| |
| |
| |
Tweede bedrijf
Een fraai gemeubelde kamer in het huis van Van Hogerveldt. In het midden groote langwerpig vierkante tafel met lang groen kleed bedekt; achter de tafel vijf fauteuils, de zesde rechts ter zijde. Vóor elk der fauteuils papier, pennen en inkt; vóor den middelsten tevens presidentshamer. Dubbele deur achtergrond; deur rechts met portière. Op den voorgrond rechts speeltafeltje, links chaise-longue. Bij een venster rechts op het tweede plan rooktafeltje.
| |
Eerste tooneel.
Van Hogerveldt. Bediende. Beiden komen op.
(Zet een effecten-trommel op het tafeltje rechts.)
Heb je voor sigaren gezorgd, van het merk, dat ik je heb opgegeven?
De standaard op het tafeltje is er meê gevuld, mijnheer. Als er nog meer noodig zijn, hebt u maar te schellen.
hij overhandigt het menu.
Ik heb zooveel mogelijk gedaan, wat u me hebt opgedragen, mijnheer.
| |
| |
ontstemd.
Zooveel mogelijk, zooveel mogelijk? Hm. In de eerste plaats beginnen wij met oesters. Dat had ik vergeten te zeggen. Denk daaraan, hoor. En vervolgens (hij zet zijn lorgnet op.) .... Wat is dat nu? Rôts: Canetons! Zeg eens, waarom geen faisanten, zooals ik nog nadrukkelijk had opgeschreven.
Ik heb er de geheele stad om doorloopen; er was slechts éen poelier, die in dit seizoen faisanten kon leveren.
Nu, verder! Wat beteekent dat?
Dat beteekent, meneer, dat die poelier maar eventjes twintig gulden per stuk vroeg.
opstuivend.
Wel, dat is al weergaasch brutaal, dat gaat alle perken te buiten. Ik had jou gelast faisanten te bestellen, en dat was, dunkt me, voldoende! Ga nu maar dadelijk heen en zorg dat ze er komen, hoor!
Voor twintig gulden per stuk?
woedend.
Maar wat scheelt dien kerel toch? Zeg, heb je mij verstaan of niet?
O zeker, meneer, zeker. Anders geen aanmerkingen op het menu?
Hm, neen! (Hij geeft hem het menu terug en haalt een sleutel uit den zak) . Hier heb je den sleutel van den kelder, zet muscaat, bordeaux, bourgogne en champagne uit.
Neen. Je kunt gaan, maar zorg, dat als de Vergadering
| |
| |
is afgeloopen, de port en de madera in de tuinkamer klaar staan.
(Bediende af.)
| |
Tweede tooneel.
Van Hogerveldt, alleen.
Hij wischt zich het voorhoofd af met zijn foulard.
Zie zoo, dat is in zoover gedaan. Foei! foei! Wat 'n drukke dag, en ik zou er wel kunnen bijvoegen: wat 'n dure dag,.... als dat er op aan kwam. Maar voor mijn brave Commissarissen is niets te goed op deze wereld, mits ze zich zoo min mogelijk met mijn zaken inlaten, dat is voor hen geen werk. Nu, ik heb me waarachtig niet over hen te beklagen en toch.... 't is kinderachtig.... 't is bespottelijk.... toch ben ik altijd eenigszins gejaagd.... eenigszins zenuwachtig op die malle vergaderingen, die eigenlijk totaal overbodig zijn. Wassen neuzen! Anders niet! (Aandachtig rondziende.) Is nu voor vandaag alles in orde? De trommel, het balansenboek, de sigaren, pennen, inkt en papier. Die laatste dingen konden ook best worden gemist. (Hij gaat voor den spiegel staan, strijkt met de hand langs zijn bakkebaarden, trekt zijn vest neêr, zijn das recht en zijn manchetten naar voren.) Zie zoo. (Kijkt op zijn horloge.) Ik wou dat ze nu maar kwamen! Hoe eer die gekheid achter den rug is, hoe beter!
| |
Derde tooneel.
Van Hogerveldt, Mevr. Van Hogerveldt, (in overladen prachtig gewaad.) Louise (net en smaakvol gekleed.)
Zij kijkt om den hoek der middendeur.
Is er nog geen belet, pa? (Zij trippelt gevolgd door Louise
| |
| |
de kamer binnen.) Wij komen ons eens even laten kijken, paatje! (Zij draait zich vóor hem in het rond.) Hoe vindt je me nu? Naar je zin?
hij zet zijn lorgnet op.
Prachtig, lieve, prachtig! en Louise ziet er ook keurig uit; charmant, inderdaad!
Tot haar diep leedwezen, pa.
ontstemd.
't Is ook verschrikkelijk! Dat is nu tweemalen per jaar, dat je om mij genoegen te doen eens met die heeren meê aan tafel zit!
vriendelijk.
O, pa-lief, denk niet, dat ik mij er ooit tegen zal verzetten, maar ik kan het heusch niet helpen, dat ik die heeren Commissarissen vreeselijk vervelend vind, den goeden papa Vredenburch er buiten gelaten.
