De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. 1. Titelbeschrijving.EEN VVARACHTIGHE HISTORIE VAN BROE- || DER RUSSCHE DIE EEN COCK WAS IN EEN CLOESTER || DIE EEN DUUEL WAS ENDE HEM IN MEnSCHE || LIKER FORMEN GHESCAPEN HADDE.) (|| + || [Houtsn. met randen] || ... [In fine:] GHEPRENT IN DIE VERMAERDE COOPSTAT VAN || ANTWERPEN BUYTEN DIE CAMER POORTE || INT GULDEN MISSAEL BI MI ADRIAEN || VAN BERGHEN. [Houtsn. met randen] || (NK 1091) (Brussel KB) 4o. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Tekstuitgaven.Ndl. prozaroman: Debaene Luc., De Historie van Broeder Russche, Antwerpen, 1950. Verder fragmenten uit edit. 1596 bij Meyer en Priebsch, cfr hieronder. Oudste Ndd. druk: Anz Heinrich, Broder Russche, in NJ, XXIV (1898), pp. 76-112. Priebsch Robert, Bruder Rausch. Facsimile-Ausgabe des ältesten niederdeutschen Druckes (A) nebst den Holzschnitten des niederländischen Druckes (J) vom Jahre 1596, eingeleitet und mit einer Bibliographie versehen, (Zwickauer Facsimiledrucke, 28), Zwickau, 1919. Hgd. druk: Wolf Ferd. & Endlicher Steph., Von Bruoder Rauschen, und Was wunders er getriben hat in einem Closter, dar in er syben iar sein zeit vertriben und gedienet hat in eins kochs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gestalt, in J. Scheyble, Das Kloster, XI, Stuttgart, 1849, pp. 1070-1118 (vooraf afzonderlijk verschenen: Wien, 1835). Eng. druk: Thoms W.J., Frier Rush, in Coll. Early Prose Rom., I, London, 1828. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Literatuur.Anz Heinrich, Die Dichtung vom Bruder Rausch, in Euphorion. Zeitschrift für Literatur-geschichte, IV (1897), pp. 756-772. Debaene Luc, Rederijkers en Prozaromans. Herford Charles H., Studies..., vooral pp. 293-322. Meyer Karl, Bruder Rausch, in Niederl. Volksb., 8, pp. 6-13. Petersen Carl S., og Andersen Vilhelm, Illustreret Dansk Litteraturhistorie, I, Kobenhavn, 1929, pp. 306-307. Pollard - Redgrave, Short-Title Catalogue, nrs 21451-21452. Priebsch Robert, Die Grundfabel und Entwicklungsgeschichte der Dichtung vom Bruder Rausch, in Prager deutsche Studien, VIII, pp. 423-434 (dit artikel is geheel verwerkt in zijn edit., cfr supra, waarheen we steeds verwijzen). Verdere uitvoerige bibliographie in de edit. Priebsch, pp. 51-72 en passim, met vermelding van andere herdrukken: Zweedse, Deense, Eng. en Duitse (deze laatste door Schade, Simrock, Bobertag, Payer von Thurn). Nota. Voor de Duitse tekst gebruiken we Anz, omdat deze bij een kritische afdruk van de oudste Ndd. tekst de varianten opgeeft van de andere twee Ndd. en van twee Hgd. drukken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Inhoud.1. Vss: voorrede tot stichting. 2. Prologhe: waarschuwing tegen de duivel met verwijzing naar Russche's geval. 3. Die prologhe: vss: inleiding over Russche's boze daden. - I. 4. In een Saksisch klooster leven de monniken in weelde en zonde. 5. De duivels zenden een der hunnen daarheen in menselijke gestalte. 6. Deze wordt door de abt als knecht aanvaard, hij moet de kok helpen. 7. Vss: monoloog van de duivel: vreugde dat hij in het klooster is. 8. De abt ondervraagt hem; hij heet Russche en belooft die avond een mooie vrouw uit het dorp bij de abt te brengen. 9. Vss: Dialoog Russche - Dat vrouken: hij nodigt haar uit; zij stemt toe. 10. Vrolijk samenzijn abt - de vrouw. 11. De andere monniken vragen Russche voor hen op dezelfde wijze te zorgen. Deze wenst niet beter. - II. 12. Als de kok hem afranselt werpt hij hem in de kokende ketel. 13. De monniken vinden hem aldus terwijl Russche op loop is voor de abt. 14. Russche wordt tot kok aangesteld. 15. Na zeven jaar maakt men hem lekebroeder. - III. 16. Russche maakt stokken voor het geval de monniken ze zouden nodig hebben. 