Klank- en woordgeografie rond Venlo
(1998)–H. Crompvoets– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
AlgemeenWanneer men een dialectgeografisch onderzoek gaat doen rond Venlo, stuit men automatisch op een aantal isoglossen die zich hier in de loop van de eeuwen hebben vastgezet. Enkele ervan zijn zelfs bekend in breder kring buiten het vakgebied van de dialectologen bijvoorbeeld de Uerdinger lijn, die de tegenstelling ik-ich symboliseert, de Panninger lijn, die het verschil aangeeft tussen bijvoorbeeld slaan en sjlaan en de Panninger zijlijn, die het onderscheid aangeeft tussen anlautend sch en sj (schoon/sjoon). Wanneer men kleinschalig verder gaat met het onderzoek, blijkt dat er klankgeografisch en woordgeografisch overeenkomsten zijn maar dat er tussen de verschillende plaatsen ook veel verschillen voorkomen. Een bekend feit binnen de wereld van de dialectologie is dat op de dialecten in de loop van de tijden geografische, bestuurlijke, religieuze en sociale factoren hebben ingewerkt. Bestuurlijk en politiek gezien speelt de rijksgrens tussen Nederland en Duitsland een belangrijke rol. We zullen zien in de loop van dit verhaal dat de rijksgrens steeds meer een dialectgrens wordt. Geografisch gezien zijn er in deze streek rond Venlo twee elementen van groot belang: de Maas en de Peel. De Peel gelegen op de grens van Noord-Brabant en Noord-Limburg vormde ook op taalkundig gebied een bufffer van de eerste orde. De eeuwen durende beïnvloeding van het Rijnlands op het Limburgs moest op de hoogte van Meijel-Venray naar het zuiden afbuigen door de moerassen van de Peel. De Maas heeft voor Venlo en omgeving vooral een verbindende en economische rol vervuld. Venlo is eigenlijk altijd een ontmoetingspunt van handelaren geweest. Wanneer er één stad is die als zodanig genoemd moet worden, dan is dat Venlo. Geen van de Limburgse steden kon op een zo omvangrijk marktapparaat bogen als VenloGa naar eindnoot1. Deze marktpositie moet men vooreerst in verband brengen met de toestand van de Maas. Van Venlo naar het zuiden toe heeft deze rivier een groot verval, boven Venlo naar het noorden toe daarentegen een zeer gering. Ook op de dag van vandaag heeft Venlo nog een belangrijke distributiefunctie met name richting Duisland. Een van de opvallendste factoren in het gebied rond Venlo die zeker het dialect van dit gebied heeft beïnvloed is wel geweest de bestuurlijke versnippering in het verdere en in het nog vrij recente verleden. Omstreeks 1300 bestond het graafschap Gelre uit de tegenwoordige provincie Gelderland, Noord- en Midden-Limburg en het aangrenzende Duitse gebied. Tot 1543 was Gelre de enige Nederlandse staat die Karel V, de belangrijkste man van Europa, nog niet in zijn macht had. Maar in 1543 gaf Hertog Willem II van Gelre zich over aan Karel V. Door het bekende Verdrag van Venlo in 1543 kwam er definitief een einde aan Gelres onafhankelijkheid en voor het eerst in de geschiedenis waren de zeventien Nederlandse gewesten verenigd onder één landsheerGa naar eindnoot2. Mét de Slag bij Woeringen in 1288 wordt het Verdrag van Venlo als een mijlpaal be- | |
[pagina 4]
| |
