Ruimte en naamgeving in Van den vos Reynaerde
(1994)–Rik Van Daele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 533]
| |
IV. Conclusie‘Ende maecten pays van allen dinghen’ (A 3469). De Reynaertauteur besluit zijn verhaal met een versregel die iedere ridderroman zou kunnen afsluiten. Op het einde van het verhaal komen alle heren samen aan het hof van de koning en zij verzoenen zich. De vrede lijkt hersteld. Formeel is het verhaal afgelopen. Het eindigt waar het begon: aan het hof van koning Nobel. De cirkel is gesloten. De slotregel grijpt terug naar de beginregels van het verhaal, waar het kader van de hoofse ridderroman werd opgeroepen. Het begin van het verhaal creëert een bepaald verwachtingspatroon. Wie begin en eind op zich beschouwt, of wie het verhaal slecht zou lezen, zou hieruit kunnen afleiden dat de beoogde doelstelling (de koning dacht zijn eer en glorie te vergroten) verwezenlijkt is. Er is ‘pays’. Wie het verhaal echter aangehoord of gelezen heeft ‘met goeden sinne’ (A 39), kan niet anders dan dit slot interpreteren als een cynische omkering van de realiteit. De waarheid is dat aan het hof niets is wat het schijnt te zijnGa naar voetnoot(950). De wereld van koning Nobel is een wereld van schone schijn. Het slot van VdvR is een cynische omkering van het Jesajaanse toekomstbeeld waar wilde en tamme dieren samen weidenGa naar voetnoot(951). Dit bijbels ideaal is ook een feodaal ideaal: groten en kleinen leven op een vreedzame wijze samen. De feodale wereld is gebaseerd op onderling respect en wederzijdse rechten en plichten. Het verhaal eindigt met een oerschreeuw en met de overname van de leiding door de onzuivere afsplitsing van de leeuw. De vrede van de bastaard Firapeel is de vrede van de bloeddorstigen, van de wilde dieren. Het is een wereld van hongerige, wreedaardige, onhoofse individuen. De hofwereld is een wereld waar het onhoofse recht van de sterkste heerst, waar de kleinen moeten opdraaien voor de vergissingen van de groten, waar men met twee maten en twee gewichten werkt. De slotsom is dat alles blijft zoals het was. Het motto van VdvR zou kunnen luiden: ‘het is altijd zo geweest en het zal altijd zo blijven’. Het land van koning Nobel beantwoordt niet aan een paradijselijke toestand. Het is verworden tot een Kriekeputte-wildernis, een morele woestijn, een plaats die door iedereen gemeden wordt, waar een gouddorstig en egoïstisch leider achterblijft op het puin van de eigen gemeenschap. Het hoofse samen-leven wordt afgezworen en de verzoening kan enkel bewerkstelligd worden door het opofferen van het harmonieus samen-leven tussen ‘arm ende rike’. Deugd en waarheid zijn ver te zoeken. In bijbelse taal is het | |
[pagina 534]
| |
einde van het verhaal te parafraseren met de woorden van Jeremia: ‘Pays, pays! ende en was gheen pays.’ (Jer. 6, 14Ga naar voetnoot(952)). Alleen in de openingsverzen A 41-49 wordt de mogelijkheid van hoofse harmonie opgeroepen. De hoofse gemeenschap heeft op het formele vlak, zowel wat de organisatie van de hoofse ruimte, als wat de rechterlijke organisatie betreft, genoeg troeven in handen om een echte vrede te installeren. Schijn bedriegt. Van in het begin echter blijkt dat de hofgemeenschap haar aspiraties moeilijk zal kunnen realiseren. De personages hebben geen controle over hun woorden en daden. Formeel handelen de hovelingen correct. Maar de taal ontmaskert hen. De taal is dubbelzinnig en ontspoort. Sommige dieren buiten die dubbelzinnigheid uit en maken anderen belachelijk, anderen hebben de ambiguïteit van hun eigen spreken niet door en maken zichzelf belachelijk. Het hof krijgt de kans om de vos tot de orde te roepen na de moord op Coppe. De hofleden mislukken in