven gegeven had om de inwoners van Atoomstad te redden, een half uur voordat de kettingreactie dreigde, om principiële redenen zijn ontslag genomen had. Zo kon zijn daad een inspirerend voorbeeld worden, dat de mensen tot nadenken bracht. Hoe hij het doen zou, wist hij nog niet, maar hij zou er voor zorgen, dat de wereld zijn boodschap te horen kreeg.
Hij sprong uit bed, liet de wasbak vol stromen en dompelde hoofd en handen in het koele water. Zijn vader kwam binnen met de mededeling, dat generaal Greenway in de huiskamer op hem zat te wachten. James voelde zich onaangenaam getroffen bij het horen van deze naam.
| |
| |
- Hij is met mij meegekomen van het laboratorium, om je persoonlijk te bedanken, zei de professor. En dan kun je straks ook dokter Clark verwachten. Ik heb hem, volgens afspraak, gewaarschuwd. De huiskamer naderend, hoorde James achter de deur reeds Greenway's stem:
- Wat de jonge Thomson gedaan heeft is, in één woord, formidabel.
- Zou het?, mompelde hij, terwijl hij de deur opende. Met vreugde ontdekte hij, dat ook George inmiddels gekomen was.
- Geen grapjes, ouwe jongen, zei hij, toen Benner hem wilde bedanken. Als ik niet ingegrepen had, zou jij het zeker gedaan hebben.
- Je schijnt nogal vertrouwen in mijn courage te hebben, meer dan ik zelf, antwoordde George. Ik stond als verlamd.
Greenway trad met uitgestoken hand op James toe.
- Hoe dan ook, mijnheer Thomson, u bent de man die het gedaan, die ons allen gered heeft. Toen ik hoorde dat uw vader naar huis ging, heb ik mij de gelegenheid niet willen laten ontgaan, om u even persoonlijk de hand te drukken. Ik ben uw schuldenaar, zoals allen die in het bedrijf werkzaam zijn, zoals heel ons volk.
- Te veel lof, Excellentie. Het was gebeurd, voordat ik er erg in had. Op zo'n ogenblik blijk je te
| |
| |
handelen, doe je iets zonder er bij te denken, wordt er met je gehandeld.
- Niettemin, mijnheer Thomson, u hebt het klaargespeeld en behalve de mensen ook een van onze belangrijkste staatsbedrijven gered.
James liet de hand van de generaal los en keek Benner aan.
- Dat is waar, mompelde hij, daaraan heb ik nog niet gedacht: de fabrieken, het bedrijf gaat door.
- Dank zij u, antwoordde Greenway geestdriftig.
- Dank zij mij, ja, Zo zie je George, er is schijnbaar geen ontkomen aan, hè?
- Blijkbaar, James.
James zag aan zijn vader, dat het gesprek een richting uitging, die hem alles behalve scheen aan te staan. Was hij er bang voor, dat in tegenwoordigheid van de generaal dingen zouden worden gezegd, die hij niet voor zijn verantwoording nemen kon? Hoe onderworpen was zijn vader al; slaaf van generaals en ministers. Dan was hem de geborneerde wetenschapsmaniak nog liever. Beiden, slaaf en maniak, konden een gevaar voor de mensheid worden, maar de maniak stond tenminste voor zijn zaak en gehoorzaamde alleen zichzelf.
Zijn vader leidde de aandacht van de generaal af, door hem de stapel brieven en telegrammen te tonen.
| |
| |
- Veel te veel, zei James. In de oorlog maakte men er zoveel drukte niet van, toen offerden ontelbare mannen hun leven.
- Dat was meestal anders, meende Greenway. U kunt het weten, u bent zelf in dienst geweest. Lang niet allen hebben zich toen, zoals u deed, actief ingezet.
- Och neen, Excellentie, het was een kwestie van moeten, van gedwongen worden, niet anders kunnen.
- Het heilige moeten.
- Het redeloze moeten! Hoeveel mensen, generaal, denkt u dat ik vanochtend het leven heb gered?
- Hoeveel? Zeker vijftig en misschien zelfs zestig duizend.
- Een tot weinig voldoening aanleiding gevend getal, als wij aan de millioenen denken, die de dood zullen vinden door de atoombommen, die men in de door mij geredde fabrieken zal maken.
- Een merkwaardige constructie! Het maken van atoombommen is een maatregel van preventieve aard. De generaal strekte zijn rug en trok zijn tuniek omlaag, alsof hij wilde laten zien dat hij klaar was en dat men, voor zover het hem betrof, het gesprek hierbij wel kon laten. Mijnheer Thomson, als ik nog iets voor u doen kan, u ergens per- | |
| |
soonlijk mee van dienst kan zijn? Hebt u nog wensen?
- Zeker Excellentie, antwoordde James, opnieuw een blik naar zijn vader werpend. Ik heb nog een zeer bizondere wens of eigenlijk meer een ernstig en dringend verzoek. Het Pyradium in zijn tegenwoordige staat is nog instabiel, nog niet geschikt voor de doeleinden, waarvoor men het gebruiken wil. Ik zou willen, dat mijn vader meer tijd werd gegeven en hij niet gedwongen wordt, het rapport voortijdig in te leveren.
- Wij hebben tijd tot de twintigste van de volgende maand. De stukken zullen nu eindelijk eens ter tafel moeten komen. Het onderzoek gaat toch gewoon door, nietwaar professor?
In spanning wachtte James op het antwoord van zijn vader. Als hij niet rondweg durfde weigeren, dan werd hem nu in ieder geval een goede gelegenheid geboden om op uitstel aan te dringen. Misschien dat ook hier afstel door uitstel kon worden verkregen. Maar ook in deze verwachting zag James zich teleurgesteld, toen hij zijn vader hoorde zeggen, dat men al het mogelijk deed om op tijd klaar te komen.
- Ja, riep hij driftig, er wordt al het mogelijke gedaan, om een ramp van ongekende omvang over de wereld te brengen. Laten wij voorzichtig zijn, Excellentie, het Pyradium bewaren, totdat de men- | |
| |
sen geleerd hebben er een verstandig gebruik van te maken.
- Ik meen, dat wij dit rustig aan de regeringscommissie kunnen overlaten, antwoordde Greenway koel. Onze taak is alleen er voor te zorgen, dat het werk klaar komt.
- Het werk der verwoesting en vernietiging!
- U lijkt mij nogal vermoeid, wat overspannen. Het zou niet kwaad voor u zijn, als u eens een poosje rust nam.
De generaal salueerde. Na zijn vertrek bleef het even stil.
- Hoe durfde je en nog wel tegenover Greenway, vroeg Mary.
James lachte.
- Het is verbazingwekkend wat je blijkt te durven, als je niets te verliezen hebt. Hij schoof een stoel bij de tafel en gaf Benner een hartelijke klap op zijn schouder. Blij dat jullie er bent, ons trio, het oude team, zei hij. George, die na Mary's verhaal, zoveel opgewektheid niet had verwacht, schrok van deze uitbundige en ietwat hardhandige betuiging van vriendschap. James gaf hem een knipoogje; hij was vast van plan zijn goede stemming te bewaren en de situatie meester te blijven.
- Wat zouden jullie ervan zeggen, als wij straks samen eens in de club gingen eten? vroeg hij.
- Als jij niet te vermoeid bent.
| |
| |
- Ik voel mij best, antwoordde hij, een blik op zijn horloge werpend. Hij verbleekte en sprong overeind.
- Wat is er met je?, vroeg George.