En ik zeg, dat dit heel leelijk van je is, Louise, heel leelijk en ongepast zelfs. Daar heb je nu Dekkers, die zoo innig veel van je houdt, die....
Ma, wat ik u bidden mag, zwijg over dien man. Na die afschuwelijke scène gisteren in den tuin, kan ik hem niet uitstaan, haat ik hem. Ik heb u niet alles verteld, wat hij toen heeft durven zeggen, en ik zou dat ook niet willen doen om onaangenaamheden tusschen pa en hem te voorkomen. Maar toch moet ik u aanraden voorzichtig met hem te zijn, pa, en hem nooit.... geheimen toe te vertrouwen.
lachend.
Geheimen! ha, ha!
voor den spiegel heen en weêr draaiend.
Bespottelijk!
| |
| |
Nu, mij wel! U moet het weten.
Kom Louisje, bemoei jij je nu maar met je toilettafel, en oordeel niet over mijn vrienden, mannen van zaken als meneer Dekkers. 't Is waar, hij was bekoord door je lief gezichtje en heeft misschien allerlei dwaasheden gezegd, toen je hem zoo brusque afweest....
in de rede vallend.
Hetgeen ook heel dwaas van haar was, en waarover ik me zoo innig boos heb gemaakt, dat ik er letterlijk nog ziek van ben.
Ja, ze heeft mij eveneens erg teleurgesteld. Door dat huwelijk had Louise een prachtige positie in de maatschappij kunnen krijgen. Maar enfin, ik kan haar niet dwingen.
ter zijde.
Dat zou er nog maar aan ontbreken!
Omdat je al even dwaas bent als zij. Had mij laten begaan, ik zou....
heftig.
O, u zou mij desnoods uithuwelijken aan een menscheneter.... als hij maar geld had.
woedend.
Aan een.... aan een menschen.... Neen, maar, hoor je dat, Hogerveldt? Dat is meer dan brutaal! Meneer Dekkers te vergelijken.... Neen maar, hoor je dat?
hij brengt de handen aan 't hoofd.
Doet me nu beiden éen plezier: staakt dat akelige kijven en gaat als je blieft heen. (Hij dringt haar zacht door de zijdeur rechts de kamer uit.) Toe nu, toe nu; de heeren kunnen ieder oogenblik komen en ik zou voor geen geld willen, dat ze dat onfatsoenlijk twisten hoorden.
(Beiden al twistende af. Van Hogerveldt keert terug naar den voorgrond. Louise steekt haar hoofd tusschen de deur en roept:)
| |
| |
Toch blijf ik er bij, pa. Wacht u voor dien Dekkers, want als hij kan, zal hij u benadeelen. Daar ben ik zeker van!
(Zij trekt haar hoofd snel terug en de deur dicht; Van Hogerveldt ijlt naar de deur om Louise terug te roepen; op hetzelfde oogenblik gaat de middendeur open en dient de knecht de Commissarissen aan.)
| |
Vierde tooneel.
Van Hogerveldt, Vredenburch, Van Haaften, Loosburg, Ter Maten en Dekkers.
hij gaat hen te gemoet en drukt hun beurtelings de hand.
Bonjour, bonjour, mijne heeren! Hoe gaat het, hoe gaat het? Ik begon waarlijk bijna te denken, dat ge mij hadt vergeten.
Ja, 't is later geworden dan ik had gedacht. We hebben met ons drieën de heeren Van Haaften en Loosburg van het station gehaald.
De trein was bijna tien minuten in vertraging.
Op een traject van nog geen anderhalf uur!
't Is een schandaal! (Hij neemt een sigarendoos van de rooktafel en presenteert.) Mag ik het genoegen hebben? Uitmuntende havana's. Ja, 't is verschrikkelijk met die spoorwegadministratie's. Dat richt den dienst maar in, zonder eenige rekening te houden met de belangen der aandeelhouders, want die zijn wel degelijk bij het op tijd aankomen betrokken. Dat verzeker ik u.
| |
| |
't Is inderdaad jammer, Van Hogerveldt, dat jij geen directeur zijt van een spoorweg-maatschappij. Me dunkt je zoudt de belangen der aandeelhouders vrij wat beter behartigen!
Van Hogerveldt vertrouwelijk op den schouder kloppend.
Zooals hij het die van de onze doet, niet waar? Ze zullen recht in hun schik zijn met hun flink dividend.
Of ze in hun schik zullen zijn. Van Hogerveldt! je hebt alle eer van je goed beheer, hoor!
't Laat niets te wenschen over; Van Hogerveldt, ik maak je mijn compliment.
buigend.
Te veel eer, mijne heeren, te veel eer. Maar toch ik neem uw welwillende betuigingen in dank aan. 't Is waar, ik doe wat ik kan om alles goed te laten marcheeren. 't Spijt me alleen, dat ik niet iemand naast me heb, dien ik geheel in de zaken kan opleiden, zooals men dat b.v. zijn zoon doet.
Maar, me dunkt toch, dat je zoon Karel daartoe alle vereischten bezit. Hij is bekend als 'n schrandere bol, die wetenschappelijk zeer ontwikkeld is. Bedrieg ik mij niet, dan bezit hij van zichzelf eenig vermogen en voor een jong advocaat heeft hij zeer veel praktijk. Wat kan men meer verlangen?
lachend.