schouwd op weg naar de scheiding van een ‘rheinische’ en van een ‘niederländische Welt’Ga naar eindnoot3. Ofschoon het overgrote deel van dit gewest tot de Staat der Zeventien Provincies behoorde heeft de Staatse zaak in het Limburgse Maasdal rond 1600 iedere aantrekkingskracht verloren. Den Haag slaagt er niet in de bevolking in deze streek voor zich te winnen. De nieuwe Staatse bewindvoerders blijven een vreemd en gehaat element in de katholieke zuidelijke samenlevingGa naar eindnoot4. Na de Vrede van Utrecht, in 1713, werd het Gelders Overkwartier verdeeld tussen de Republiek, Pruisen en Oostenrijk. Venlo kwam aan de Republiek en Roermond aan Oostenrijk. Pruisen kreeg het grootste deel van het plattelandGa naar eindnoot5. Tot 1794 behoort Venlo (zonder Blerick) tot Staats Opper-GelreGa naar eindnoot6. Ook plaatsen als Beesel en Belfeld behoren hiertoe. Meijel, Nederweert, Roermond behoren tot Oostenrijks Opper-Gelre. Arcen, Velden, Grubbenvorst, Helden, Horst, Kessel, Maasbree, Blerick en Sevenum behoren tot Pruisisch Opper-Gelre. Beegden, Haelen, Heythuysen, Horn, Neer, Roggel (het vroegere graafschap Horn) zijn weer onderhorig aan de prins-bisschop van Luik. De Noord-Limburgse plaatsen als Gennep, Mook, Middelaar behoren tot het hertogdom Kleef. En Tegelen, een plaats die aan Venlo grenst, is met o.a. Sittard onderhorig aan de hertog van Gulik. Het zijn deze toestanden die later de bekende historicus Rogier inspireren tot de volgende woordenGa naar eindnoot7: ‘Vóór 1794 was die gestalte (de mogelijkheid van integratie in het Koninkrijk der Nederlanden, H.C.) niet of ternauwernood kenbaar en dientengevolge is Limburg voor de Nederlandse geschiedschrijving de meest onhandelbare provincie van alle elf. De historische kaart van Limburg vóór 1800 is bij machte de ondernemendste vorser tot vertwijfeling te brengen’. Wat verder de Franse tijd ook betekend mag hebben voor Limburg, zij heeft wel in grote lijnen de provincie gestalte gegeven. Het is deze versnippering geweest en de spanning tussen Rijnlandse en Staatse invloed die mede de dialectologische kaart van Limburg en ook die van het gebied rond Venlo heeft getekend. Wat de Duitse plaatsen betreft in dit onderzoek moet men beseffen dat in de 18-de eeuw het Nederlands nog de dominerende schrijftaal was. Pas in 1870 is hier het Nederlands als schrijftaal vervangen door het HoogduitsGa naar eindnoot8. Toen de Franse troepen op het einde van de 18-de eeuw de Nederrijn bezetten, stieten zij op een Gelders Overkwartier, waarvan de ‘langue nationale’ het Nederlands was geblevenGa naar eindnoot9. De reden voor de conservatieve taalgeschiedenis van Geldern zijn de politiek-administratieve zelfstandigheid van deze provincie en haar culturele gerichtheid op het Zuid-Nederlands-Vlaamse gebied. Daarbij kwam nog dat de Pruisische overheid in dit onbetekenende achterland geen actieve taalpolitiek bedreef. Hierdoor kon het Nederlands zich tot aan het einde van de 18-de eeuw in dit Duitse gebied handhavenGa naar eindnoot10. Het mag duidelijk zijn dat in de dialecten van over de grens bij Venlo nog veel Nederlandse klanken en woorden zitten. Dat zal ook wel uit mijn onderzoek blijken. Maar voor mijn onder- | |
[pagina 5]
| |
zoek heb ik nog de dialectspreker ondervraagd en dan moet men in dit gebied bij een oudere generatie zijn. Immers de situatie van het dialect is in de Duitse Nederrijn op het einde van de twintigste eeuw geen rooskleurige meer. Uit een onderzoek naar het gebruik van dialect in de stad Nettetal, waartoe behoren Kaldenkirchen, Lobberich, Breyell, Hinsbeck en Leuth, in 1988Ga naar eindnoot11 blijkt als één van de opvallendste resultaten, dat het gebruik van dialect bij scholieren en jeugdigen nog slechts bij 2.9% ligt. De ‘ideale’ dialectspreker in dit gebied, die ik met behulp van dr. Georg Cornelissen heb kunnen afvragen, vertekent de werkelijke dialectsituatie. Deze gedachte moet men tijdens dit verhaal steeds op de achtergrond erbij houden. | |
