Gedichten
(1850)–Johan Michael Dautzenberg– AuteursrechtvrijDer Vogelen lotGa naar voetnoot(1).'k Beny' de vogels vry en los,
Die in de ruimte vliegen,
Die midden van het groene bosch,
In 't stille nestjen zacht van mos,
Zich zacht ten slape wiegen.
Hun ruischt het woud den slaapchoraal,
Hun gloeit der zonne laatste straal,
En 's morgens purperblozen.
Bly zingen ze in de lenteschaûw
Van beukenloof en berken;
Zy baden zich in morgendauw,
En koelen in der golven blauw
De bly ontplooide vlerken.
| |
[pagina 189]
| |
Het veld is hunne voorraadsschuur,
Daar staat de tafel der natuur
Aan groot en klein toeganglik.
En als de lieve lente ontzweeft;
Als alle bladers vallen;
Eer 't ys aan dorre twygen kleeft,
Vliegt ieder vogel heen, en streeft
Naar 's Zuidens hemelhallen.
Eens blinkt ook my een schooner strand,
En 'k trek naar 't beter vaderland
Op bly ontplooide wieken.
|
|