17. Er ontstaat een twist om een vrouw tussen de aanhangers van de prior en die van de abt; beide groepen vragen stokken aan Russche. 18. Te middernacht, groot gevecht in het koor, waarbij Russche het licht uitdoet en grote verwarring sticht. 19. Ten slotte komt hij met licht en doet hen zachte verwijten. 20. Vss: monoloog Russche: hij brengt hen tot zonde, zo blijven ze in zijn macht. 21. Als de abt eens op reis gaat, beveelt hij Russche, als voerman, de wagen te smeren; deze besmeert alles tot gramschap van de abt die verplicht is een andere wagen te nemen. 22. 's Avonds in de herberg laat Russche drie potten wijn brengen. Als daarna de abt boos is dat te moeten betalen, zegt Russche dat ze voor de paarden waren. 23. Russche moet nu 's nachts de monniken tellen als ze naar de metten komen. Hij breekt de trappen af zodat ze allen naar beneden vallen en zich bezeren. 24. Omdat hij zo handig is in het ‘vrouwen hem lieden te beschicken’, durven ze niet reageren. Voortaan echter zal Russche zich nog enkel met de keuken inlaten. - IV. 25. Eens blijft Russche te lang uit en moet zich haasten om op tijd het eten te gaan bereiden. Onderweg neemt hij het achterste deel van een koe uit de weide en laat het voorste deel staan. Hij bereidt het vlees en het wordt opgegeten. 26. De landman, wiens grond aan het klooster toebehoort, gaat zijn koe zoeken en vindt tot zijn verbazing slechts de helft. Hij zoekt verder, verdoolt en zet zich voor de nacht te rusten in een holle boom. 27. Op die boom komen duivels te samen. Belsebub, Incubus, Norpel, Duvenest brengen verslag uit aan hun meester hoe zij mensen tot zonde brengen. De meester roept ten slotte Russche. 28. Vss: dialoog: Russche zegt hoe hij de monniken verbeest heeft en ‘die meester’ spoort hem aan zo voort te doen; hij zal in de hel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beloond worden. 29. De duivels vliegen weg; de landman is vervaard en besluit: 30. Vss: hij zal Russche's spel uitbrengen. - V. 31. De landman vertelt alles aan de abt, deze bidt met berouw tot God en Maria. 32. Vss: het berouwvol gebed. 33. De abt brengt de monniken tot inkeer. 34. De abt verplicht Russche de mis bij te wonen, deze wil weg, de abt bezweert hem in de gedaante van een zwart paard vóór de kloosterpoort tot na de mis. Russche is beschaamd en vergramd. - VI. 35. Na de mis vraagt de abt Russche waarom hij al die boosheid in het klooster heeft gebracht. 36. Russche mag weggaan op de belofte niemand meer kwaad te doen en niet meer in het klooster te komen. 37. Vss: klacht van Russche omdat zijn opdracht mislukt is. 38. Vss: dialoog: Die meesters - Russche - Die knechten: Russche wordt om zijn mislukking bestraft en geslagen. - VII. 39. Russche neemt de gedaante aan van een dorpsknecht en presenteert zich bij een landman die hem wel wil nemen, doch zijn vrouw wil geen knecht - zij boeleert met de prochiaen en wil thuis met hem gerust gelaten worden. 40. De vrouw is boos omdat haar man een knecht heeft aangeworven. 41. Russche doet zijn werk buitengewoon goed. 42. Eens als hij vóór het morgeneten reeds al het dagwerk heeft gedaan, zegt hij naar huis te gaan om de schoenen te smeren. Hij weet dat de pastoor in huis is. 43. Dicht bij huis begint Russche te zingen. Als zij hem hoort versteekt de vrouw de pastoor onder de kist met oude schoenen en stopt wijn en spijzen in de oven. 44. Tot haar ontzetting wordt de pastoor met de schoenen te voorschijn gehaald. De pastoor vertrekt beschaamd. 45. 's Middags geeft Russche zijn meester het goede eten en drinken tot nijd der vrouw. 46. Kort daarop wil de pastoor weer bij haar komen. Opnieuw heeft Russche vroeg gedaan met werken en gaat zingend naar huis: hij zal de stal mesten. 47. Als zij Russche zingend horen afkomen, steekt de vrouw de paap onder mest en stro in de stal. 48. Bij het mesten haalt Russche hem boven. 