Och, m'n waarde heer Vredenburch, dat is alles waar, volkomen waar! Maar 'n jong advocaat en 'n praktische handelsgeest, hoe rijmt zich dat nu te saâm?
Belachelijk! Neen, daarin moet ik Van Hogerveldt gelijk geven.
| |
| |
Jonge advocaten? Praat me er niet van!
Kranen in een debating-club, maar voor het overige!
Ik wil niet zeggen, dat Karel in een onderneming als de onze misplaatst zou zijn. Of hij met zijn papa zou kunnen samenwerken, is echter een andere zaak.
D. scherp aanziende.
Dat is ook iets anders, daarin heb je gelijk. Ik ben een veel te praktisch man, om me ooit in te laten met de dwaze theorieën van jongelui als m'n zoon. (Hij ziet op zijn horloge) . En nu, mijne heeren, stel ik voor onze zaken spoedig af te doen, ten einde voor het middagmaal nog eenige genoeglijke uren....
Pardon, ik zal niet blijven dineeren.
Zaken, vriend, dringende zaken eischen mijn tegenwoordigheid te huis.
't Spijt me zeer. Dus zullen we het gewaardeerd gezelschap van onzen vriend Dekkers heden middag moeten missen. Mag ik u verzoeken plaats te nemen, mijne heeren?
(Zij gaan op de fauteuils zitten in dier voege dat links van Vredenburch, Loosburg en Dekkers, rechts Ter Maten, Van Haaften en Van Hogerveldt plaats nemen.)
hij klopt met den hamer.
Mijne heeren! Ik open deze Vergadering; door ongesteldheid was onze secretaris, de heer Loosburg, verhinderd de notulen van de vorige op te stellen. Wij zullen dus aanvangen met het hooren van het Verslag onzer Commissie voor het nazien der rekening en verantwoording. Mag ik den heer Dekkers, als rapporteur, verzoeken dat Verslag uit te brengen?
| |
| |
opstaande, neemt een papier en leest.
De Commissie, belast met het nazien der rekening en verantwoording, heeft de verschillende posten met de bewijsstukken vergeleken en bevonden dat de boeken met zorg en nauwgezetheid zijn opgemaakt en voor akkoord verklaard kunnen worden. De balans over het afgeloopen jaar sluit met een voordeelig saldo, dat aanleiding geeft tot een uitkeering van twaalf percent dividend.
Verlangt een van de heeren over dit Verslag het woord?.... Zoo niet, dan zal de balans ter goedkeuring aan de aandeelhouders worden voorgelegd en danken wij de Commissie voor haar werkzaamheid en den Directeur voor zijn gehouden uitmuntend beheer.
staat op, buigt, krijgt den effectentrommel van het tafeltje, plaatst dien voor zich op de tafel en opent hem.
Zooals u bekend is, mijne heeren, bevinden zich hierin de effecten, waarin volgens vroeger genomen besluit de gelden van het Reservefonds zijn belegd. Zij zijn in hun verzegelde pakketten vervat. Mag ik u die ter contrôle voorleggen?
(Hij haalt eenige pakketten uit den trommel en legt ze voor zich neêr.)
glimlachend rondziende.
Ik geloof niet, dat een van de heeren....?
Wel neen! Laten wij onzen tijd toch niet noodeloos verspillen!
Doet u de pakketten maar weêr weg, hoor; die zaak zal wel in orde zijn.
't Is je toevertrouwd, Van Hogerveldt! Volkomen toevertrouwd.
| |
| |
hij bergt met een buiging de pakketten weêr op.
Mijn dank voor uw vertrouwen, mijne heeren, ik.....
opstaande, luid en langzaam.
Een oogenblik. Het spijt mij, mijne heeren, maar ik moet mij verzetten tegen het ongeopend laten dezer pakketten. Niets zal mij natuurlijk aangenamer zijn, dan dat dit noodelooze moeite zal blijken, maar ik vermeen reden te hebben om aan te dringen op een contrôle, zooals die in ons reglement is voorgeschreven.
Allen rijzen op; Van Hogerveldt, hevig ontsteld, doet een schrede achteruit en grijpt bevend de leuning van zijn stoel om zich staande te houden.
verschrikt.
Van Hogerveldt, wat deert je? waarom ontstel je zoo? Er is toch niets....?
op denzelfden toon voortgaande.
Daarom moet ik den Voorzitter beleefd verzoeken, te willen nagaan of de fondsen overeenkomstig de bestaande lijsten aanwezig zijn.
stotterend.
Maar ik begrijp niet wat de heeren kan bewegen..... Dekkers vergist zich.... Alles is in volmaakte orde.... Er ontbreekt immers niets aan..... Het dividend.... het...... de stukken.......
Zooveel te beter, dan zouden wij ons daarvan kunnen overtuigen. Wat denken de heeren....?
't Is te gek om van te spreken!
Ik weet waarlijk niet wat Dekkers bezielt; is dat nu een toon?
Wij mogen onzen Directeur niet op die manier in het aangezicht slaan.
| |
| |
levendig.