- Mijn horloge, stamelde James, met verschrikte ogen naar de wijzerplaat starend. Het staat stil op kwart over negen, de tijd waarop ik vanochtend de platen van de Pile indrukte, het moment van het ongeluk... Maar dat kan toch niet?
- Althans niet door gammastralen, antwoordde George, die bij hem was komen staan en naar het horloge keek. Maar het is ook niet waar, James, je hebt niet goed gekeken, je horloge staat op kwart voor drie.
- Neen neen, kwart over negen, herhaalde hij ontdaan.
- Nietwaar jongen, kijk dan goed, George heeft gelijk, zei Mary. Je horloge loopt; kijk dan naar de secondenwijzer.
- Inderdaad, lachte Benner, een braaf horloge, dat precies de tijd aanwijst en dat het niet helpen kan, dat het zo'n ezel van een baas heeft.
James hief het hoofd op. Zijn vrienden schrokken van de uitdrukking van wanhoop, welke zij in zijn ogen zagen.
- Hier valt niets te lachen, George, integendeel, zei hij ernstig. Dat ik mij zó kan vergissen, mij bij herhaling verkijk, betekent dat het met mij niet
| |
| |
meer in orde is... verminderd waarnemingsvermogen, verlies van... Om Godswil Mary, George... dat is de angst, die sterker is dan ik. Ik ben bang, bang...
Hij ging weer zitten, legde zijn hoofd op zijn arm en huilde met krampachtig schokkende schouders. Mary, niet wetend wat zij zeggen moest, keek met tranen in haar ogen op hem neer en streelde langzaam en mechanisch zijn haar. George draaide zich om, schoof het gordijn van de erker terzijde en staarde naar het huis aan de overkant, waaruit gedempt feestrumoer tot hem kwam. Hier tranen en daar gezang, dacht hij, een begrafenis en een feest, slechts gescheiden door een smalle strook grond met bloemen: een onzichtbare afgrond.
Toen James de volgende dag wakker werd, was ochtend al grotendeels verstreken. De slaaptabletten hadden hun uitwerking niet gemist en ofschoon hij nog wat doezelig was, voelde hij, dat de langdurige rust hem goed had gedaan. Op zijn horloge kijkend, herinnerde hij zich zijn vergissing van de vorige dag, die de crisis had veroorzaakt. Achteraf begreep hij, dat dit op zichzelf zo onbetekenende voorval, hem alleen zo sterk kon hebben aangegrepen, omdat zijn zenuwen die ochtend reeds zo'n hevige schok te verduren hadden gehad. Eerst dat krankzinnige optreden tegen zijn
| |
| |
vader, die hij met een pistool bedreigd had en toen die ineenstorting. Jammer, dat het gebeurd was, maar hij zou er nu voor moeten zorgen, dat dergelijke dingen zich niet herhaalden. Zijn besluit, om in de pers de redenen van zijn ontslag bekend te maken, vervulde hem van minder geestdrift dan de vorige dag. Het plan had iets sensationeels, het bevatte een ongewild element van zelfverheerlijking. Drie jaar lang had hij in een bommenfabriek gewerkt, zonder in verzet te komen en al mocht het dan juist zijn, dat het beter was ten halve te keren dan ten hele te dwalen en dit te erkennen, het was misschien toch beter deze bekentenis minder luidruchtig en op een ander tijdstip te doen. De kans moest vermeden worden, dat zijn publicatie verkeerd zou worden uitgelegd. Hij was immers een man, die niets meer te verspelen had, die zonder veel risico de regering tegen zich in het harnas kon jagen en die voor de vrede offers durfde eisen, welke hij zelf niet behoefde te brengen. Het zou zijn tegenstanders niet zo moeilijk vallen, de mensen ervan te overtuigen, dat deze vredes-apostel een verloren man was, die onvervulbare idealen verkondigde, iemand zonder toekomst, die voor hetgeen hij zei geen verantwoordelijkheid meer hoefde te dragen. De indruk, die zijn boodschap maken moest, zou er sterk onder lijden, als de wereld niet voldoende doordrongen
| |
| |
werd van het belangrijke feit, dat hij, slechts enkele minuten voordat hij die sprong in de dood deed, vrijwillig het besluit genomen had, zijn werk in het staatsatoombedrijf neer te leggen. Het zou goed zijn, deze bizonderheid vast te leggen in een verklaring, die door zijn collega's en zo mogelijk ook door zijn vader ondertekend moest worden. Om tenslotte te voorkomen, dat zijn tegenstanders zouden beweren, dat ijdelheid zijn sterkste drijfveer geweest was, moest hij het tijdstip van het verschijnen van zijn publicatie tot na zijn dood uitstellen. Zijn woorden zouden ook sterker tot de wereld spreken, als op het ogenblik dat de mensen deze te lezen kregen, de schrijver door gammastralen voor eeuwig tot zwijgen was gebracht. Hij besloot in deze zin te handelen en zo vlug mogelijk met het schrijven van zijn boodschap te beginnen.
Hun houding had iets van die van acteurs, die zich ervan bewust zijn een ongeloofwaardige rol te spelen, toen dokter Clark, die door zijn vader ontboden was, hem zijn hulp kwam aanbieden. Beiden doorzagen zij immers de ijdelheid van dit aanbod, wisten zij maar al te goed, hoe gering de ervaring van de artsen op dit gebied was en hoe weinig hulp een door gammastralen getroffene verleend kon worden. Hij had een paar jaar met Clark
| |
| |
samengewerkt en de talloze proefdieren voor hem bestraald, die zonder uitzondering daaraan ten gronde waren gegaan. De arme dokter was een beetje verlegen met zijn figuur en dit werd er niet beter op, toen James hem schertsend zijn reddende engel noemde.
- Nu niet opeens de volle lading, Thomson, zei hij. Wij doen immers wat wij kunnen?
- Wat zouden jullie anders kunnen doen, dan jullie onmacht zo goed mogelijk verbergen?, vroeg James. Neen Clark, laten wij de kaarten maar op tafel leggen en geen griezelige grapjes maken. Het verloop van mijn geval staat vast, met of zonder jullie hulp.
- Niet helemaal, bracht Clark er voorzichtig tegen in. Er zijn ook op medisch gebied in de laatste tijd vorderingen gemaakt, al moet ik toegeven, dat die niet bizonder groot zijn. Maar toch zou je de zaak op z'n kop stellen, als je beweerde, dat het beter voor je zou zijn je aan alle medische hulp te onttrekken.
- En als ik dat nu eens deed?, vroeg James. Zou het nadeel voor de medische wetenschap dan niet groter zijn dan voor mij? Er valt hier iets voor jullie te leren, Clark, zo'n mooie kans krijgen jullie niet gauw meer.
- Ik begrijp je niet.
- Hou je niet van de dommen. Ik zal er heus niet
| |
| |
boos om worden, als je toegeeft, dat je mij begrijpt. Dat heb je nog nooit meegemaakt, hè: een proefdier dat spreekt en er een eigen mening op na houdt?
Zijn toon was tot nu toe ironiserend geweest, maar ernstiger ging James verder:
- Luister eens, Clark. Voor zover ik kan, ben ik bereid jullie te helpen, maar in dat hospitaal van jullie laat ik mij voorlopig nog niet opsluiten. Ik begrijp, dat jullie mij willen observeren en ik erken jullie recht om dit te doen. Daarom wil ik je wel beloven, dat ik bij je zal aankloppen, als het zover is, dat ik niet meer voor mezelf kan zorgen. Tot zo lang zul je geduld moeten hebben en er tevreden mee moeten zijn, dat ik mezelf controleer. Je kunt het mij toevertrouwen; ik weet wat nauwkeurig observeren betekent. Ik zal mezelf nauwlettend in het oog houden en mijn bevindingen noteren. Jouw deel van het werk kun je rustig doen, ik ben tot je beschikking. Je kunt hier komen om mij te onderzoeken, bloed af te tappen en alles te doen wat je verder nodig mocht achten. Maar voorlopig blijf ik thuis. Afgesproken?
