Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] De Keizer en zyne lasteraars. Wat of op aarde schitter als loutere menschendeugd, Dat stoort den vuigen vitter in zyne hekelvreugd, Zyn nydige blikken branden door kunstig brillenglas Der vriendschap hechtste banden tot losverstuivende asch. Wat is der adder heilig op 't wyde wereldruim? Wat held of vorst is veilig voor 't zeeverende schuim? Verkleinen en verlagen, en dooven wat er vlamt, Zie daar sints eeuwige dagen dier guiten erflik ambt. Doch bouwen ze eene zuile, dan moet er iemand op, Zy wroeten uit het vuile den ergsten galgenstrop, En roepen luid en verre: ‘Gy ezels! in 't geweer, Marat en Robespierre verdienen godeneer!’ Wy houden het met Karel trots elken nieuwen tolk, Hy blinkt als zonnige parel door grauw en nevelwolk, Wy treden in de schansen voor onzen Vorst en held, Wiens deugden eeuwig glansen, trots nyd, die vlekjens telt. Vorige Volgende