Het verheugt mij, mijne heeren, dat u mij ter zijde staat, tegenover het onverklaarbaar gedrag van den heer Dekkers. Bij zulk een beleediging doet het vertrouwen der meerderheid mijn hart goed.
Dus de heeren besluiten.....
Hier is geen sprake van een besluit, mijnheer de Voorzitter. Eerst heb ik contrôle verzocht, thans eisch ik die, zooals ik daartoe het recht heb.
geraakt.
Dat hebt u! Welnu, aan uw eisch zal worden voldaan. (Hij grijpt een pakket, scheurt er den omslag af, beschouwt den inhoud en laat dien, ontsteld, op de tafel vallen.) Groote God! Bedriegen mij mijne oogen? Papieren zonder waarde! Papieren zonder waarde!
(Van Hogerveldt wankelt, valt op zijn fauteuil neder en bedekt het gelaat met de handen. De Commissarissen vallen op den trommel aan, grijpen er de overige pakketten uit, rukken die open en werpen ze op de tafel. Loosburg werpt er Van Hogerveldt een voor de voeten.)
woedend.
Ellendige bedrieger, wat hebt ge gedaan?
ter zijde.
Eerst niets dan honig, nu enkel azijn!
hij klopt luid met den hamer.
Tot de orde, mijne heeren, tot de orde! Ik verzoek u dringend plaats te nemen. (Allen gaan zitten.)
ter zijde met gebalde vuist.
En nu de rest. Ah! juffrouw Louise, trotsche nuf, de beurt is aan mij!
streng.
Mijnheer Van Hogerveldt, gij moet u verantwoorden.
Nu niet! Niet op dit oogenblik.
| |
| |
Geen uitvluchten! Het moet! Waar zijn de geldswaarden, die ons reservefonds moesten uitmaken?
hij strekt smeekend de hand uit.
Zij zijn feitelijk aanwezig, mijnheer Vredenburch. Alleen heb ik ze gerealiseerd en belegd in meer rentegevende fondsen; maar ze zijn er! Ik bezweer u....
Het is hier niet om eeden te doen....
De woorden van een falsaris hebben toch geen waarde.
scherp.
Mijne heeren, ik ben aan het woord. (Tot Van Hogerveldt.) Dus u beweert, dat de gelden aanwezig zijn onder anderen vorm? Kunt u daarvan op staanden voet het bewijs leveren?
Overmorgen, mòrgen zal ik ze u voorleggen. Gun mij tijd, gun mij alleen wat tijd en ik bezweer u, dat alles in orde zal zijn. Het moet immers terechtkomen.
ter zijde.
Het refrein van roekelooze speculanten.
Dus u kunt thans het gevorderde bewijs niet leveren? Dan schors ik u in uw betrekking, en zal onverwijld de maatregelen nemen, welke deze toestand vordert. (Hij staat op en strekt de hand uit naar de tafelschel.)
Maar hebt toch medelijden, mijne heeren. Ik beroep me op uw vriendschap....
Vriendschap! Ik heb je nooit vertrouwd!
Nooit heb ik begrepen hoe je aan de middelen kwaamt om op dien voet te leven.
| |
| |
Mijn God, hebt ge dan geen van allen deernis met mijn lot? Staat mij een termijn toe van eenige dagen, een paar luttele dagen slechts.
ter zijde.
Om aan den haal te gaan.
Er is geen sprake van. Wij mogen u geen uur uitstel toestaan, zonder de zwaarste verantwoordelijkheid op ons te laden.
Geen oogenblik! Tegenover zulk een schandaal is er geen quaestie van vertrouwen meer.
(Vredenburch strekt wederom de hand uit naar de schel.)
zich op de knieën werpend.
Maakt me niet ongelukkig! Denkt aan mijn goeden naam, aan mijn arme vrouw en kinderen. Slechts twee dagen en alles zal in orde zijn; ik moet winnen. O! God! Schel niet, Vredenburch, schel niet! Moeten mijn bedienden mij zóo zien? (Schreiend.) Ontfermt u toch over mijn toestand! Zijt ge dan in eens mijn doodsvijanden geworden, en dat om een zaak die van zelf zal terechtkomen, die terechtkomen moet. Om Godswil! Schel niet, Vredenburch, schel niet!
| |
Vijfde tooneel.
Van Hogerveldt op den voorgrond geknield. De Commissarissen voor hun teruggeschoven zetels staande. Karel, mevr. Van Hogerveldt en Louise snel door zijdeur links op.
tot Vredenburch.
Wat gebeurt hier? Duid ons niet ten kwade, maar de luide, zonderlinge toon, waarop hier werd gesproken, drong tot ons door. (Zijn vader bemerkend, die in knielende houding is gebleven en het gelaat in de handen verbergt.) Mijn vader! O....! Wat is er voorgevallen, mijnheer Vredenburch? Spoedig, wat ik u bidden mag, wat is er gebeurd?
| |
| |
tot hem gaande.
Blijf bedaard! Blijf zoo mogelijk bedaard en vóor alles verwijder de dames.
naar Van Hogerveldt snellende, knielt bij hem neêr en slaat den arm om zijn hals.