- Afgesproken. Dank je.
- Je hoeft mij niet te bedanken. Als er niet eens een handje wordt geholpen, schieten jullie geen haar op. Een paar droppeltjes bloed zijn niet veel om een wereld te genezen, die met stromen gouds
| |
| |
ziek is gemaakt, maar laten wij het tenminste proberen.
Achteraf had James er geen spijt van, dat zijn vader dokter Clark naar hem toe gestuurd had. Eigener beweging zou hij er niet zo licht toe zijn gekomen hem zijn medewerking aan te bieden en deze afspraak te maken, die hem toch nog een gevoel van voldoening schonk. Hij hoefde nu niet meer alleen maar af te wachten wat er met hem zou gebeuren, doch hij kon zelf iets doen, was iemand met een opdracht geworden, wiens dood voor het leven van nut kon zijn. Zijn sterven was nu niet meer alleen een bijkomstigheid, een noodlottig gevolg van zijn daad, maar het had zin gekregen, door de taak welke hij op zich genomen had.
Er brak een merkwaardige tijd aan, een periode van rust en helderheid, waarin hij de wereld met andere ogen dan vroeger scheen te zien. Zijn stemmingen wisselden veelvuldig en door onbeduidende oorzaken, maar zo neerslachtig als in de eerste dagen voelde hij zich niet meer. Soms was hij als een herstellende zieke, voor wie alles nieuw is en die zich opnieuw vertrouwd met zijn omgeving moet maken, dan weer scheen hij zich van zichzelf te hebben losgemaakt, bekeek hij onaangedaan de man, die op de dood wachtte. Een paar keer nog keerden de plotselinge angstaanvallen terug. Dit
| |
| |
gebeurde nooit als hij helder wakker was, maar in de schemertoestand, die aan het inslapen vooraf gaat en waarin de mens is overgeleverd aan oeroude instincten en zich bedreigd voelt door gevaren, waartegen hij weerloos is.
Moeilijk viel het hem zich aan te passen aan de nieuwe toestand, die ontstaan was toen hij het werk, dat hij zo lang gedaan had, plotseling moest staken. Hij bracht zijn tijd zoek met slapen, met het schrijven van zijn apologie en ging een paar keer op bezoek bij zijn collega's in het laboratorium. 's Avonds bleef hij meestal thuis, trachtte te lezen of sprak met zijn vader. Nog altijd hoopte hij hem er toe te kunnen brengen, het Pyradium niet ter beschikking van de staatscommissie te stellen. Tot uitbarstingen van woede kwam het meer en hun gesprekken verliepen rustig en in de beste verstandhouding. James had begrepen dat hij, als hij nog iets bereiken wilde, zijn vader zoveel mogelijk tegemoet moest komen. Wetenschappelijke nuchterheid was het stokpaardje van de professor en ofschoon James dit zo goed hij kon bereed, slaagde hij er niet altijd in gevoelselementen buiten hun discussies te houden. Het kernpunt van zijn levensbeschouwing, de as waarom zijn gesprekken draaiden, was het respect voor het leven en de waardigheid van het individu en deze zienswijze had niet minder met het gevoel dan met het ver- | |
| |
stand te maken. Maar als James hierover begon, voelde de oude natuurkundige, die het zijn hele leven van de door het verstand waargenomen feiten had moeten hebben, zich onbehagelijk worden. Schoorvoetend volgde hij zijn zoon naar een gebied waar, zoals hij meende, de rede in het gedrang moest komen. Hij wilde wel toegeven, dat het doden van een mens een misdaad en dat oorlog een afschuwelijk kwaad was. Maar dit gold niet onder alle omstandigheden en dus moest men er voor zorgen, niet door zijn gevoel misleid te worden en te gaan generaliseren. Wat zou er bijvoorbeeld van hun volk terecht komen, als dit vrijwel weerloos gemaakt werd, door het de atoomwapenen te onthouden, terwijl een ander volk er over kon beschikken? Zouden wij dan werkeloos moeten blijven, om die anderen hun gang te laten gaan?, vroeg hij. Geweldloosheid tot elke prijs betekende
zelfmoord. Men kon de oorlog verafschuwen, zonder van het recht op verdediging afstand te willen doen. Of moest een vredelievende natie het dan maar dulden, dat oorlogszuchtigen het land bezetten, het volk van zijn vrijheden beroofde en de cultuur vertrapte?
James, die op deze vragen het antwoord niet dadelijk wist te geven, bracht de nacht, die op dit gesprek volgde, vrijwel slapeloos door. Voor het eerst, sedert hij het besluit genomen had om niet
| |
| |
meer aan het maken van atoombommen mede te werken, twijfelde hij aan de juistheid van zijn standpunt. Waren volksbestaan, cultuur en vrijheid inderdaad waarden, die tot elke prijs dienden te worden beschermd? Hadden deze woorden inhoud of waren het slechts phrases? Hoe zat het, om te beginnen, met dat volksbestaan van hun eigen volk? Millioenen burgers van hun staat woonden in krotten, verrichtten het smerigste werk, waarmede zij ternauwernood voldoende verdienden om te kunnen leven. De vrijheid dezer ongetelden ging niet veel verder, dan dat zij mochten kiezen tussen dit werk en de honger. En welk aandeel aan de cultuur hadden zij, die in de woonkazernes en afvalhoeken der grote steden leefden? Een verlogen film, een op afbetaling gekocht radiotoestel en een paar lelijke, door een gewetenloze industrie massaal gemaakte gebruiksvoorwerpen. De gave vruchten der cultuur, de toneelvoorstellingen en concerten, de goede schilderijen, de ruime woonhuizen en verder alle voordelen van techniek en civilisatie waren voor de bevoorrechten, die het konden betalen. Desondanks moest hij erkennen, dat de begrippen vrijheid en cultuur hier vooralsnog niet volstrekt zinledig waren, dat de toestand in zijn land nog gunstig afstak, bij die van andere volken. In het land, waarvan zijn vader gesproken had, was zelfs van een betrekkelijke
| |
| |
vrijheid geen sprake meer, daar heerste een staatabsolutisme, dat de mensen tot slaven verlaagde, daar hadden een paar tyrannen onbeperkte macht over hun onderdanen en daar kon zelfs zoiets als hun getrapte en kwijnende cultuur niet meer bestaan, omdat met de volledige onderdrukking van de mens, ook zijn vermogen om geestelijke arbeid te verrichten in de kiem was gesmoord. Het mocht dan bedenkelijk met hun volksvrijheden zijn gesteld, hij kon en wilde niet ontkennen, dat een bezetting van hun land door die anderen, een ramp zou betekenen, die zijn volk tot knechten van geknechten zou maken.