Doel en methodeDe bedoeling van mijn onderzoek is om een aantal klank- en woordgrenzen rond Venlo grensoverschrijdend zo fijnmazig mogelijk vast te leggen. De loop van een aantal isoglossen is sinds Frings en Schrijnen wel bekend, maar ze hebben vooral de hoofdplaatsen genoemd. De Uerdinger lijn, de Panninger lijn en de Panninger zijlijn zijn dus nu alleen getekend voor het gebied rond Venlo, maar dan wel zo fijnmazig mogelijk. Voor mijn onderzoek had ik een beperkte vragenlijst opgesteld waarin een aantal klank- en eventuele woordgrenzen verwerkt waren. Het was ook mijn bedoeling om na te gaan of ook woordgrenzen de bekende Uerdinger lijn volgen. Uiteraard moest ik mij hierin beperken. De vragenlijst was dus verdeeld in een klankgeografisch en woordgeografisch deel. Klankgeografisch waren de vragen naar het dialectwoord voor: vinden, slaan, staan, schaap, huis, kijken, nacht, hond, hebben en oud. Voor eventuele woordgrenzen werd gevraagd naar het dialectwoord voor: ik, mij, wij, wat, vrouwelijk varken, praten en sluitspeld. Deze vragenlijst heb ik in Nederlands Limburg afgevraagd in 26 plaatsen: Venlo (L 271), Blerick (L 269), Tegelen (L 270), Belfeld (L 297), Baarlo (L 295), Reuver (L 299), Beesel (L 300), Kessel (L 298), Helden Dorp (L 291), Panningen (L 290), Beringe (L 265c), Egchel (L 290a), Meijel (L 265), Neerkant (L 0265), Heibloem (L 293a), Roggel (L 293), Heythuysen (L 292), Grashoek (L 265d), Koningslust (L 265e), Kronenberg (L 265b), Sevenum (L 266), Maasbree (L 267), Horst (L 246), Grubbenvorst (L 249), Velden (L 268), Arcen L 250). Neerkant ligt wel in Noord-Brabant, maar spreekt voor de helft het Meijels dialect. Het had weinig zin om Griendtsveen bij de enquête te betrekken, omdat daar geen homogeen Griendtsveens bestaat. Griendtsveen is een recente veenkolonie zonder een historisch ontstaan dialect.Ga naar eindnoot12 Met behulp van het Amt für rheinische Landeskunde in de persoon van dr. Georg Cornelissen kon ik beschikken over informanten uit het aangrenzende Duitse gebied. Hierdoor kon ik materiaal verzamelen uit 15 plaatsen: Geldern, Straelen, Nieukerk, Herongen, Wachtendonk, Kalden- | |
[pagina 6]
| |
kirchen, Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Lobberich, Kempen, Viersen, Süchteln, Wankum, Dülken. In een later stadium kreeg ik nog gegevens binnen betreffende Oedt en Overhetfeld, maar die zijn niet meer op de kaart verwerkt kunnen worden. Het Nederlandse materiaal heb ik mondeling, via de telefoon vooral, verzameld, het Duitse schriftelijk. Bijna alle informanten waren dialectsprekers uit de plaats zelf en nagenoeg alle ook uit de betrokken plaats geboortig, hetgeen de betrouwbaarheid van mijn gegevens alleen maar vergroot. Het feit dat er in een plaats steeds minder dialect wordt gesproken of het feit dat bepaalde klankverschijnselen in de dialecten onder zware druk staan van de standaardtaal of zelfs verdwijnen, speelt in mijn verhaal slechts een gedeeltelijke rol, omdat de toetsing is gebeurd bij autochtone oudere dialectsprekers. De gemiddelde leeftijd van de informanten is 62 jaar verspreid over 49 plaatsen. Een beperkt aantal gegevens uit de plaatsen Arcen, Venlo, Blerick, Tegelen, Belfeld, Kessel, Helden Dorp, Beringe, Roggel, Heythuysen, Sevenum, Horst, Grubbenvorst, Velden komt uit de enquête van de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (afg. RND). Dit zijn voor Limburg gegevens uit de jaren vijftig. Meestal komen ze overeen met de gegevens uit mijn enquête, soms wijken ze af. In het laatste geval kom ik erop terug. | |
