Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Laatste Noodiging. Moesten we ons niet hier bevinden By het beekjen in de wei? Bloempjens tot een kransjen binden, Op den schoonsten dag van Mei? 'k Wachtte u lang, by 's beekjens zoomen; Ach! nog zyt ge niet gekomen; Niet een kransjen vlochten wy: Mei en lente zyn voorby. ‘'k Zal met oogsttyd by u wezen,’ Spraakt ge, en druktet my de hand, ‘En dan gaan wy airen lezen, Gulden airen op ons land.’ [pagina 35] [p. 35] 'k Wachtte u lang op de akkerzoomen, Ach! nog zyt gy niet gekomen; Niet een garfjen bonden wy: Oogst en zomer zyn voorby. ‘In den herfst zie 'k u ter streke, (Vast beloofde uw mond het my), Om het nagras, langs de beke, Af te maaijen aan uw zy'.’ Ach verdord is 't gras der zoden, En toch moet myn hart u nooden: Kom, o vriend! kom op myn graf Maai de dorre halmkens af. Vorige Volgende