Dus tòch de atoombom?, vroeg hij zich vertwijfeld af. Hij voelde zich geestelijk en lichamelijk te zeer uitgeput, om zichzelf het beslissende antwoord te geven. Tegen de ochtend sluimerde hij in en sliep onrustig gedurende enkele uren. Zodra hij ontwaakt was, hield het vraagstuk hem weer bezig. Als het waar was, dat het geestelijk goed van het volk met de wapenen verdedigd moest worden, waarom werd in vredestijd dit bezit dan veronachtzaamd en vergeten en stond men het toe, dat deze heilige cultuur van binnen uit ondermijnd werd? Wat had de wereld door al deze goedbedoelde slachtingen gewonnen? Het ging de eeuwen lang met mensenbloed gevoede vrijheid slecht; ginds, bij de tyrannen, was zij gestorven, hier kwijnde zij
| |
| |
weg. Na duizenden jaren cultuur had men het klaargespeeld van deze aarde één groot arsenaal, een wapensmidse te maken en was zij minder bewoonbaar dan in de dagen, toen de mensen elkaar met knotsen doodsloegen en in holen leefden. Was het nog altijd niet voldoende duidelijk, dat cultuur niet met de dolk in de hand verdedigd en dat men het hart van een levend mens niet met een bajonet kan doorboren, zonder ook de vrijheid dodelijk te treffen? Maar wat deden al deze overwegingen thans nog terzake? Zij waren verouderd, overbodig geworden, op het ogenblik dat men de atoom-energie voor vernietigingsdoeleinden was gaan gebruiken. Daarmede was de grens bereikt, die de mens niet kon overschrijden, zonder de mensheid uit te roeien. Nu nog het Plutonium, straks het Pyradium of de waterstofbom; de volkomen vernietiging van alle leven op aarde lag nu reeds binnen het bereik van de wetenschap. De atoombom verschilde essentieel van alle vroeger gebruikte wapenen, omdat haar vernietigende werking niet kon worden begrensd, omdat zij krachten vrijmaakte, die de mens niet meer kon beheersen. Heel deze wereld wordt verpest, had zijn vader gezegd. Daarom en daarom alleen ging het. Deze waanzin kon en mocht niet doorgaan, deze misdaad moest ten koste van alles worden voorkomen. Bezetting van het land door een vijand mocht af-
| |
[pagina t.o. 112]
[p. t.o. 112] | |
[‘.]..dat is de angst, die sterker is dan ik. Ik ben bang, bang...’ Blz. 102.
Copyright Particam Pictures
| |
[pagina t.o. 113]
[p. t.o. 113] | |
‘... maar zelfs mijn dood heeft nog zin, omdat hij een waarschuwing aan de wereld is.’ Blz. 124.
Copyright Particam Pictures
| |
| |
schuwelijk zijn, maar het was minder erg dan van deze aarde één radio-actieve pesthaard te maken; overheersing mocht een ramp zijn, zij zou eens een einde nemen en door betere tijden worden gevolgd. Het kerkhof echter had geen toekomst.
Het besef, dat er geen andere mogelijkheid bestond dan onvoorwaardelijk te weigeren, maakte een eind aan zijn twijfel en herstelde zijn geestelijk evenwicht. Hij was zekerder en rustiger dan ooit, toen hij de volgende avond de laatste stelling van zijn vader aanviel.
- Ik kan niet en ik wil niet, besloot hij. Ook aan deze oorlogen uit zelfverdediging moet een eind komen, nu de atoombom ons laatste argument is. Hoe de wereld op het allerlaatste ogenblik nog van deze val in de afgrond terug kan worden gehouden, kan ik niet zeggen. Ik weet alleen maar, dat ik niet mede verantwoordelijk wil zijn en dat ik weiger, ondanks alles. Er blijft geen andere keus, vader.
Deze uitspraak was categorisch, zij bood geen mogelijkheid meer tot verdere discussie. Professor Thomson was het niet met zijn zoon eens, maar niettemin had hij bewondering voor hem, bewondering en medelijden.
Gedurende de eerste dagen na de bestraling, deden zich, behalve een soms plotseling opkomend gevoel
| |
| |
van afmatting, geen tekenen van achteruitgang in zijn toestand voor. Als hij niet zeker zou hebben geweten, dat zijn dagen geteld waren, zou hij zich hebben kunnen voorstellen, dat hij door onverklaarbare oorzaken ontkomen was. Anne, die niet kon inzien dat deze welstand maar schijn was, had weer moed gevat en was er zeker van dat alles weer in orde zou komen, als hij maar dapper de grote hoeveelheden voedsel bleef slikken, welke zij hem gaf. Samen zouden zij die lamstralen wel de baas worden. Hij liet haar maar in de waan, at als zij er bij was een beetje van haar pannekoeken en puddingen en gooide de rest op straat voor de honden. Alleen al om haar de ellende te besparen, was het nodig dat hij zich straks, als zijn toestand slechter werd, in het ziekenhuis liet opnemen. Toen de vermoeidheid toenam en hij bovendien aan hoofdpijn begon te lijden, begreep hij, dat dit ogenblik niet ver meer verwijderd kon zijn. Steeds langer bleef hij 's ochtends in zijn slaapkamer, waar hij de gordijnen gesloten hield, omdat zijn ogen het felle daglicht soms niet meer konden verdragen. Hij hield zijn toestand nauwlettend in het oog, constateerde dat zijn spierkracht afnam en dat zijn gezichtsvermogen achteruit ging. Zo snel verliep dit proces, dat hij vreesde volkomen blind te zullen zijn, nog voordat het einde gekomen was. Dokter Clark, die herhaaldelijk bij hem kwam en
| |
| |
zijn bloed onderzocht, vertelde hem zonder terughoudendheid zijn bevindingen. De laatste onderzoekingen hadden aangetoond, dat de productie van witte bloedlichaampjes in versneld tempo achteruit ging.
James had een zonnebril opgezet, maar desondanks deden zijn ogen pijn, toen hij de rechte, door de zon beschenen betonnen weg overzag. Hij vertrouwde zichzelf niet meer aan het stuur van zijn wagen en veronderstelde, dat dit wel zijn laatste bezoek aan het laboratorium zou zijn. Het afscheid van een omgeving die hem, ondanks alles, lief geworden was, een laatste blik op het gereedschap en de apparaten, waarmede hij gewerkt had, een vaarwel aan zijn collega's, waarbij angstvallig vermeden werd te zeggen, dat het een afscheid voor eeuwig was. Mary was bij dit laatste gesprek niet tegenwoordig en hij vroeg zich af, of zij zich opzettelijk teruggetrokken had. Hoe vaak had hij in de afgelopen dagen met weemoed aan haar gedacht en verwachtingen gekoesterd, die nooit in vervulling zouden kunnen gaan.
Hij bleef maar kort, kon het niet uithouden in deze omgeving, waar gewerkt werd en te veel hem herinnerde aan een tijd die voorbij was. Neerslachtiger dan hij was weggegaan, keerde hij naar huis terug.
Na dit bezoek kwam hij niet meer op straat. Zijn
| |
| |
ogen waren te slecht geworden en hij voelde zich te weinig zeker om nog langer een auto te besturen. Lopen putte hem te vlug uit en bovendien voelde hij er niets voor om langs de weg te sukkelen en de aandacht te trekken. Zijn verklaring stond thans op schrift, zodat hij niet veel meer te doen had dan zichzelf te observeren en aan het verleden te denken. Tot discussies met zijn vader kwam het niet meer; zij waren uitgepraat. Hun verstandhouding was goed, zijn vader was meegaand en hulpvaardig, maar zij waren van elkaar vervreemd en tot hun vroegere vertrouwelijkheid kwam het niet meer. Om onaangenaamheden te vermijden, schenen zij hun gedachten zoveel mogelijk voor elkander verborgen te houden en door dit opzettelijke zwijgen werd de verwijdering nog vergroot. De oude Thomson had innig medelijden met zijn kind, dat zo jong een zo harde dood tegemoet ging, maar vermeed angstvallig om over alles dat hierop betrekking had te spreken. Hoe graag zou hij nog wat licht hebben gebracht in de laatste, zware levensdagen van zijn zoon, door aan diens verzoek, om het Pyradium-rapport niet in te leveren, te voldoen. De vader in hem voerde een harde strijd met de geleerde en staatsburger, maar in deze worsteling was de plicht de scheidsrechter, wiens stem besliste.