KlankgeografieGa naar eindnoot13 | |
1. vinden/findenBij ‘vinden/finden’ gaat het om de dialectvarianten van inlautende -nd-. Er zijn vier mogelijkheden. De eerste is een vorm met behoud van -nd-, die men kent in allebei de standaardtaalwoorden. De tweede is de gevelariseerde vorm -ng-, de derde is de gemouilleerde vorm -nj- en de laatste kan een vorm zijn met alleen -n-. Men vindt de - nd - terug in de dialectwoorden: veende (Arcen, Straelen), vinde (Venlo, Blerick, Velden), finde (Geldern, Nieukerk). Voor de Duitse en de Nederlandse uitspraak met -nd- geldt wel dat dit gebeurt onder invloed van de standaardtaalvorm. De gevelariseerde vorm (- ng -)vindt men in: vinge (Tegelen, Belfeld, Baarlo, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Meijel, Neerkant, Egchel, Koningslust, Sevenum, Kronenberg, Maasbree, Horst, Grubbenvorst, Grashoek, Velden (vroeger), Grefrath, Breyell, Lobberich, Wankum, Viersen, Süchteln), finge (Herongen, Wachtendonk, Kaldenkirchen, Viersen, Dülken, Süchteln), fienge (Dülken), fènge (Dülken), vènge (Hinsbeck, Overhetfeld), fönge (Kempen). De gemouilleerde vorm - nj - vindt men in vinje (Reuver, Heibloem, Roggel, Heythuysen, Beesel). Deze plaatsen behoren bij het zogenaamde Midden-Limburgse mouilleringsgebied. Dit is een gebied waarin in het dialect in | |
[pagina 7]
| |
bepaalde medeklinkercombinaties als -nd, -nt, -ld, -lt, -gt, -pt, -bd, -st een j-klank is te horen. 1. vinden/finden
In Venlo en Blerick moeten vroeger ook gevelariseerde vormen zijn geweest. SchrijnenGa naar eindnoot14 zegt hierover in 1920: ‘De stad Venloo ligt midden in het gutturaliseringsgebied, en heeft zonder twijfel voorheen den algemeenen regel gevolgd. Nú is er geen spoor meer van te bekennen.’ Onder gutturalisering verstaan we hetzelfde als velarisering. Gutturale klanken zijn keelklanken. Gutturalisering van de nt en nd betekent dat deze klanken achter in de keel als nk of ng worden uitgesproken. Velarisering is de meer recente term voor dit verschijnsel. Onder invloed van Venlo stierf dit verschijnsel ook in Velden en Blerick uit. Van de gevelariseerde vorm in Velden zegt de informant dat zijn vader, geboren in 1872 in Velden, nog sprak van vinge. In Blerick moet dit verschijnsel volgens Frens BakkerGa naar eindnoot15 toch nog langer stand hebben gehouden dan in het algemeen wordt aangenomen. Hij constateert dat zeker nog in de vroege jaren zeventig sommige, autochtone Blerickenaren nog in alle daarvoor in aanmerking komende woordvormen deze velarisering toepasten. Het feit dat alle Duitse plaatsen op Nieukerk en Geldern na de gevelariseerde vorm kennen is niet vreemd, wanneer men beseft dat het verschijnsel van de velarisering zich uitstrekt tot voorbij Keulen. | |
[pagina 8]
| |
Een dialectvorm met inlautende -n- fiëne is opgegeven voor Nieukerk. Maar daarvan zegt de informant dat die verouderd is. De vorm finde is daar de huidige volgens mijn informatie. | |