Nooit, nooit! Mijn plaats is bij mijn armen vader. Pa, lieve pa! Och, ik smeek u, zeg ons toch wat er is voorgevallen?
aarzelend tot Karel.
Er is een belangrijk..... een zeer belangrijk tekort... Maar, inderdaad, het zou beter zijn......... als de dames......
Wel zeker, nog bedekte termen tegenover dat volk! Wil je weten, wat er is? Hij (op Van Hogerveldt wijzende) hij heeft de Vennootschap bestolen!
ruw.
Schandelijk, laaghartig bestolen. Ter Maten heeft gelijk. Men behoeft hier niemand te ontzien.
(Mevrouw Van Hogerveldt geeft een gil, keert zich om en wil ontvluchten. Louise springt op, ijlt haar na en trekt haar naar den voorgrond. Van Hogerveldt is intusschen opgestaan en staart als wezenloos voor zich.
opgewonden tot mevr. v. H.
Ga niet heen, moeder! Vlied het ongeluk niet! Gij hebt het lief gedeeld, help nu ook het leed dragen. 't Is uw plicht.
jammerend.
Ik helpen dragen! Alsof ik aan mijn eigen smart niet genoeg heb.
minzaam.
Weest verzekerd, dames, dat ik deelneem in uw ongeluk. Ik ben even verslagen als gij; 't is me als een droom.
zich afwendende, ter zijde.
Wat ziet ze mij aan!
| |
| |
die bij de woorden van Loosburg de hand voor de oogen gedrukt en het hoofd op de borst heeft laten zinken, richt zich op en treedt naderbij.
Ma, ik verzoek u met vader en Louise de kamer te verlaten. Wees niet bedroefd, misschien zal het zich nog schikken.
tot Karel.
Staat gij ons borg voor zijn persoon?
Zeker. Bovendien verzoek ik de heeren nog een oogenblik te wachten en te hooren naar hetgeen ik te zeggen heb.
de schouders ophalend.
Wat nu nog. Ik zie niet in, dat hij er iets aan kan doen.
(Al sprekende heeft Karel, Van Hogerveldt, Mevrouw en Louise door de zijdeur rechts doen vertrekken. Vredenburch ziet hen hoofdschuddend na, de overigen voeren een stil gesprek.
| |
Zesde tooneel.
Karel, Vredenburch, Ter Maten, Loosburg, Dekkers en Van Haaften.
Een oogenblik! (tot de Commissarissen.) Het treurig voorval is u nauwkeurig bekend, mijne heeren. Toch wenschte ik thans te constateeren dat, behalve de tien op de pakketten gehechte stukken, het geheele reservefonds is verdwenen. Ons verlies bedraagt derhalve ongeveer honderd en tachtig duizend gulden. Kunnen er naar uw meening nog andere tekorten zijn?
| |
| |
Ik geloof niet dat dit mogelijk is.
Andere tekorten zijn er niet; ik ben daar zeker van.
tot Karel.
Welnu, dan kent u thans de geheele toedracht der zaak. (tot de Commissarissen.) Heeft niemand uwer er iets tegen den heer Van Hogerveldt nog te hooren?
't Zal de zaak toch niet veranderen. Ik zie er het nut niet van in.
scherp.
Dat is moeilijk bij voorbaat te zeggen. De andere heeren hebben er blijkbaar niet tegen. (tot Karel) 't Is thans aan u om te spreken. Wees kort, want er moeten door ons op het kantoor nog maatregelen worden genomen.
Ik dank u voor uw welwillendheid. Reeds sedert geruimen tijd heb ik gevreesd, dat hier in huis iets verschrikkelijks zou voorvallen. Ik wist, dat mijn vader van zich zelven geen fortuin bezat en moest dus wel vermoeden.......
in de rede vallend.
Dat is al 'n zeer zonderlinge mededeeling!
't Was dan uw plicht geweest ons vooraf te waarschuwen.
eenigszins heftig.
Te waarschuwen? U te waarschuwen tegen mijn vader? Hem te verraden, terwijl ik slechts vermoedde, dat alles niet in orde was? Maar dat kan u geen ernst zijn. Mijn God, mijne heeren, wie treedt nu als aanklager op tegen zijn eigen vader?
Nu ja, dat kan er van afhangen.
driftig.
Natuurlijk! Geen zoon zal zijn vader verraden, waar het een eerlijke zaak betreft, dat zou laaghartig wezen. Maar
| |
| |
hier, waar het een bedrieger geldt, die misbruik maakte van vertrouwen....
heftig.
Dat is een leugen...... Noem hem oneerlijk, noem hem een....... bedrieger, een....... een dief, maar misbruik van vertrouwen maakte hij niet, kon hij niet maken. Immers zij wier geld hij beheerde, vertrouwden hem niet, of waarvoor stelden zij dan u aan, mijne heeren? Waarom betaalden zij u jaarlijks een zekere som? Misschien ter vergoeding van de moeite....... die gij niet hebt genomen? Op u rustte de dure plicht mijn vader stipt in zijn beheer na te gaan. Met uw mandaat als Commissarissen hadt gij die verplichting op u genomen, en in plaats van uw taak te vervullen, vertrouwdet gij hem, terwijl gij betaald werdt, om dat niet te doen. In plaats van telkens nauwkeurig na te gaan of alles in orde was, versleet gij den tijd met zijn wijn te drinken en zijn diners bij te wonen. En tbans stelt ge u zelven zoo hoog, thans ziet ge zoo laag op hem neêr! Gij zijt het door wier nalatigheid het gebeurde mogelijk werd, gij.....