hun bodetochten. Het accent tijdens de tochten ligt op de discrepantie tussen woord en daad. Bruun spreekt hoogmoedig en zal de vos een les leren, maar hij ervaart dat de realiteit heel anders isGa naar voetnoot(953). De hofgemeenschap is onmachtig. Ze meent echter een overwinning behaald te hebben als de vos uiteindelijk aan het hof verschijnt. De tocht van de vos naar het hof is de belangrijkste ruimtewissel uit het verhaal. De tocht is een bewust plan van Reynaert zelf. De onhoofse zet zich, gewapend met een vooraf gepland nachtelijk ‘baraet’, in gang en overschrijdt de grenzen van de eigen wereld. Reynaert neemt van nu af aan het initiatief en zal dit niet meer afgeven. In de ridderroman trekt de mobiele held op pad om in de ‘Andere Wereld’ de bestaande normen te wijzigen en de eigen hoofse orde op te leggen. Hierdoor wordt de onhoofse wereld deel van de hoofse wereld. In VdvR grijpt de tegenovergestelde beweging plaats. Reynaert zal erin slagen om de hoofse wereld, meer bepaald de exemplarische vertegenwoordiger bij uitstek ervan: de koning, te laten ‘ontweghen’. Reynaert stuurt de gouddorstige leeuw naar een schrikwekkende plaats, waar doodsvogels en valsemunters wonen. Hij ontmaskert de koning uiteindelijk door een erg cynisch en ondubbelzinnig teken: hij stuurt hem de kop van de vermoorde Cuwaert in de pelgrimstas uit het vel van Bruun. Nobel is zowel verantwoordelijk voor het meesturen van de haas, als voor het villen van de beer. De koning komt tot inzicht door een ‘brief’. De schreeuw in A 3383-3388 reduceert de koning tot een verslagen beest. De herstelde vrede is ambigu. De vlag dekt de lading niet. Het Reynaertverhaal is een verhaal over ontmaskering, val en ondergang. In dit opzicht is er een opvallende gelijkenis tussen VdvR en Reinhart Fuchs. Net als in VdvR gaat het in het Duitse verhaal veeleer om de on- | |
[pagina 535]
| |
dergang van de koning dan om de triomf van de vos. Het Hoogduitse verhaal eindigt nog radicaler dan VdvR. Frevel moet zijn gebrek aan inzicht bekopen met een lijfelijke dood. In VdvR wordt de koning zo onteerd dat verder regeren onmogelijk is. Nobel is moreel dood. Bruun en Isegrim ontvangen de vrede, die echter niet de beoogde ‘sconinx vrede’ is. De klemtoon ligt in VdvR niet in de eerste plaats op de figuur van Reynaert zelf. In de RdR wordt één centrale vraag steeds opnieuw gesteld en beantwoord: hoe zal de vos deze keer aan zijn belagers ontsnappen? De diverse auteurs creëren steeds nieuwe variaties op hetzelfde thema. Vele Oudfranse verhalen beginnen in het vossehol en bijna alle verhalen eindigen te Malpertuis. In VdvR is Maupertuus niet de centrale ruimte. Het is wel de ruimte waar, tijdens de bodetochten, de confrontatie tussen de hof- en de Reynaertwereld plaatsvindt. Het resultaat van deze - steeds verbale - confrontatie wordt pas zichtbaar in het dorp. De Sanctiefase van het gehele verhaal ligt echter aan het hof zelf. In het dorp zijn de executeurs uiterst negatieve dorpelingen. In de hoofse ruimte zijn het hovelingen die de hovelingen villen. Alle normen zijn verdwenen. Dit betekent dat de hofwereld zelf tot een onhoofse plaats ontaardt. Het hof is zijn onschuld definitief kwijt. Het slot van het verhaal betekent dat de hoofse wereld is opgeheven. Er zijn geen grenzen meer tussen hof en hol. De wetten van de Reynaertwereld gelden overal. In het schema van Lotman (vgl. onze p. 280) is de afloop van het verhaal als volgt weer te geven, fig. 16:Zelf trekt de vos zich terug in een ‘woestine’. In tegenstelling tot G.-H. Arendt interpreteren wij deze ruimte niet als een utopische of een positieve ruimte. De vluchtwildernis is een wereld verweg en dichtbij, waar dezelfde normen gelden als in de Maupertuuswereld. In onze lezing van VdvR stelden wij een negatief vossebeeld voor. Wij zijn ervan overtuigd dat onze lezing op dit punt coherent is. Reynaert is een held ex negativo. Wij volgen hiermee het vossebeeld van P. Wackers, A.Th. Bouwman en J.D. Janssens. Enerzijds gaan we verder | |