49. Na een waarschuwing van Russche mag de pastoor gaan. 50. Weer wil de paap naar de vrouw. 51. Zeer vroeg doet Russche het zware landwerk. 52. Zijn meester komt met het morgeneten; daar de kaas vuil is zegt Russche naar huis te gaan om de kaaskorf in de rivier te reinigen. 53. De paap moet zich in de kaaskorf versteken als Russche zingend nadert. 54. De vrouw wil Russche beletten de kaaskorf te zuiveren. 55. Vss: klacht van de vrouw dat haar schande thans zal uitkomen. 56. Russche bindt de kaaskorf aan een paard en rijdt er aldus, met de paap er in, mede door al het slijk van het dorp tot verbazing der dorpelingen. Ten slotte voert hij de korf door de rivier. 57. De paap smeekt om zijn leven en biedt 100 gulden; hij zal niet meer bij hen in huis komen. 58. Russche geeft de helft van het geld aan zijn meester en vertrekt. 59. Vss: Mocht Russche er nog zijn om de tegenwoordige onzedigheid tekeer te gaan. 60. Russche gaat naar Engeland waar de koningsdochter door hem bezeten wordt. 61. Als niemand hem kan uitdrijven, zegt hij dat alleen de abt uit Saksen macht over hem heeft. 62. Boden vragen de abt te komen. - VIII. 63. De abt drijft de duivel uit en bindt hem in de gedaante van een paard. 64. De koning wil de abt belonen; deze vraagt enkel wat lood om het klooster te bedekken. Hij mag alles hebben. Tijdens het middagmaal voert de duivel het lood naar het klooster. Daarna moet Russche de abt zonder letsel door de lucht naar het klooster terugvoeren, waar deze de kerk overdekt ziet met het lood. 65. De abt duidt een burcht aan waar Russche moet blijven tot de laatste oordeelsdag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Herkomst.Aan degenen die tot nog toe de Russche-legende behandelden was de oudste Ndl. druk onbekend. NK 1091 plaatst hem ca 1520. Vóór die datum hadden er reeds Ndd. (Broder Rusche) en Hgd. (Bruder Rausch) drukken van een rijmbewerking het licht gezien, waarvan we hier de oudste bewaarde vermelden: Ndd: A. - S.d., s.l. [Joachim Westval, Stendal, ca 1488], (Charlottenburg, Prof. Anz) (BC 138). B. - S.d., s.l., (Volgens Priebsch ca 1490? BC 636 zegt: [Braunschweig, Hans Dorn, ca 1519] (Berlijn StB). C. - S.d., s.l., [Servais Kruffter, Keulen, 1520-30]. BC 669 zegt: ‘um 1520’ (Berlijn StB). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hgd.: M. - 1508, Martinus Flach, Strassburg. W. - 1512, Hanns Froschauer, Augsburg. St. - 1515, Mathis Hüpfuff, Strassburg. (Van een editie s.d., s.l.? [Nürnberg, J. Gutknecht, 1515-20?] cfr Priebsch, p. 57, is er geen ex. meer bekend). De oudste Deense druk is Broder Russes Historie, s.d., s.l. [1555, Hans Vingaard, Kopenhagen] - herdruk Chr. Bruun, Kobenhavn, 1868. Voor een volledige bibliographie van deze en latere drukken, cfr Priebsch, pp. 51-62. Men is het er niet over eens of de legende van Deense of Ndd. oorsprong is, al erkent vrijwel iedereen dat het oorspronkelijk verhaal zal geëindigd hebben na de eerste herkenning en bestraffing van Russche als duivel. In de Ndd. drukken A en B (zoals ook in de Ndl.) is het klooster gelegen ‘in sassen lanth’ (vs. 338) terwijl de Hgd. drukken M en N (een jongere editie, door Schade herdrukt) hebben ‘in dennmarck landt’, met name in Esrom, terwijl in Denemarken zelf de sage werkelijk verbonden is aan het klooster van Esrom. Dergelijke duivellegenden waren in de middeleeuwen zeker niet ongewoon. Anz gaf voorbeelden waarin de duivel een actieve rol speelt, ook in religieuze milieu's, en dat één van die legenden het kon brengen tot een zeer verspreid volksverhaal, waar het satirische een scherp kant aan gaf, zal niemand verwonderen. Priebsch vond zelfs in een prozatractaat uit de tweede helft der XIIIde eeuw (N.W. Duitsland) een exempel dat als een variant van Russche mag aangezien worden; hij meende dat het uit