2. slaan/schlagenBij de varianten van ‘slaan/ schlagen’ gaat het vooral om de anlaut. Is er al of niet sprake van een gemouilleerde s, dus sjl- of sl-. Het gaat hier om het verschijnsel dat men in dialectologenkringen aanduidt met de benaming Panninger lijn. De Nederlandse klankcombinaties sp-, sl-, sn-, st-, sm- worden ten zuidoosten van deze lijn uitgesproken als sjp-, sjl-, sjn-, sjt-, sjm-. De gemouilleerde uitspraak is een expansie geweest vanuit het Rijnland met name Keulen. Binnen deze verschijnselen die men ook wel samenvat onder de naam ‘Keulse waaier’ wordt de Panninger lijn beschouwd als een relatief jonge Hoogduitse veroveringGa naar eindnoot16. 2. slaan/schlagen
In het verleden moet de isoglosse ook in het aangrenzende Duitse gebied aanwezig zijn geweest, maar nu is die tegenstelling er niet meer. Georg Cornelissen heeft mij ten stelligste bezworenGa naar eindnoot17 dat er geen ongemouilleerde anlauten meer voorkomen bij slaan. Ook al schrijven informanten slòën, dan nog is de anlaut sjl-. Dus de tegenstelling waaraan de naam Panninger lijn is gegeven, kan men alleen in Nederlands Limburg | |
[pagina 9]
| |
als een lijn op de kaart tekenen. Vanaf Venlo volgt deze lijn tegenwoordig de rijksgrens naar boven toe! Heel waarschijnlijk als gevolg van het feit dat de Duitse informanten schriftelijk zijn geënqueteerd, komen er voor slaan nogal wat synoniemen voor: hauen, schlagen, tuppen (ned. toepen). Verschillende informanten geven de dialectvorm sjlaare. Deze vorm is een jongere, Rijnlandse uitspraak voor een ouder sjlaage. Daarentegen is er slechts één Limburgse informant, uit Grubbenvorst, die houwen geeft en zegt dat hij slaan niet kent in het dialect. De rest heeft allemaal een variant van slaan. Voor het tekenen van de Panninger lijn zijn dus alleen de Limburgse gegevens van belang. Deze zijn: slaon (Arcen, Blerick, Venlo, Heibloem, Roggel, Heythuysen, Kronenberg, Sevenum, Maasbree, Horst, Grubbenvorst, Velden), slao (Meijel, Neerkant), sjlaon (Tegelen, Belfeld, Baarlo, Reuver, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Egchel, Koningslust, Beesel, Grashoek). De tegenstelling tussen Venlo (s-sprekend) en Tegelen (sj-sprekend) moet wel berusten op de grens tussen het Gulikse Tegelen en het Gelderse Venlo. De informant van Koningslust twijfelt over sl- of sjl-. Het Koningslusters is een Heldens dialect, maar Koningslust is wel met Grashoek het meest noordelijke kerkdorp van Helden. Men zal op grond van de uitspraak sjlaon in Koningslust en Grashoek de Panninger lijn een stuk scherper kunnen trekken dan volgens de gegevens van Frings. Immers hij noemdeGa naar eindnoot18 als sj-plaatsen Tegelen, Baarlo, Helden, Panningen, Roggel, Heythuysen en als s-plaatsen Venlo, Blerick, Houtblerick, Maasbree, Meijel. Volgens Frings moeten Roggel (en dus ook Heibloem) en Heythuysen sj-sprekend zijn geweest. Zowel de twijfel over de uitspraak in Koningslust als de veranderde uitspraak in Roggel, (Heibloem) en Heythuysen is een teken dat er op de Panninger lijn vanuit het westen en noorden wordt gedrukt door de standaardtaaluitspraak. De Duitse varianten van ‘slaan’ zijn: sjlòën (Grefrath, Breyell, Wankum) sjlóën (Straelen, Nieukerk, Wachtendonk), sjloon (Geldern). Van het ned. ‘houwen’ en het du. ‘hauen’ komt de variant hauë voor in Straelen, Herongen, Breyell, Dülken, Süchteln, Oedt, Viersen en, zoals gezegd, in Grubbenvorst. Van het du. ‘schlagen’ komen verder de dialectvarianten sjlaage (Kaldenkirchen), sjlaaje (Hinsbeck) en sjlaare (Breyell, Lobberich, Viersen, Overhetfeld, Dülken, Oedt, Kempen) voor. Tenslotte komt één keer voor toeppe (Dülken), een variant van du. tuppen. | |
