Gedichten(1850)–Johan Michael Dautzenberg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Meiliefde. Lentegeuren, stergeflonker, Zoo verrukkend voor myn geest, Dat het kranke hart geneest Dartlend boven droefheids donker. Lentegeuren, stergeflonker, Hoe verrukkend voor myn geest! Ware zy nu hier, dan blonk er Weelde in 't eenzaam avondfeest. Zy, die ik niet eens durf noemen, Zoo onwaardig ben ik haar, Zou myn drift zoo rein als waar Met geen kouden oogslag doemen. Zy, die ik niet eens durf noemen, Zoo onwaardig ben ik haar, Wierp een lachjen op die bloemen, En ik stonde plotslik daar. [pagina 16] [p. 16] Hoe de vliet het dal doorkronkelt, Soms voor lisch en halmen zwicht, Murmlend soms als minnedicht Over zand en keijen stronkelt. Hoe de vliet het dal doorkronkelt, Soms voor lisch en halmen zwicht, Zag ze, en zag hoe 't oog me vonkelt, Hoorde dan een beê wellicht. Neen ik mag niet langer vreezen, Al genaak' het midnachtsuur, Helder lacht me Gods natuur, Denk ik aan heur engelwezen. Neen ik mag niet langer vreezen, Al genaak' het midnachtsuur, Blyde zal ze in 't hart me lezen, Gloeijen by myn liefdevuur. Vorige Volgende