een ietwat oudere Latijnse bron stamde en in een klooster zijn oorsprong zou gevonden hebben, bij voorbeeld in verband met een kloosterkok met bijzondere culinaire vaardigheden. Al kunnen we ons niet volstrekt eens verklaren met Priebsch waar deze te veel belang hecht aan deze toevallig hem bekende versie en aan het door Thiele gepubliceerde volksverhaal - dat immers op het Deense volksboek kan teruggaan - toch is het niet onmogelijk dat de sage in het Ndd. gebied onder het volk verpreid werd en vandaar in Denemarken opgenomen en in het Esrom-klooster gelocaliseerd. Achteraf zou dan het tweede deel - Russche's exploten in Engeand - er zijn bijgevoegd, waarvan de oorsprong zou liggen in de legende van de H. Zeno (voor dit laatste cfr Wolf-Endlicher, pp. 1084 en 1092). Tegenover de hierboven geschetste opvatting kan men nochtans ook vasthouden aan het klooster Esrom als uitgangspunt van de sage, die zich zou kunnen ontwikkelen hebben uit de lotgevallen van een monnik, Jens Krause genaamd, die om zijn ergerlijk leven uit het Esrom-klooster werd verjaagd, zoals een document van 1371 uitwijst (cfr Petersen-Andersen, p. 307). Priebsch, zich aansluitend aan Schade (Weimarisches Jahrbuch, V, p. 381) en bijgestemd door Anz (artikel NJ, p. 87), verklaarde Russche's naam als ‘der Stürmer, Lärmer’, afgeleid van het werkwoord russchen = stürmen. Wolf en Endlicher echter brachten hem in verband met ‘roes, dronkenschap’: ‘Rausch’ plattd. ‘Ruusk’, dän. ‘Ruus’, ...temulentia, ingurgitare se mero’ (pp. 1085-1086). Het onderzoek van de bewaarde Ndd. en Hgd. drukken wees uit dat verscheidene edities verloren moeten zijn, waaronder de oudste (cfr Anz, NJ, pp. 87-94). Meyer toonde door vergelijking aan dat de Ndl. op een Ndd. tekst moest berusten (pp. 10-11), daarbij wees Priebsch er op dat zoals de Ndd. versie ook de Ndl. het klooster situeert ‘in Sassen’ en hij beweerde dat deze geen van de talrijke Hgd. afwijkingen heeft (p. 23); dit laatste is licht overdreven, zoals verder zal blijken. Vergelijken we hier een aantal varianten aan de hand van Anz' editie.
Vs 47, A: potte vnde schottelen; BC: Pote vnde vate; MN enkel: schüssel; Ndl.: scotelen ende potten. Vs 74, A: Dar henck eyn ketel vnde soeth; B: Eyn ketel henck dar vnde soeth; C: Eyn duppen stoinde dair vnd soit; MN: Uber dem feür ein kessel do hing; Ndl.: een ketel... hinck ende soot. Vs 94, Ndl. heeft evenmin als ABC iets over ‘kapittelhausz’ (MN wel). Vs 159, AB: De eyne brack de knaken dar; C: Der ein brach ein bein entzwey; MN: Der ein münch brach die bein entzwey; Ndl.: soe dat die een sijn been brack. Vs 189: A: Eyne ko in der weyde gaen; B: Eine grote vette ko stan; C: Vant he eyn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groisse vette koe stain; Mn: Ein kuo dort in der weide ging; Ndl.: Soe vant hy staende inden wech een vette koe. Vs 231: AB: Norpel; C: Dorpel; MN: Nürfel; Ndl.: Norpel. Vs 241: ABC: duuen nest; M.: taubennöst; N: -; Ndl.: Duvenest. Vs 283: A: Dat stilnisse was nicht verne; C: Als die stilnisse...; BC: ... sere verne; MN: Do das ewangeli ward gelesen; Ndl.: Als dye stilte vander missen nakende was.
Uit deze gevallen leert men dat Ndl. met A, B of C overeenstemt, meestal tegen MN. Daartegenover staat nochtans:
Vs 35 en 38: MN spreekt van kuppelen; ABC niet; Ndl.: coppelen. Vs 211: A: Ere meyster reep lude myt macht; BC: ... mit groter macht; MN: Ir aller meister rüfft mit krafft; Ndl.: harer alre meester ende riep met luder stemmen.
Besluit: de Ndl. bewerker zal een verloren Ndd. druk tot bron gehad hebben, waarmede ook de Hgd. versie in enig verband staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. Eigenaardigheden.Vergelijken we thans het Ndl. volksboek naar de inhoud met de Ndd. rijmtekst (voor de nummering cfr de inhoudsanalyse hierboven).