James kon zich voldoende in de positie van zijn
| |
| |
vader verplaatsen, om het te billijken, dat deze zich er niet toe liet bewegen een besluit te nemen, dat in tegenspraak was met zijn overtuiging, maar dit inzicht kon het gevoel van leegte en teleurstelling niet wegnemen, dat hun laatste gesprek bij hem had achtergelaten. Hij begreep, dat zijn vader onder deze toestand dubbel moest lijden en hoewel hij zich herhaaldelijk voornam verzoenende woorden te spreken, kwam hij hiertoe niet.
De dag kwam, dat hij de kracht om zijn bed te verlaten niet meer kon opbrengen. Het door Anne gebrachte voedsel liet hij onaangeroerd en hij bracht de uren in een sluimertoestand door. Zijn apathie nam snel toe en toen de huid van zijn handen begon los te raken en wonden ontstonden, nam hij dit verschijnsel zonder ontroering waar. Behalve zijn vader en dokter Clark, ontving hij niemand aan zijn bed en zijn afzondering van de wereld was bijna volkomen. Op vaste uren hoorde hij in de verte de sirenes van de fabrieken; het bedrijf ging door. Op een ochtend, toen het hem met veel inspanning gelukt was het bed te verlaten, slaagde hij er niet meer in het toilet te bereiken. Hij wankelde, greep zich vast aan de porceleinen wasbak, welke hij van de consolles trok. Het ogenblik om het op te geven en anderen voor hem te laten zorgen, was nu wel gekomen. Die middag nog kwam de ziekenauto en werd hij naar het
| |
| |
hospitaal gebracht. Hij kwam nu weer met mensen in aanraking en dit ten dele herstelde contact met de wereld, had een verandering in zijn toestand tot gevolg. Zijn lusteloosheid verminderde en hij onderging zelfs een gewaarwording van behaaglijkheid toen hij, nadat Clark hem een injectie had toegediend, in de met zonlicht gevulde ziekenkamer lag. In dit bed zal het dus gebeuren, dacht hij, maar deze gedachte had niets bitters, niets beangstigends meer.
- Hoe lang nog?, vroeg hij Clark.
De arts trok met een glimlachje van verontschuldiging zijn schouders op en antwoordde, dat hij het niet wist.
- Dat bedoel ik niet, hernam James. Ik zie je door een mist, je gezicht is vaag. Straks is het afgelopen, maar voordat ik blind zal zijn, wil ik Mary nog zien.
De vergadering van de plenaire commissie zou om elf uur beginnen, maar uren tevoren reeds, was professor Thomson gereed om te vertrekken. Op de tafel in zijn studeerkamer lag het rapport, dat hij die dag zou moeten inleveren. Zijn levenswerk, de vrucht van jarenlange onderzoekingen, van even voorzichtige overwegingen als van stoutmoedige hypothesen, het resultaat van een schier oneindige reeks gelukte, maar nog meer mislukte proe- | |
| |
ven, zou thans in handen worden gesteld van mannen, die het alleen maar voor hun doeleinden wilden gebruiken en die zich voor de zaak zelf nauwelijks interesseerden. Vanaf het ogenblik, dat hij de financiële steun van de Staat aanvaardde en dienst nam bij haar atoombedrijven, had hij geweten, welk lot zijn ontdekking beschoren zou zijn, maar niettemin was hij de ijdele hoop blijven koesteren, dat het zover niet zou komen. Medeplichtigheid aan de moord op millioenen, had James gezegd en om deze uitlating - die hij een symptoom van verkeerd en overdreven idealisme had genoemd - had hij medelijdend kunnen glimlachen, zolang hij aan de volmaking van zijn Pyradium had gewerkt en vervuld geweest was van verlangen om zijn doel te bereiken. Geheel gereed was hij ook thans nog niet, doch het rapport lag er nu eenmaal en hoewel men hem toegestaan had zijn werk voort te zetten, wist hij dat zijn wetenschappelijke taak eindigde op het moment dat de commissie haar overnam. Met het plaatsen van zijn handtekening onder de tekst op de laatste bladzijde van het rapport, was dit deel van zijn opgaaf geëindigd en opende hij een nieuwe phase in de geschiedenis van het Pyradium: zijn toepassing als oorlogswapen. Straks, om elf uur, ving de nieuwe periode aan, op dat ogenblik werd de onderzoeker medeplichtig...
| |
| |
Professor Thomson belde om zijn chauffeur en liet zich naar het ziekenhuis rijden. Nog een laatste keer wilde hij met James praten, hem er althans van trachten te overtuigen, dat de inlevering van het rapport onvermijdelijk was. Toen hij de jongen zag, zonk hem de moed in de schoenen om over deze aangelegenheid te beginnen. Zijn gelaat was bijna even wit als het kussen en de verbonden handen lagen als levenloze voorwerpen op de deken. Hoe nietig schenen zijn problemen, alle zorgen en bekommernissen van de mens, tegenover de almachtige, onafwendbare dood. Pas toen hij vlak bij het bed stond, herkende James hem. Zijn stem, die krachtiger was dan hij verwacht had en die nog zoals vroeger klonk, gaf hem weer wat moed en hielp hem over zijn aarzeling heen om het gesprek weder op te nemen. Eigener beweging vroeg James naar het eindrapport en hij antwoordde, dat het klaar was en dat hij het bij zich had. Vandaag kwam de commissie immers bijeen? James antwoordde mat, dat hij het wist; het scheen hem niet veel meer te kunnen schelen.
- Ga maar, vader, zei hij.
Deze lusteloosheid, dit gebrek aan belangstelling, maakte op Thomson een ontmoedigende indruk. Hoe veel liever zou het hem geweest zijn, als de jongen driftig tegen hem zou zijn uitgevaren. Ga maar, zei hij slechts. Geen woord van protest, zelfs
| |
| |
geen klacht, alsof James hem had losgelaten en het niet meer de moeite waard vond, een woord aan hem te verspillen.
- Je doet, alsof het je niets aangaat, alsof ik een vreemde voor je ben, zei hij.
Omdat er geen antwoord kwam, begon hij hem uit te leggen, waarom hij op het laatste ogenblik nog naar hem toe gekomen was. Zoiets deed je toch niet, als iemands mening je onverschillig liet.
- Je moet heus niet denken, dat ik al je bezwaren niet ernstig overwogen heb, zei hij. Ik heb er lang over nagedacht en ik ben het zelfs in veel opzichten met je eens, maar ik kàn niet. Begrijp toch wat het voor mij betekenen zou als ik weigerde: plichtsverzaking, woordbreuk, eerverlies, vernietiging van alles wat ik opbouwde, ondankbaarheid jegens hen, die mij in staat stelden te werken.
Hij had gehaast en op indringende toon gesproken en wachtte nu gespannen op het antwoord.
- Waarom zeg je nu niets?, vroeg hij, op bijna smekende toon.
- Ga maar, vader, herhaalde James fluisterend. Thomson greep de bal verbandgaas, waarin de hand van zijn zoon verborgen was en boog zich tot hem over.
- Heb je mij dan niet verstaan? Luister dan tenminste naar mij.
James zuchtte.
| |
| |
- Niet nodig, vader, niet meer. Er wordt op u gewacht. Ga nu maar. Het is wel goed.