[pagina 536]
| |
door te stellen dat Reynaert bewust naar het hof trekt om de hoofse (schijn)orde te ontmaskeren, anderzijds menen wij, in navolging van J. RychnerGa naar voetnoot(954) en J. Dufournet, op sommige plaatsen sympathie te ontdekken voor de vos. Reynaert ontsnapt aan definities. De reden hiervan ligt in zijn fundamentele dubbelzinnigheid. Reynaert wordt het best gekarakteriseerd door de ruimtelijke structuur van zijn eigen omgeving: zijn wereld bestaat uit paden, ‘Ghesleghen crom ende menichfoude’ (A 505). Reynaert staat voor de veelheid, het ‘menichfoude’. Dit is het meest typische woord uit Reynaerts vocabularium. Alles wat de vos typeert, wordt omschreven met ‘menegh(-foude)’: Reynaerts paden in A 505, zijn woningen in A 513, zijn ‘gedochte’ in A 542, zijn ‘bliscap’ in A 898, zijn ‘anxt’ in A 3199, enz. Ditzelfde geldt ook voor de dorpen en de kloosters waar Reynaert verblijft of voorbijtrekt: de vos vindt er ‘menich morseel’ A 923, ‘menich vet bake’ in A 1513, ‘meneghe gans ende menich hoen, / Meneghe hinne, menich cappoen’ in A 1697-1698. Voor de hofdieren brengt het ‘menigvoudige’ weinig goeds. Het dorp is voor hen de plaats van ‘meneghen dorper’ (A 779), van de hyperbolisch voorgestelde ‘meneghe vette muus’ (A 1125), maar vooral van ‘meneghen slach’ (A 1507). Uiteindelijk zal het ‘menichfoude’ ook aan het hof zijn intrede doen. De verdeeldheid uit zich het eerst bij het verdeeld advies van de baronnen: ‘menic raet’ in A 1332 en A 1337. Reynaerts beschrijving van de schat krioelt van omschrijvingen van de veelheidGa naar voetnoot(955). Het spreken van de vos is hyperbolisch, chaotisch en levensgevaarlijk. Het maakt ondoorzichtig, grijpt vast en laat niet los. De figuur van Reynaert vertoont een aantal gelijkenissen met de ‘trickster’-figuur. Die is ‘greedy, erotic, immature, stupid, pretentious, deceitful’Ga naar voetnoot(956). Vier van deze karakteriseringen zijn toepasbaar op de vos. Reynaert is echter wél ‘mature’ en geenszins ‘stupid’. Reynaerts grootste en gevaarlijkste wapen is zijn intellect, of daarmee samenhangend zijn ‘baraet’ en zijn ‘Reynaerdie’ (‘scone tale’). Reynaert is een schijnheilige bedrieger. Hij is op zijn sterkst wanneer hij ontmaskert. Niet zelden doet hij dit door zelf een masker op te zetten, soms door zich te verkleden als pelgrim, als heremiet of als mon- | |
[pagina 537]
| |
nik, meestal echter door een verbaal masker. Reynaert kan alleen maar ontmaskeren als de wereld waarmee hij geconfronteerd wordt, slechts een schijnwereld is. Bruun en Tibeert zijn geen deugdzame hofboden, Cantecleer is geen verstandige vader, Belijn is geen vroom voorbeeld, Nobel is geen rechtvaardige koning. Dit maakt de vos geenszins onsympathieker dan zijn tegenspelers. Reynaert is de enige die consequent blijft. Hij is consequent hypocriet. Hij verduistert, ‘verdoort’, ‘ontweghet’. Reynaert moraliseert niet, hij verleidt en misleidt. Hij is de schijn-heilige. Hij verheerlijkt de kwade taal, hij aanbidt het kwade (ook in zijn jongen) en transformeert het tot een spel. Reynaert doet dit door zijn ‘scone tale’. Hij maakt wat recht is krom, wat één is veelvuldig, wat leugen is waar, wat waar is leugen. Hij doet dit door een perverse omkering van de schijn. De vos is superintelligent. Hij doorziet zijn eigen dubbelzinnigheden, hij anticipeert de situatie en kent de zwakke kanten van de anderen. Als opperste list