(Allen zijn opgestaan en maken heftige gebaren.)
met den hamer kloppend.
Bij den hemel, dat gaat te ver!
Dat durft ons verwijten doen!
Zoo'n onbeschaamdheid is zonder voorbeeld! Die appel valt niet vèr van den boom!
Laat ons maar dadelijk gaan. Wij zullen dien advocaat eens laten zien in hoever de rechter zijne meening deelt!
(Zij begeven zich naar den achtergrond. Karel snelt naar de middendeur en houdt hen tegen.)
Vergeeft het mij, mijne heeren, vergeeft het mij. Ik had ongelijk met u eenig verwijt te doen. Door opgewondenheid en drift liet ik mij meêslepen en dat had ik niet moeten,
| |
| |
niet mogen doen. Ik vooral niet. Luistert nog éen oogenblik naar hetgeen ik u wil voorstellen en laat ons bedaard zijn. Dat is de eenige weg om tot een resultaat te komen. De som, die mijn vader tekort komt, bedraagt honderd tachtig duizend gulden, niet waar?
Nu ja, als u anders niets te zeggen hebt.
Mijn eigen vermogen bedraagt niet zóóveel; het is slechts ruim honderd duizend gulden. Overigens zal het huis en het meubilair bij verkoop wel dertig duizend gulden opbrengen.
Wat zou dat dan? Ik begrijp u niet!
Hetgeen ik heb, stel ik ter uwer beschikking; de opbrengst van huis en goed ontvangt u eveneens.
grimmig.
Dan staan wij immers nog voor een aanzienlijken post.
Voor een post van vijftigduizend gulden. Laat mij dien aanzuiveren in jaarlijksche termijnen. Met mijn praktijk verdien ik veel en door zuinigheid kan ik...
Och m'n goeje man, dat zou veel te lang duren!
't Is waar, jaren zouden voorbijgaan, voordat ik weêr geheel vrij zou zijn. Maar ik bid u, staat mij dit verzoek toe, opdat mijn goede eerlijke naam rein en onbezoedeld blijve, en ik voor niemand de oogen zal behoeven neêr te slaan.
Nu ja, dat is heel aardig.
Neen, mijnheer, dat is niet aardig, dat is volstrekt niet aardig Ik geloof, dat dit woord hier al zeer misplaatst is.
| |
| |
rondziende.
Nu nog fraaier. Men is mij waarachtig wel wat anders verschuldigd dan zulk een onaangenamen toon. Had ik niet gezorgd, dat....
uit de hoogte.
O, wat dàt betreft, de uitslag strekt u blijkbaar meer tot eer dan het doel; ge verliest althans de eischen der humaniteit geheel uit het oog. Doch, hoe dit zij, er moet een einde komen aan dezen pijnlijken toestand. (tot de drie anderen, die in stilte samen spreken) Gij hebt het voorstel van den heer Van Hogerveldt gehoord, mijne heeren. Ik zal niet schetsen, hoe diep ik gevoel welk een offer hij brengt; 't is er plaats noch tijd voor. Zooveel is echter zeker, dat ik voor mij niet alleen zijn voorstel aanneem, maar bereid ben hem het ontbrekende voor te schieten, opdat hij tegenover onze zaak op een geheel vrij standpunt kome.
tot Vredenburch.
Dat zult gij niet alleen doen, Vredenburch, dat zullen wij gezamenlijk doen, als Van Hogerveldt het goed vindt. (Naar Karel gaande en hem de hand reikende.) Gij hebt onze achting verworven; gij zijt een braat mensch, wij zullen u helpen om zoo spoedig mogelijk uw doel te bereiken.
(Van Haaften en Ter Maten treden naderbij en drukken Karel eveneens de hand.)
Je kunt op ons rekenen, hoor!
ter zijde, woedend.
Vervloekt! Wie had nu zoo'n einde verwacht. Maar ze zijn nog niet van mij af.
luid.
Laat ons thans spoedig gaan. Op het kantoor moeten de zaken geregeld worden. (tot Karel) Heden avond spreken wij u nader.
(Allen door middendeur af. Vredenburch komt terug en drukt Karel, terwijl hij hem naar den voorgrond voert, de hand.)
| |
| |
Heb je nog iets op het hart?
met warmte.
Tot ziens dan, mijn vriend. Houd moed en vertrouw op je kracht, want je zult ze beide noodig hebben. Wees daar zeker van. Adieu! We zullen het er op het kantoor maar voor houden, dat je vader plotseling ongesteld is geworden. Begrepen!
(Vredenburch af.)
| |
Zevende tooneel.
Karel, alleen.
