Voorwoord
Indien Cornelis Crul, de Antwerpse rederijker uit de eerste helft der zestiende eeuw, de laatste jaren, niettegenstaande de tamelijk geringe omvang van zijn oeuvre, toch in ruime kring belangstelling heeft gewekt is dit vooral aan twee, wel zonderlinge, feiten te danken: vooreerst de niet-gerechtvaardigde toeschrijving aan hem van een gedicht, het trouwens zeer mooie refrein Een Gracie, waarmede hij in menige moderne bloemlezing de rederijkerspoëzie is gaan vertegenwoordigen, en verder de polemiek die sedert 1939 rond de interpretatie van zijn werk als de spiegel van een geloofsovertuiging is ontstaan.
Deze belangstelling voor de Antwerpse dichter heeft ook tot een hernieuwde uitgave van zijn werk aanleiding gegeven. Zo verschenen in 1950 door de zorgen van Dr. C. Kruyskamp Heynken de Luyere, Mont toe, Borse toe en de Cluchte van eenen Dronckaert, nadat in 1949 reeds enkele nog niet gepubliceerde kortere gedichten waren in het licht gegeven. Inmiddels was ook Mevr. James uit Rijswijk, aan een uitgave van Cruls volledige werk, de Colloquien inbegrepen, werkzaam geweest en waarschijnlijk ware onze publicatie nooit tot stand gekomen, indien Mevr. James door ziekte niet verhinderd was geworden haar werk te voltooien. Zij had reeds zorgvuldig gecommentariëerde afschriften van Cruls gedichten klaar en had deze ook reeds van een beknopte inleiding voorzien.
Toen Prof. Dr W.A.P. Smit ons namens de redactie der Zwolse Drukken en Herdrukken verzocht een nummer te bewerken, waarin het nog niet in een moderne gecommentariëerde uitgave bereikbare werk van C. Crul zou worden samengebracht, was Mevr. James onmiddellijk bereid ons over haar