beschuldigt hij anderen van de listen die hij zelf heeft bedacht (oom noemen, de brief van Belijn...). Reynaerts woord werkt vooral vernietigend in de biecht. De biecht toont Reynaerts arrogantie en superioriteit. Hij laat een ander opdraaien voor het negatieve effect van zijn ‘scone tale’. Zelf toont hij geen berouw. Integendeel, hij verheerlijkt zijn eigen list. Reynaert is de verpersoonlijking van de kwade logos, van het woord dat kwaad sticht en verderf zaait. Zoals de Schepper het woord aan de mens bracht, zo is Reynaert de verpersoonlijking van de valse taal, die hij op een apocalyptische wijze manipuleert. Reynaert is in dit opzicht een anti-schepper. De taal staat in VdvR centraal. Reynaerts discours is één grote val. Wie niet oplet, laat zich strikken. Niemand is tegen de vossetaal bestand, ook de toehoorder niet. De sympathie voor de vos is de val die de vos voor zijn toehoorders klaarzet. Door de bewondering voor Reynaerts list, door de fascinatie voor zijn talig meesterschap, door de knappe retoriek (de accumulatio's, de retarderingen, de hyperbolen, de metaforiek en de ironie), wordt de lezer of toehoorder gegrepen. De Reynaertdichter manipuleert het verhaal en stuurt de interpretatie van het publiek door uitvoerige auteurstussenkomsten. Hij geeft de toehoorder een actieve rol. Hij bouwt de verleiding langzaam op. Hij neemt de toehoorders in vertrouwen, hij bouwt spanningsmomenten op, hij retardeert, hij noemt zonder prijs te geven. Door het veelvuldig gebruik van dramatische ironie neemt hij de toehoorder in vertrouwen. Hij verleidt hem, misleidt hem. De toehoorder/lezer wordt geleidelijk in de val gelokt. De verteller zet elke toehoorder apart aan Reynaerts kant. Hij verwoordt Reynaerts gedachten en hij voorspelt de ondergang van zijn tegenstanders. Hij manipuleert het verhaal op een subtiele manier. De toehoorder sluit noodgedwongen een pact met de verteller en zijn hoofdpersonage. Willem zet zich af tegen de vos door hem te veroordelen, maar associeert zich met hem door Reynaerts metaforiek in zijn eigen vertellerstussenkomsten verder te gebruiken en te expliciteren. | |
[pagina 538]
| |
Willem manipuleert onze lectuur. In het eerste deel hebben we geen moeite om Reynaerts kant te kiezen. De hofgemeenschap blijkt een bende ruziënde klagers; de vos speelt de rol van verleider. Toch vertoont de vos ook in het eerste deel reeds duivelse trekjes, met name de aanslag op Cuwaert, de genadeloze spot tegen de beer en het genoegen waarmee hij de aanslagen op Isegrim beschrijft. In tegenstelling tot Le plaid zijn de afranselingen in het dorp in VdvR verbeten gevechten op leven en dood. Wanneer Reynaert echter naar het hof komt, treedt er nog een verscherping op. Hij richt zich tot de spilfiguur van de gemeenschap zelf. Hij zaait door zijn dubbelzinnige en leugenachtige taal verwarring en hij ontmaskert de gemeenschap. De auteur heeft met de toehoorder een contract gesloten. Wanneer de vos in RIb duivelse trekken krijgt en de hele feodale orde van Nobel op een bijzonder wrede manier ontmaskert, kan de toehoorder zich nog nauwelijks verweren. Hij huivert, maar hij zit gevangen in de fascinatie van de Reynaerdie. Willems houding wordt evenzeer als die van Reynaert getekend door de ambiguïteit. De verteller associeert zich met de vos door de retoriek. Daar zijn ze elkaars gelijken. J. Mann heeft dit beschreven als een ‘private language’ tussen de vos en de auteur. ‘Reynard's speech is not an independent entity; it forms part of the langer “speech” of the poet.’Ga naar voetnoot(957) Zowel de auteur als de vos camoufleren door middel van de taal de waarheid en ze creëren in de plaats ervan een retorische realiteitGa naar voetnoot(958).