Moed, kracht! Ik zal ze noodig hebben, niet voor éen oogenblik, niet voor éen grootsche daad, maar voor een zware, ondankbare taak, die dag aan dag, jaar in jaar uit moet worden vervuld. Ik had het voorzien, ik had het voorzien! Honderden malen kwam de gedachte bij mij op, dat het niet anders kon eindigen. Lafaard, die ik was! Altijd heb ik dat akelig denkbeeld teruggedrongen. Nooit had ik den moed dieper door te denken en de gevolgen na te gaan, die zulk een ramp na zich moest slepen. Nooit durfde ik mij de vraag stellen: wat zult gij doen als het zóover komt, en de slag eens onverwacht valt? Groote God! Wèl kwam het onverwacht, en nu heb ik gehandeld zonder vooraf beraamd plan, zonder overleg, zoo maar naar mijn eerste opwelling; nu heb ik alles op het spel gezet, omdat alleen de zucht mij bezielde mijn vader en mijn naam te redden. Maar het is goed zóo, zeker! Ik kon hem immers niet naar de gevangenis laten brengen; moeder en Louise zouden het bestorven hebben, nooit had ik meer voor de balie durven optreden. De zoon op de breede rol der verdedigers van het recht, de vader op de veel breedere van crimineel veroordeelden. Dat was on-
| |
| |
mogelijk! Nog op dit oogenblik zou ik niet anders kunnen, al gevoel ik, dat de vreeselijke wissel, dien ik op mijn toekomst trok, die toekomst zelve heeft vernietigd. Wat werd ik door velen benijd! Wat was mijn hemel onbewolkt! Vermogen, eer, praktijk, en dat alles....... O, God! Ik moet er niet aan denken! En Anna dan? Och, zij zal gewillig het offer brengen, zij zal me trouw blijven, ook in den tegenspoed, juist in den tegenspoed; dat strookt zoo geheel met haar karakter, dat.......
| |
Achtste tooneel.
Karel. Willem Verhagen, snel door middendeur op.
opgewonden.
Karel! In 's hemels naam zeg me.... Is 't waar.... is 't waarachtig gebeurd...? Neen, maar, Karel,... vertel me dan toch....
Met vader? Ja, vriend, het is gebeurd. Hij is ontslagen.
Je vader! Ja, dat begrijp ik! Maar is 't waar, Karel, dat jij je niet alleen totaal hebt uitgekleed, maar diep in schulden hebt gestoken om hem te redden?
Waarom zou ik het voor jou verzwijgen? Ook dat is waar!
de handen ineen slaande, met misbaar.
Maar dat is vreeselijk, dat is... dol, dat is... belachelijk! Mijn goede jongen, hoe kom je nu tot zulk een niet te qualificeeren handelwijze.
verwijtend.
Willem! Je moest....
Och, neen, zeg nu maar geen enkel woord meer, als je blieft. 't Is of je krankzinnig bent geworden. Daar offer je
| |
| |
nu vermogen, carrière, levensgeluk, alles op om als een schooljongen den braven Hendrik te gaan spelen. En voor welk een vader? Voor een man, die met de grootste lichtzinnigheid het geld van anderen verspilde, zonder dat jij daarvan ooit iets genoot; die schitterende soirées gaf, waarop jij nooit meêdanste; die een loge had in de opera, waarin jij nooit plaats nam; die fijne diners gaf, waarbij jij nooit hebt aangezeten, in één woord, die het geld met volle handen rondstrooide, maar voor jou nooit anders had dan domme aanmerkingen, omdat je ijverig werkte en zuinig leefde. Maar beste jongen, voel je dan niet hoe dom je bent geweest? 't Is verschrikkelijk, ik maak me er woedend over; waarachtig, ik zou je kunnen slaan!
Draaf toch zoo niet door, want ik weet, dat er geen woord van gemeend is.
Ik herhaal het. Alleen mijn ongeluk stemt je bitter, slechts daaraan denk je, dàt doet je de zaak van een verkeerde zijde beschouwen.
Beschouwen, beschouwen! Er is geen quaestie van, je hebt... Ah! zij ook! (ter zijde) . 't Zal me benieuwen, hoe zij er over denkt.
| |
Negende tooneel.
Karel, Willem, Anna. (Zij komt driftig door middendeur op, ijlt naar Karel en grijpt zijn hand.)
Daar even ontmoette ik Dekkers..... Hij heeft..... hij zeide..... (haar arm om den hals van Karel slaande.) Welk een ramp! Welk een ramp!
| |
| |
Natuurlijk heeft hij er het arme meisje onverhoeds meê overvallen. De ploert!
tot Anna.
Bedaar, lieve, bedaar! 't Is vreeselijk, maar toch, het had nog veel erger kunnen zijn.
ter zijde.
Wel zeker. Hij zal zijn eerbiedwaardigen pipa nog voorspreken!
bitter.