- Meen je dat?, vroeg Thomson met een zwakke klank van hoop in zijn stem.
- Uw gedrag is even goed als dat van de man, die kinderen cyaankali zou geven om mee te spelen. En dan is dat Pyradium van ons nog heel wat gevaarlijker dan cyaan en zijn ook de mensen, die het in handen krijgen, geen kinderen, die je iets verbieden kunt.
Thomson stond op, nam zijn tas van het tafeltje en keek zijn zoon besluiteloos aan.
- Ik had hoop, dat je het toch nog zou begrijpen...
- Er valt hier niets meer over te zeggen, vader, viel James hem in de rede.
De professor boog het hoofd.
- Dus niet begrepen, fluisterde hij.
Mary was binnen gekomen en bleef bij de deur staan. Thomson gaf haar een teken, dat zij naderbij kon komen. James scheen gelijk te hebben: praten had geen zin meer.
- Dag mijn jongen, zei hij zacht en verliet langzaam het ziekenvertrek.
Zijn gedachten waren nog bij zijn stervende zoon en hij wist nauwelijks wat hij zei, toen hij de chauffeur opdracht gaf, naar het directiegebouw te rijden. Hij staarde door het raampje van de auto,
| |
| |
waar het leven voorbij trok als een film, die afgedraaid werd voor een publiek, waartoe hij niet behoorde. Een warreling van mensen en voertuigen, van kleuren en lichtflitsen, van fragmenten, welke hij niet tot een geheel kon samenvoegen, een wereld die hem vreemd was, omdat zijn jongen er niet meer bij behoorde. Nu reeds was James van hem weggegaan. Mijn God; hoe bitter eenzaam en hoe hulpeloos was de mens!
Toen de wagen de tuin van het directiegebouw inreed, kreeg hij een schok van schrik en legde zijn hand op de schouder van zijn chauffeur.
- Terug naar huis, zei hij kort.
James, die haar zo vroeg niet had verwacht, was verrast door Mary's bezoek. Toen hij, in een vruchteloze poging om beter te kunnen zien, zijn oogleden gedeeltelijk dicht kneep, huiverde zij van zijn blik. Zij had de moed niet meer nog langer in deze ogen te kijken, die troebel schenen geworden, alsof het oogwit vervloeide. Hij vroeg haar, of zij bij hem kwam zitten en haar hand op zijn schouder wilde leggen, zodat hij haar kon voelen.
- Ik wil met je praten, zei hij, mij eindelijk eens uitspreken. Mag ik, kleine Mary?
- Natuurlijk, ga je gang maar, fluisterde zij, met moeite haar tranen inhoudend.
| |
| |
- Je begrijpt zeker wel wat ik zeggen wil? vroeg hij aarzelend.
- Ik begrijp het, James.
- Ik heb het nooit gedurfd, niet kunnen zeggen, omdat ik niet zeker van mezelf was. Maar jij... jij hebt het dus geweten?
- Ik had geen vrouw moeten zijn om het niet te weten.
- Mary, geef mij een zoen.
Zij drukte haar lippen op zijn mond, legde haar wang tegen de zijne en huilde zacht.
- Niet doen, zei hij, geen tranen. Probeer er blij mee te zijn, dat deze kus geen consequentie heeft, geen verloving, geen huwelijk, geen sleur. Een liefde zonder toekomst, die nauwelijks duur heeft. Alleen dit ogenblik, dat eeuwig is, omdat het nooit terug zal keren. Straks Mary, als ik er niet meer zijn zal, moet je aan dit moment proberen te denken. Ik ben nu de gelukkigste mens op de wereld. Nooit vergeten: de gelukkigste mens.
- Ja James, bracht zij er met moeite uit.
- Nietwaar? Heb ik niet alles wat een mens verlangen kan, alles in de zuiverste, volmaakste vorm? Jou heb ik, je liefde, die ik nooit zal hoeven teleur te stellen. Ik heb niet alleen een taak volbracht en een besluit genomen, dat mijn geweten heeft ontlast, maar zelfs mijn dood heeft nog zin, omdat hij een waarschuwing aan de wereld is. En tenslotte
| |
| |
help ik door mijn sterven ook de wetenschap nog. Dat is veel, Mary, heel veel. Maar meer dan dit alles betekent voor mij onze liefde, die nooit ophoudt, niet voorbij gaat. Nooit vergeten, Mary, zeg het mij na: Onze liefde, die nooit voorbij gaat. Zij trachtte zijn woorden te herhalen, maar haar stem verstikte in tranen.
- Wat heb je?, vroeg hij ontdaan. Wat is er, waarom huil je?
- Ik weet het niet, snikte zij.
- Maar ik wel, ik weet het!, riep hij. Het is alles mijn schuld, ik ben een egoïst, een malende fantast, die jou en zichzelf iets probeert wijs te maken. Hij zweeg even en toen hij opnieuw begon te spreken, klonk zijn stem dof en geslagen. Wij zijn niet bevoorrecht, jij niet en ik niet. Arme duivels zijn wij, jij en ik en alle anderen, slachtoffers van een krankzinnige wereld. Arme meid; wat heb ik je aangedaan!
- Stil maar, sprak zij, kuste hem op zijn voorhoofd en streek zijn klamme haren glad.
- Dwaas hè, vroeg hij, onzin om mezelf wijs te maken, dat ik iets met het redden van die mensen zou hebben bereikt. Nonsens! Die ellendige bommenfabriek heb ik bewaard. Een taak, dit einde? Leugen! Mijn dood een waarschuwing, ja, maar een die men niet zal verstaan. Alles vals, Mary, lege woorden, waarachter ik mijn angst verberg, mijn
| |
| |
verlangen om te leven... Dat is het: ik moèt sterven en ik kan niet, ik wil niet dood, niet weg bij jou. Ik wil leven, ik wil je kussen, nu en morgen en altijd... Maar morgen, grote God, Mary, er is geen morgen, niet voor mij.
Zijn lichaam schokte en tranen, die hij met zijn verbonden handen niet drogen kon, stroomden over zijn wangen. Mary deed het voor hem, trachtte hem te kalmeren en liet hem wat water drinken.
- Dank je, fluisterde hij. Arme, dappere meid. Wat heb ik aangericht, jou aangedaan.
- Verontschuldig je maar niet. Ik begrijp het wel. Hier, drink nog maar wat.
Lange tijd zaten zij zwijgend bij elkaar. Door het geopende raam klonk het ritselen van de bomen en het tjilpen van een enkele vogel.
- Ik dank je, zei hij eindelijk, voor je vriendschap, voor alles, Mary. Wij hebben altijd prettig samengewerkt, jammer genoeg aan een zaak, die zoveel ijver en toewijding niet verdiende. Is het bij jou nog altijd zo, dat je mijn ontslag in je hart bewondert, maar dat je verstand mij ongelijk geeft!
- Neen James, mijn verstand heeft in de laatste tijd wel iets van mijn hart geleerd...
Haar woorden werden onderbroken door professor Thomson, die opgewonden binnen kwam.
- U vader, niet naar de vergadering?, vroeg James verbaasd.
| |
| |
- Neen! Van besluit veranderd en niet naar de vergadering. Ik heb George getelefoneerd, hem verzocht in mijn plaats te gaan en te zeggen, dat ik het rapport niet kan inleveren, nóg niet.
James had zich opgericht en strekte zijn verbonden handen naar zijn vader uit.
- Dus toch! U weigert?
- Weigeren?, herhaalde Thomson langzaam, neen, niet geweigerd, althans niet definitief. Daarvoor ben ik te weinig zeker van mezelf. Ik heb hun laten weten, dat ik het Pyradium nog niet vrij kan geven voor het maken van bommen, omdat het met de stabiliteit nog niet in orde is.