Het verschil tussen VdvR en Le plaid ligt niet zozeer in een karakterverschuiving van de figuur van de vos (bijvoorbeeld van schelm naar schurk), maar bij de figuur van de verteller. De auteur van Le plaid is een goed verteller - ongetwijfeld één der beste Renartvertellers; Willem is een meesterlijk verteller. Zijn grootste verdienste ten opzichte van de Franse tekst is ongetwijfeld de schitterende ontknoping die hij bedenkt: eerst een schatverhaal om de vrijspraak te motiveren en vervolgens de hazekop als teken van de ondergang. De superioriteit van Willem uit zich zowel op het macrostructurele als op het microstructurele vlak. Op het macrostructurele vlak treft naast een sublieme uitwerking van het verhaal in de Performantiefase (schatverhaal) en de Sanctiefase (definitieve ontmaskering), vooral de geniale vondst van de inlassing van de klacht van Cantecleer. Deze scène komt in de Renart niet als dusdanig voor. Door deze invoeging van circa 100 regels wordt niet alleen Can- | |
[pagina 539]
| |
tecleer ontmaskerd en Reynaert getekend, maar bovendien fungeert deze passage als een spiegel. Op het moment dat Coppe wordt binnengebracht, heeft het hof nog de mogelijkheid en de kracht om de zaken recht te zetten. Maar de situatie is verrot tot in de wortels. Tweemaal introduceert de vos de dood aan het hof. De manier waarop hij dit doet, toont zijn superioriteit: hij doodt niet alleen om te eten, maar hij laat zijn verminkte slachtoffers als een teken naar het hof sturen: eerst Coppe, later Cuwaert. Reynaert is de ‘dévoreurmutilateur’Ga naar voetnoot(959). In het geval van Coppe ging het om een wezen met een onzuiver statuut, meer behorend tot de dorpswereld dan tot de hofwereld; in het geval van Cuwaert gaat het om een dier dat door Nobel met een opdracht was belast. Willem heeft zijn verhaal ook op het microniveau nauwkeuriger gestructureerd dan de auteur van Le plaid. De sterk uitgewerkte details liggen veelal op het talige en het ruimtelijke vlak. Vooral de tegenstelling hofwereld-holwereld werd tot in de details uitgewerkt. Elk detail heeft een logische relatie met de diep onderliggende structuur. Toch vond de Middelnederlandse dichter de kiem van de ruimtelijke organisatie in zijn brontekst. Hij structureert zijn materiaal echter anders. Hij componeert, nog sterker dan de Oudfranse auteur, een landschap dat zich aan de personages voordoet. De ruimte weerspiegelt de manier waarop ze de werkelijkheid zien. Elk personage loopt door een eigen landschap dat zich aan hem voordoetGa naar voetnoot(960). Er is in VdvR een specifieke distributie tussen de ruimtelijke elementen en het karakter van elke hofbode. Het gesproken woord en de ruimte zijn nauw met elkaar verbonden. De ruimtelijke organisatie is eenheid scheppendGa naar voetnoot(961). Dat Willem het Reynaertlandschap zeer subtiel geconstrueerd heeft, illustreerden wij aan het Kriekeputte-landschap, een ruimte die in de RdR niet voorkomt. Willem organiseert zijn verhaal vertrekkend van een realistische onderlaag. Die realiteit transformeert hij tot een literaire en symbolische wereld. Tot slot wordt de ruimte door een aantal bijbelse allusies verdiept tot een bijbels landschap dat morele implicaties krijgt. Het Kriekeputte-landschap tekent Reynaert in zekere zin als een onheilsprofeet, maar dan een onheilsbode die geen verandering wil en alleen uit is op de ondergang.
