Gedichten
(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij
[pagina 173]
| |
Het is voor Jan
En alleman,
Dat ik de schyf
Al ommedryf.
Dezen willen bruine pannen,
Gene wenschen blauwe kannen,
Andren, dat de tafelborden
Witter uitgebakken worden;
Het is voor Jan
En alleman,
Dat ik de schyf
Al ommedryf.
Ieder haat de schotelscherven,
Des moest nooit een kopjen kerven;
Maar myn oven zou niet rooken,
Wierd geen aardegoed gebroken;
Het is voor Jan
En alleman,
Dat ik de schyf
Al ommedryf.
Werk ik voor geen eeuw'ge dagen,
Nogthands kan myn werk behagen;
'k Slaaf gestaag met lyf en zinnen
Om een ieders gunst te winnen.
| |
[pagina 174]
| |
Het is voor Jan
En alleman,
Dat ik de schyf
Al ommedryf.
O, ik moet van vreugde zingen,
Zie ik al de schoone dingen,
Die ik, met myn rappe handen,
Wrocht voor hooge en lage standen.
Het is voor Jan
En alleman,
Dat ik de schyf
Al ommedryf.
Om my vriendschap te betuigen,
Sla myn potten al in duigen,
Dan en kent myn moed geen perken,
En ik ga nog vlugger werken.
Het is voor Jan
En alleman,
Dat ik myn schyf
Al ommedryf.
|
|