Het is duidelijk dat in het Ndl. het verhaal aanzienlijk werd uitgebreid. Rederijkersverzen zijn de nummers l, 3, 7, 9, 20, 30, 32, 37, 38, 55, 59. Van 21 tot 24 en bijna het gehele zevende kapittel zijn nieuwe elementen, waarvan niets in het voorbeeld te bespeuren valt, de eerste zijn een reeks van drie grappen door Russche uitgehaald in dienst van het klooster, de tweede reeks vertoont ons Russche als landbouwersknecht zijn streken uithalend tegen zijn overspelige meesteres en haar minnaar. Ook in de andere delen, waar nochtans de loop van het Ndd. werk gevolgd wordt, is alles persoonlijk behandeld en uitgewerkt. Priebsch duidde er reeds op (edit. p. 31) dat 21 en 23 aan Ulenspieghel ontleend werden. Zij beantwoorden er aan de Kap. LXIV en LXXXIX der Duitse edit. 1515 of Kap. XXXI en XLII van de Nederlandse (Hoe Ulespieghel hem verhuerde voor een cock; en: Hoe Ulespiegel die trappen afbrac daer die moniken af vielen ter aerden). Werden ze aan de Duitse of aan de Ndl. tekst ontleend? Een tekstvergelijking is moeilijk, daar deze Russche-episodes veeleer een aangepaste navertelling vormen dan een omzetting. Bovendien is de Ndl. Ulenspieghel-tekst op bewuste plaatsen haast een letterlijke vertaling uit het Duits. Toch geloven we dat de Ndl. Ulenspieghel tot bron heeft gediend, omdat Kap. XXXI tegenover de Duitse tekst de volgende uitbreiding heeft: ‘Ende des morgens vroech ghinc die coopman te wagen metten pape ende reden te samen, ende tusschen wegen sloech die pape zijn handen aen die leeder ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maecte sijn handen vet, ende seyde...’; vgl. Duits (Kap. LXIV): ‘Des morgen früg stund der kouffman uff mit dem pfaffen, unnd hiesen Ulenspiegel die pferd anspannen, das thet er. Sie sassen uf unnd furen dahin, da hub der pfaff an unnd sagt...’: men merkt op dat hier niets aan Ndl. ‘leeder’ en ‘vet’ beantwoordt. Nu heeft Russche: ‘... ghinc den waghen smeeren al omme die raders, die lederen ende al datter aen was. Ende als dye abt meende op den waghen te gaen sitten so was hi al omme vet ende besmeert...’: dezelfde woorden gebruikt in hetzelfde verband lijken ons nadere verwantschap aan te duiden. Russche's streken als landbouwersknecht komen gezamenlijk vrijwel overeen met een Italiaanse novelle, Il Monaco punito. Natuurlijk niet deze, maar een onbekende, in de Nederlanden verspreide versie, zal tot bron gediend hebben (Priebsch, pp. 32-37). De Ndl. bewerking ziet Russche veel minder nog dan het voorbeeld als duivel; voornamelijk door de grote uitbreidingen heeft Russche het karakter van een ‘schalc’ gekregen en staat niet ver meer van de ‘land-fahrende’ Ulenspieghel verwijderd. Enkel de moraliserende verzen bewaren nog iets van de oorspronkelijke tendenz die er in zal bestaan hebben door een satire op te wekken tot een vromer kloosterleven. De verzen van de eerste proloog, die overigens gelijkenis vertonen met verzen uit een bewaard refrein, vindt men eveneens in Frederick van Jenuen, nml. als epiloog, op de laatste vier verzen na. Cfr over dit alles supra, Fred. v. Jenuen, waar ook over de mogelijkheid van Anna Bijns' auteurschap gesproken wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E. Jongere edities uit de XVIde eeuw.Op de index van 1570 komt voor: De Historie van Broer Ruysche, by Claes vanden Walle. Sine nomine auctoris et privilegio. Een drukker met die naam is onbekend. Is de Antwerpse drukker Claes van den Wouwere bedoeld, die verscheidene andere prozaromans drukte (Priebsch maakte die veronderstelling, p. 22)? Er schijnt geen exemplaar van bewaard te zijn. Een volgende editie, in-4o verscheen te Antwerpen bij Jan van Ghelen in 1596 (beschreven door Meyer, p. 7 en edit. Priebsch, pp. 63-65) (ex. Göttingen UB). Naar het Ndl. volksboek werd er in de XVIde eeuw een Eng. prozabewerking gemaakt. Er moet een druk van John Alde, ca 1568-'69 bestaan hebben. De oudste bewaarde druk is Imprinted at London by Edw. All-de, dwelling || neere Christ-Church || 1620, 4o, (cfr Priebsch, pp. 37-47 en 65-72 (Londen Brit. Mus.); mogen we veronderstellen dat met andere Engelse bewerkingen dit Eng. volksboek een eerste maal te Antwerpen bij Jan van Doesborch zou verschenen zijn, omstreeks 1515-'20? |
|