* | |
[pagina 540]
| |
In onze analyse kregen de Reynaerttopografie in het algemeen en de Reynaerttoponymie in het bijzonder, een belangrijke plaats. F.P. van Oostrom concludeerde dat de verhaalruimte in de Lantsloot vander haghedochte veel minder uitgewerkt is dan in zijn Oudfranse voorbeeld: de ruimte is er ‘abstracter, vager, fragmentarischer, diffuser’. Met betrekking tot de ruimtebehandeling zette de dichter van de Lantsloot de klok terug: ‘van het relatieve realisme van de Oudfranse prozaroman terug naar de vaagheid van de versroman.’Ga naar voetnoot(962) De verhouding Le plaid/VdvR is anders en vertoont een aantal tegengestelde tendensen. Het landschap in VdvR is minder abstract, minder vaag, minder fragmentarisch en minder diffuus dan in Le plaid. Er zijn in VdvR meer realistische details aanwezig dan in branche I. Willem heeft een aantal duidelijk lokaliseerbare toponiemen uit het noordoosten van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen ingevoegd. Het effect is dat het Reynaertlandschap realistischer en concreter wordt. De Reynaerttoponiemen lokaliseren het verhaal slechts impliciet. We gaan niet akkoord met Hellinga's uitspraak dat de toponymie in VdvR de ruimte structureert. De toponiemen doen ‘ontweghen’, scheppen verwarring. Alleen Reynaert en de Reynaertdichter gebruiken veelvuldig toponiemenGa naar voetnoot(963). De toponymie dient ter karakterisering van personages of om de geloofwaardigheid te versterken. Het gebruik van de toponymie is in VdvR zeer subtiel. Toponiemen refereren aan de werkelijkheid buiten de literatuur. Reynaert perverteert echter deze waarheid. Eén van Reynaerts bedoelingen met het gebruik van toponiemen is de leugen geloofwaardig te maken. Hij misbruikt de referentiële waarde van de plaatsnamen. Wat verwijst naar de realiteit is vals. De leugen wordt waarheid als men de leugen geloofwaardig maakt. Op dit niveau spelen de toponiemen en antroponiemen een dominante rol. Het vergroten van de geloofwaardigheid speelt ook in de biechtscènes, waar de avonturen met Isegrim veelal nauwkeurig gelokaliseerd worden (Elmare, Belsele, Vermandois...). De toponiemen illustreren het hyperbolisch taalgebruik van de vos en zijn tegenstanders. Ze structureren de literaire verhaalruimte slechts zo ver dat ze de personages karakteriseren. De antroponiemen structureren het verhaal wel. ‘Nomen est omen.’ De dorpers worden door hun naam als negatieve, onhoofse figuren getekend. Door de naamgeving worden figuren op elkaar betrokken (de dorpelingen door de nadruk op hun lichamelijke gebreken, de allitererende naamgeving Yswenden/Ysengrine, Rosseel-Reynaerdijn-Reynaert of de inhoudelijke verwantschap in Nobel/Gente). De naamgeving in Cantecleers familie reflecteert het ‘tussenkarakter’ van deze dieren. De | |
[pagina 541]
| |
namen van de kippen refereren aan uiterlijke kenmerken en leggen zo een band met de dorpelingen, de allitererende naamgeving van de hanen geeft hen adellijke trekjes.
Tot slot willen we nog een aantal bedenkingen formuleren in verband met de identificatiestrategieën in de Reynaerttekst. VdvR is een spel van maskers, spiegels, een spel van talige dubbelzinnigheden. Het is een verhaal over dieren. Omdat het slechts over dieren gaat, is er afstandGa naar voetnoot(964). Terwijl mensen voorgesteld worden als lagere, onhoofse wezens, krijgen de dieren menselijke eigenschappenGa naar voetnoot(965). Ze zijn begiftigd met rede en taal, twee distinctieve eigenschappen tussen mens en dierGa naar voetnoot(966). Identificatie is onvermijdelijk, want eigenlijk gaat het over mensen. De ingebouwde afstand is ook eigen aan het specifieke genre. Het genre van het dierenverhaal is volledig fictief (‘fabula’) en daarom is de realiteitswaarde schijnbaar nihil. Doordat de dieren spreken en zo het grootste onderscheid tussen mens en dier opgeheven wordt, worden de begeerten en de hartstochten - kenmerkend voor mens en dier - centraal gesteldGa naar voetnoot(967) en