- Maar dat is toch immers waar, professor?, viel Mary hem bij.
- Alsof dit Greenway iets zou kunnen schelen, zei James. Het gaat er bij hem alleen maar om, dat het volledige rapport in het bezit van de regering komt. De rest komt later wel. De minister zal hiermee ook geen genoegen nemen. En wat dan, vader?
- Ja, wat dan, herhaalde Thomson. Weten wij deze minuut, wat wij de volgende zullen doen? In ieder geval heb ik nu uitstel, een korte adempauze. Veel is het niet, maar als je eens wist, hoeveel moeite dit besluit mij al gekost heeft.
Hij haalde een zakdoek uit zijn zak en veegde zijn bezweet gezicht af. Mary bekeek hem van terzijde,
| |
| |
vond dat hij er afgemat, oud en deerniswekkend uitzag.
- Ik sta voor een zwart gat, kinderen, hernam hij, voor een vacuum. Ik heb geen zekerheid meer, alles wankelt... En zo, zonder vertrouwen, zonder geloof in mezelf, zie ik mij gedwongen een beslissing te nemen.
Hij stond op, liep naar het hoofdeinde van het bed en keek zijn zoon aan.
- Kun je dat begrijpen, James?, vroeg hij. En zonder het antwoord af te wachten, vervolgde hij: Het gaat niet om mijn positie en wat daarmee samenhangt, niet om mijn contract, een papieren verplichting. Het is niet in de eerste plaats mijn werkkring, maar mijn land, dat ik in de steek laat. Ik heb gewerkt voor het volk waartoe ik behoor, ik ben gehecht aan het land, waar ik geboren en oud geworden ben. Heb ik het recht, mijn volk de vruchten te onthouden van de boom, die wij samen plantten en die groeide in onze aarde?
- Professor!
In de deuropening stond ingenieur Benner.
- Jij George, nu al?, vroeg Thomson.
- Men heeft mij naar u toe gestuurd. Greenway volgt dadelijk. Uw boodschap is als een bom in de vergadering gevallen. Men had het over sabotage en over de verderfelijke invloed van uw zoon. Greenway was woedend. Hij zei, dat de fabriek een
| |
[pagina t.o. 128]
[p. t.o. 128] | |
‘Tegen iedereen gaat het, Excellentie, tegen de hele wereld.’ Blz. 132.
Copyright Particam Pictures
| |
[pagina t.o. 129]
[p. t.o. 129] | |
‘Ik heb gekozen, Excellentie. Mijn plaats is hier, bij mijn zoon.’ Blz. 134.
Copyright Particam Pictures
| |
| |
militair bedrijf is en dat allen die daar werken, van hoog tot laag, hebben te gehoorzamen als soldaten.
- Dat zou in mijn geval eerst nog bewezen moeten worden, antwoordde Thomson. Zijn neerslachtigheid was verdwenen. Greenway's uitdagende uitlating had hem geprikkeld en hij was bereid om voor zijn rechten te vechten.
- Er is nog veel meer gezegd, professor, maar dat zult u wel van Greenway horen. Het gaat hem alleen maar om het rapport en of het klaar is of niet, laat hem koud.
- Zie je wel, vader.
- Natuurlijk jongen, er viel niets anders te verwachten. Maar ik weet nu tenminste waar ik aan toe ben. En jullie?
- Wij?, vroeg George verwonderd.
- Ja, jij en Mary.
Even bleef het stil en toen klonk, langzaam en duidelijk Benner's antwoord:
- Wat zou ik, een vreemdeling in dit land, hier kunnen zeggen? Ik mag er alleen maar opvattingen op na houden, die stroken met die van de regering.
- Hier, bij ons, kun je vrij spreken, Benner. Je persoonlijke mening dus.
- James weet, hoe ik er over denk, antwoordde de ingenieur. In een verpeste atmosfeer kun je je neus dichtknijpen, om de stank tenminste niet te ruiken, maar ophouden met ademen kun je niet.
| |
| |
Ik ga door, desnoods met een prop watten in mijn neus. Gaan wij naar de bliksem, goed, dan ga ik mee. Je kunt je toch niet onttrekken aan de tijd, waarin je leeft. Maar wat u betreft, professor, ik ben blij, dat ik niet in uw schoenen sta.
- En jij, Mary?, vroeg James.
- Ik had mijn besluit al genomen. Weet je wel, James, zoëven, toen wij het hadden over die strijd tussen hart en verstand. Ik heb gekozen. Ik wil niet langer meedoen aan dit werk der vernietiging en zal mijn contract niet vernieuwen.
James glimlachte en strekte zijn verbonden handen uit naar zijn vader en zijn vriendin. Benner stond voor het geopende venster en staarde naar buiten. Zo bleef de toestand, totdat generaal Greenway binnen kwam. Zijn gelaat verried opwinding, maar zijn stem klonk beheerst, toen hij zei, dat hij de professor onmiddellijk spreken moest.
- Dat kan, ik ben tot uw beschikking, antwoordde Thomson kalm.
- Hier?, vroeg Greenway met een blik in de richting van het bed. Enfin, dat doet er ook weinig toe. U hebt mij gedwongen hier heen te komen, om het rapport te halen, dat u heden had moeten inleveren.
- Het rapport, dat nog niet klaar is.
- Dat gereed had behoren te zijn, professor. U
| |
| |
hebt er voldoende tijd voor gehad. Dan maar zo, af of niet af.
Thomson voelde zich onzeker worden, begon weer te twijfelen, nu hij zich tegenover de man bevond, die zijn werk namens de staat opeiste. Nòg had hij niet geweigerd, de beslissing verschoven, omdat hij zo dwaas geweest was te verwachten, dat hij door uitstel iets zou kunnen bereiken. Thans stond hij tussen twee vuren: de staat, die eiste waarop zij recht had en zijn stervende jongen, slachtoffer van hun werk, die anderen wilde behoeden voor het lot, dat hem getroffen had. Hij stond voor de keus tussen de mens en de idee, verraad aan zijn liefde of verraad aan zijn plicht.
- Neen, zei hij eindelijk, ik kàn niet.
- Ik eis het, professor!
Thomson draaide zich om naar zijn zoon, wiens bijna uitgebluste ogen onafgebroken op hem waren gericht. De drogreden, dat de wetenschap geen geweten zou hebben, werd ontmaskerd door het erbarmelijke wrak, dat daar in bed lag; in zijn zoon klaagde de wetenschap zichzelf aan, de vader zou moeten boeten voor de fouten van de geleerde. Niet verder, ik kan en ik wil niet, had James gezegd, de uiterste grens is bereikt. Ook voor hem. Zijn stem klonk rustig en beslist, toen hij zei, dat hij aan Greenway's eis geen gevolg kon geven.
- Professor Thomson, ik herinner u er aan, dat
| |
| |
u onder de krijgswet staat en dat ik u zo nodig kan dwingen.
- Geen macht ter wereld zal vader kunnen dwingen. Nietwaar vader?, klonk het van het bed. James had zich verder uit de kussens opgericht. U, generaal Greenway, heb ik nog iets te zeggen, vervolgde hij. Wij zijn nog niet klaar.
Greenway antwoordde, dat het tegen hem niet ging en dat hij er beter aan zou doen, zich er buiten te houden.
- Ook tegen mij gaat het, hernam James. Tegen iedereen, tegen de hele wereld.
- Doe geen moeite, mijnheer Thomson. Ik ken uw standpunt, maar u dwaalt. Het leven past nu eenmaal niet in een eenvoudig schema van goed en kwaad.