Nog erger? Och, ja, 't is niet erg! Volstrekt niet! Wat bekommert ge u ook om mij? Wat doet het er toe of ons huwelijk thans onmogelijk is geworden en dat misschien voor tien of twaalf jaren zal blijven! Och, dat is iets van ondergeschikt belang, niet waar, als het geldt de misslagen ongedaan te maken van een man als uw vader. Dat hij mij altijd met zekere minachting bejegende en als het ware uit de hoogte op mij neêrzag, 't kon u niet hinderen; dat hij je zelf steeds als 'n knaap behandelde, wat maakte het uit? Nu het blijkt, dat geheel zijn grootheid ontleend was aan de beurs van anderen, is u niets goed genoeg om het voor hem op te offeren. Of dat ons al ongelukkig maakt, of onze schoonste levensdroom daardoor wordt verstoord, komt daarbij niet in aanmerking.
Heb ik dan niet gedaan wat mijn plicht vorderde, Anna? Vindt gij, dat ik anders had moeten doen?
Als ge mij lief hadt, zooals ik tot op dit oogenblik geloofde, dan zeker, Karel, dan hadt ge ook mijn geluk niet in éen slag kunnen vernietigen, ter wille van een man, die mij zoo bitter weinig genegen was als uw vader. Thans echter gevoel ik, dat ge mij nooit zoo bemindet als ik, dwaze, het mu voorstelde; dat ge, God weet waarom, meer liefde gehuicheld dan gevoeld hebt!
Ook dàt verwijt nog, Anna?
| |
| |
ter zijde.
Dat is vervloekt hard, ik zou haast zeggen: laag!
O, ge kunt het niet loochenen, Karel! Ge hebt dat verwijt verdiend. Nooit zal ik meer aan uw liefde kunnen gelooven, tenzij gij daarvan op staanden voet het bewijs levert.
O! ge zult het niet doen! Ik kan het niet gelooven.
beslist.
Welnu! Ge hebt u schriftelijk nog tot niets verbonden; ga dadelijk naar Vredenburch, of zoo ge dat liever niet doet, schrijf hem dan, dat ge die noodlottige overeenkomst intrekt. (Dringend.) Wijs mijn bede niet af, Karel, ik smeek er u om. Ons beider geluk staat op het spel! Schrijf aan Vredenburch, verlaat dit rampzalige huis voor altijd, dan trouwen wij zoo spoedig mogelijk en vestigen ons elders. Daar leven we stil gedurende een paar jaren, en als dan alles voorbij is en vergeten, neemt ge desnoods je praktijk weêr op, en wij leiden een leven zoo heerlijk, zoo vol geluk, als we ons dat reeds lang hebben voorgesteld.
ter zijde.
Dat is het werk van Dekkers. De ellendeling!
Och wat?.... Die man, altijd die man!
hij neemt haar handen in de zijne, en brengt haar ter zijde naar de sofa.
Lieve Anna! Ge hebt uwe ouders reeds vroeg verloren; ik weet niet of ge u hun beeld nog voor den geest kunt brengen; maar stel eens, dat zij nog leefden, dat het hun
| |
| |
wèl ging en zij in weelde en voorspoed alles genoten wat de wereld aanbiedt, zonder dat gij zelve daaraan deel naamt. Stel eens dat hun dan te midden van dat vroolijk leven een ramp trof, die zij zichzelven hadden berokkend, maar die gij voor een groot deel kondet afwenden. Zeg, Anna, zoudt ge hun dan den rug toekeeren en hen overlaten aan hun treurig lot? Vergeten, dat die zwakke, lichtzinnige menschen toch uwe ouders waren, aan wie ge al de heerlijkheid van een vroolijke, onbezorgde jeugd verschuldigd waart? Vergeten, hoe die moeder je vertroetelde en lief had, hoe zij vol zorg en angst waakte aan het bed, waarin je ziek en hulpeloos nederlag? Zoudt ge dan niets meer willen doen voor den man, aan wiens knieën ge zoo vaak vertrouwelijk hadt gespeeld, die vol liefde elken stroohalm wegnam voor de voeten van zijn kind, die je eerste wankelende schreden steunde en wien niets te kostbaar was om je kinderlijke wenschen te bevredigen? (opstaande.) Dat mag ik immers niet van je denken, lieve? Als dàt waar was, zou ik me bitter in je hebben bedrogen.
(Terwijl hij spreekt, heeft Anna schreiend, haar zakdoek voor de oogen gebracht. Willem, die zacht is genaderd en mede heeft geluisterd, heeft het hoofd afgewend om zijn ontroering te verbergen.)
glimlachend.
Misschien zult ge mij thans begrijpen. Maar wat nood? Ik ben immers nog in veel opzichten een gelukkig man! Of heb ik geen goeden trouwen vriend, die me een hart onder dan riem steekt en met een warmen handdruk belooft, me met raad en daad te zullen bijstaan?
Vergeef me, Karel. Ik was daareven verduiveld onverstandig. Maar in nood en dood kunt ge op mij rekenen. Dat weet je wel!
W's hand vasthoudende.
En heb ik geen engelachtig meisje, dat me niets verwijt, maar integendeel door haar liefde mijn leed verzacht en mij met onwankelbare trouw ter zijde blijft?
| |
| |
zich aan zijn borst vleiend.
Dat zal ik Karel. Ik zweer het je.
Welnu, als liefde en vriendschap me blijven steunen, dan zal ik moed hebben en kracht, dan is mij geen taak te zwaar!
Einde van het Tweede Bedrijf.
|
|