krijgt het werk een morele realiteitswaarde. Het effect hiervan is dat de toehoorder concludeert dat het werk over hemzelf gaat. Hij wordt gedwongen stelling te nemen. Het gaat over zijn eigen wereld, hier en nu. Ook het landschap kadert in deze gedachtengang. Ver weg van het sprookjesachtige, mythische, Brits-Keltische imperium van de Arturroman of van het wilde en woeste Karolingische landschap in een luisterrijk verleden, drukt het Reynaertlandschap de toehoorder met de neus op de feiten. Het verhaal speelt zich voor zijn ogen in een bekende omgeving af: hij hoort de eigennamen Belsele, Gent en Hulsterlo en wordt onmiddellijk door de actualiteit van het verhaal gegrepen. Ondanks het feit dat het Reynaertverhaal in een onsitueerbaar verleden rond de pinksterdagen speelt, wordt de toehoorder ‘hic et nunc’ gegrepen. De toponymie functioneert om de actualiteitswaarde van het verhaal te benadrukken. Daarom ligt het voor de hand dat de Reynaertdichter een aantal landschappelijk realistische details aangrijpt om ze te transforme- | |
[pagina 542]
| |
ren, om ze met een literaire en morele betekenis te laden. De toponiemen actualiseren en maken tegelijkertijd het publiek medeplichtig. De toponiemen staan binnen het verhaal in nauw verband met het gesproken woord (hyperboliek en spot als overtuigingsmechanisme.) Het lijkt ons niet onwaarschijnlijk dat ze ook betrekking hebben op de mondelinge voordracht- of de voorleessituatie. Het is immers niet toevallig dat de twee centrale plaatsen van het verhaal, het hof van koning Nobel en Maupertuus, en de weg daartussen, niet of nauwelijks lokaliseerbaar zijn. Het gevolg hiervan is dat één van deze plaatsen, namelijk het hof, want daar begint en eindigt het verhaal, samenvalt met de plaats van de voordracht. Dit effect van betrokkenheid kan zelfs nog groter gemaakt worden door de intonatie en de mimiek van de verteller en zelfs door een aantal gebaren. De toehoorder heeft door dat het over het hier en nu gaat, dus over hemzelf. Hij kan lachen om het verhaal omdat het over onderontwikkelde dorpelingen, lagere geestelijken en dieren gaat. Maar hij heeft door wat er achter het talig masker schuilt. De laatste noten van de Reynaert zijn cynisch en pessimistisch. VdvR is geen vrijblijvende dierenvertelling. Zeker niet voor de middeleeuwer. VdvR toont het effect van de leugen, de hypocrisie, de ‘scone tale’, de naïviteit, de domheid, het eigenbelang en de lafheid. Willem toont hoe de taal werkt, dat taal macht betekent. De taal buigt de waarheid om tot leugen en de leugen tot waarheid. De taal is echter een typisch menselijk uitdrukkingsmiddel. Vechten tegen de vos is vechten tegen de Reynaerdie, tegen list, bedrog en hypocrisie: Lutter contre l'ours ou le loup, c'était lutter contre des forces démoniaques, réductibles par des procédés magiques. Lutter contre Renart, c'est, pour l'homme, lutter contre l'homme lui même, lutter contre sa propre espèce et contre la dualité ou le polymorphisme fondamental de cette espèce.Ga naar voetnoot(968) De functie van het Reynaertverhaal en de plaats ervan in het literaire circuit is te vergelijken met de functie en de plaats van de marginaaltjes in een didactisch of religieus handschrift. Vroomheid en satire, marge en tekst zelf, kwamen in dezelfde oogopslag voor, maar elk had zijn eigen plaats. In de marges werden obsceniteiten uitgebeeld, kleine duivels, dieren, hybride wezens. Deze wezens zijn geenszins positief te interpreteren. Toch zorgen ze voor verstrooiing en lach. Ze dienen om een spiegel voor te houden of om te ontmaskeren. Ze satiriseren, tonen, maar moraliseren niet. Ex negativo hebben ze een didactische functie. Ook in VdvR, verhaal van dubbelzinnigheid, spot en omkering, zijn deze tendensen aanwezig. Het verhaal cultiveert de ambivalentie. Het Reynaertverhaal biedt delectatio en utilitas. Het is nauwelijks definieerbaar. Afstotend én aantrekkelijk, ongevaarlijk én verraderlijk, ‘crom ende menichfoude’. |
|