- Het moèt passen, Excellentie, daarom alleen gaat het. Wij zullen dit schema passend moeten maken, moeten kiezen tussen goed en kwaad.
- Wie wij, wie zijn dat?, vroeg de generaal.
- Dat is de jeugd, de jongeren van vandaag, die anders morgen het slachtoffer zullen worden, vernielde mensen, zoals ik. De jeugd zal het goede moeten kiezen, nu en zonder uitstel, opdat morgen alle leven op aarde niet zal worden verschroeid en de verrottingsdood zal moeten sterven. Dit is het begin, generaal, de strijd tegen deze pest der pesten is begonnen. Hij moet en zal doorgaan... Ik zal
| |
| |
het uitschreeuwen tot mijn laatste snik: het moet, het moet, het moet!
Slechts met grote moeite was het hem gelukt de laatste woorden uit te brengen en uitgeput viel James terug in de kussens. Mary gaf hem wat te drinken en Thomson vroeg Benner of hij dokter Clark wilde roepen. Maar James maakte een afwerend gebaar: hij had geen dokter nodig.
- Het spijt mij, dat ik onder deze omstandigheden... Greenway beëindigde de zin niet. Hij voelde zich hier te veel, deze ellendige situatie maakte hem verlegen. Hij had zelf geen vader moeten zijn, om niet te begrijpen, wat dit alles voor Thomson moest betekenen. Maar hij kon niet anders, moest zijn plicht doen.
Toen de professor opnieuw weigerde, maakte hij er hem op opmerkzaam, dat deze houding tot vèrstrekkende gevolgen zou leiden. De resultaten van zijn werk waren het eigendom van de regering. Over de aanwending daarvan zou de regeringscommissie wel beslissen.
- Alleen mijn geweten beslist, Excellentie, antwoordde Thomson. Het heeft lang genoeg geduurd, voordat ik daarnaar durfde luisteren, maar ik heb nu mijn besluit genomen. Ik zal wachten.
- Er wordt u geen tijd meer gelaten.
- Ik wil het, met God's hulp, proberen. Bescheiden maar beslist klonken Thomson's woorden; de
| |
| |
stem van een man, die zich ervan bewust was dat hij een weg had ingeslagen, waarvan hij het einde niet kende, maar waarop het onmogelijk was om te keren en terug te gaan.
Ook na deze beslissende woorden, die een nederlaag voor hem betekenden, bewaarde Greenway zijn niet onwelwillende houding. Thomson was hem niet onsympathiek en een slechte verliezer was hij nooit geweest. Maar ook zijn geduld had grenzen en men moest nu tot een eind komen.
- Nogmaals, professor, ik kan u tot gehoorzaamheid dwingen, desnoods met machtsmiddelen, besloot hij. Het is mij pijnlijk deze woorden te moeten gebruiken tegenover iemand van uw verdienste en als ik u nogmaals waarschuw, dan doe ik dat omdat ik zo lang met u heb samengewerkt en de grootste waardering voor uw prestaties heb. Voor het laatst dus: u kunt nog kiezen.
- Ik hèb gekozen, Excellentie. Mijn plaats is hier, bij mijn zoon.
Greenway's uitdrukking verstrakte en zijn stem was die van de commanderende officier, toen hij zei:
- Professor Thomson, vanaf dit ogenblik staat u onder arrest.
- Excellentie, vanaf dit ogenblik ben ik een vrij mens.
Onder doodse stilte verliet Greenway het vertrek
| |
| |
en toen de deur achter hem dicht gevallen was, bleven zij ademloos luisteren naar het wegzwakkend geluid zijner schreden. Pas toen zij niets meer hoorden, legde James zijn hand op de schouder van zijn vader en zei:
- Dank je.
Door het geopende venster droeg de wind het geloei van de fabriekssirene aan. De ochtendploegen werden afgelost; het bedrijf ging door.
- Dank je, vader, herhaalde James. Hoor, de sirenes, de fabriek roept, maar ons niet meer. Voor ons is dit het signaal voor een nieuw begin, voor jou en voor allen, die door zullen gaan, verder, beter, beter...
Zijn stem verzwakte tot een nauwelijks verstaanbaar fluisteren, gleed weg, als het laatste tikken ván een klok, waarvan de veer ontspannen is. Toen Mary zich over hem heen boog, om zijn hoofd beter op het kussen te leggen, bleek hij het bewustzijn te hebben verloren.
Een week later was het bed leeg.
Bij zijn papieren vond men zijn ‘Boodschap aan de mensen’, bestaande uit een voor de pers bestemde korte waarschuwing tegen het gebruik van de atoombom en een uitvoeriger geschrift, dat afzonderlijk moest worden gepubliceerd. Zijn testament bevatte de bepaling, dat het volle bedrag van
| |
| |
de door de regering aan hem toegekende beloning voor de redding van Atoomstad, aan druk en verspreiding van dit geschrift ten koste moest worden gelegd. Enkele dagen na James' begrafenis, kwam in het huis van de professor een klein gezelschap van collega's en journalisten bijeen, om kennis te nemen van de inhoud van het geschrift, dat door Mary werd voorgelezen. Het begon met een korte uiteenzetting van de overwegingen, die er James toe hadden volbracht, het werk dat hij liefhad te staken. Vervolgens wees het, zowel op het grote nut, dat de ontdekking van de kernenergie voor de wereld hebben kon, als op de alles en allen bedreigende ramp, die onvermijdelijk zou moeten losbarsten, als men er mede doorging deze kracht voor doeleinden der vernietiging te gebruiken. Het geschrift eindigde met een
LAATSTE OPROEP
Opdat zij die na u komen u zullen zegenen en u niet zullen vervloeken;
Opdat de aarde overvloed zal blijven schenken en niet verdorre tot een woestenij;
Opdat het zaad vrucht zal blijven dragen en niet verschrompele in de kiem;
Opdat uw bloemen niet zullen verwelken en uw geurige hof niet zal worden een stinkende vaalt;
Opdat uw boeken niet zullen branden als fakkels
| |
| |
en uw wijzen niet als dwazen tussen puinhopen zullen dwalen;
Opdat uw steden en dorpen bewoonbaar zullen blijven, inplaats van in ruïnes te veranderen;
Opdat de zachte huid van uw geliefde niet zal ontbinden tot etter en slijm;
Opdat de schoot van uw vrouw een bron van leven zij en niet een poel des doods;
Opdat de lach en het lied uwer kinderen niet zullen overgaan in geschrei en gekerm;
Opdat de pezen van uw sterke hand niet af zullen knappen als dorre takken;
Opdat de heldere lens van uw oog, dat de wonderen dezer wereld aanschouwt, niet zal vervloeien tot drab;
Opdat uw bloed niet vergiftigd zal worden en uw lendenen hun vruchtbaarheid zullen bewaren;
Opdat uw mond het leven zal prijzen en niet het uur zal verwensen waarin uw moeder u baarde;
Opdat de zon u de weldaad van haar licht blijve schenken en haar glans niet verduisterd worde;
Opdat de nacht u rust moge schenken en uw slaap geen verschrikking zij;
Opdat de schepper zegeviere over de sloper en de orde over de chaos:
Zij het uw voornaamste taak er aan mede te werken, dat de in het atoom sluimerende kracht niet aan vernietigingsdoeleinden wordt dienstbaar ge-
| |
| |
maakt, dat zij het Leven diene en niet de dood, niet de oorlog, maar het enige doel, dat het bestaan op deze aarde zin en inhoud geeft:
VREDE.
|
|