3. staan/stehenOok bij dialectvarianten van ‘staan/ stehen’ is het belangrijkste onderscheid gelegen in de anlaut. Het gaat dan om hetzelfde verschijnsel als bij ‘slaan’ nl. het al of niet mouilleren van de s, dus sjtaan of staan. Het gaat hier dus ook om een verschijnsel dat onderdeel uitmaakt van de Panninger lijn. De opgaven zijn: staon (Arcen, Venlo, Blerick, Heibloem, Roggel, Heythuysen, Kronenberg, Sevenum, Maasbree, Horst, Grubbenvorst, Velden), | |
[pagina 10]
| |
stao (Meijel, Neerkant), sjtaon (Tegelen, Belfeld, Baarlo, Reuver, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Roggel, Heythuysen, Grashoek, Koningslust, Egchel, Beesel, sjtoon (Geldern, Kaldenkirchen), sjtóën (Nieukerk, Herongen, Wachtendonk, Viersen, Dülken, Süchteln, Oedt, Kempen), sjtòën (Straelen, Herongen, Grefrath, Overhetfeld, Hinsbeck, Breyell, Lobberich, Wankum, Dülken) en sjtón nog voor Viersen. In al deze Duitse opgaven vindt men nog het oorspronkelijke autochtone vocalisme terug en is er nog geen aanpassing aan het Hoogduitse stehen. 3. staan/stehen
Opvallend is dat er nu bij de Duitse antwoorden geen synoniemen zijn. Een aantal Duitse informanten schrijft de vorm duidelijk zonder j b.v. stoahn, stoan, stohn, maar we moeten al deze vormen interpreteren met mouillering erin, dus als sjtoahn, sjtoan, sjtohn. De informanten van Roggel en Heythuysen twijfelen over de uitspraak van j in staan meer dan over de j in slaan. Staan wordt in Roggel naast staon ook wel als sjtaon uitgesproken en de informant van Heythuysen geeft op sjtaon maar zegt erbij dat de j tegenwoordig meestal wordt weggelaten. Die mouillering in staan is er dus wel geweest en is er nog. Richting Roggel hoort men sjtaon meer, zegt de informant van Heythuysen. Kortom men twijfelt hier. Welke vorm zal winnen is duidelijk. De oude gemouilleerde vorm staat onder druk. | |
[pagina 11]
| |
4. schaap/SchafHet woord ‘schaap’ was afgevraagd met het oog op de anlaut. Het vocalisme is in de Limburgse plaatsen overal ao en in de Duitse plaatsen ao en vooral iets meer gesloten oë of oo. De oude anlaut sk- kan voor de onderzochte plaatsen sch- of sj- zijn. Deze tegenstelling wordt aangeduid met de naam Panninger zijlijn. Over de gehele lengte loopt deze lijn een stuk westelijker dan de Panninger lijn en doorsnijdt de provincie Belgisch Limburg ongeveer in het midden. 4a. schaap/Schaf
Voor de Duitse plaatsen geldt hier hetzelfde als bij de Panninger lijn (sl/sjl en st/sjt), dat er nergens nog de ongemouilleerde vorm voorkomt, dus overal sj-. Men kan dus de Panninger zijlijn tot aan de grens bij Venlo tekenen. Vandaar volgt de Panninger zijlijn de rijksgrens naar het noorden toe. Ook de Panninger zijlijn heeft zich in Limburg vastgelegd als gevolg van de invloed vanuit het Rijnland. De dialectvormen voor schaap zijn: sjaop (Tegelen, Belfeld, Baarlo, Reuver, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Meijel(!), Neerkant (!), Heibloem, Roggel, Heythuysen, Grashoek, Koningslust, Nieukerk, Egchel, Beesel), schaop (Arcen, Blerick, Venlo, Kronenberg, Sevenum, Maasbree, Horst, Grubbenvorst, Velden), sjòëp (Straelen, Herongen, Wachtendonk, Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Lobberich, Viersen, Overhetfeld, Wankum, Dülken), sjóëp | |
[pagina 12]
| |
(Herongen, Dülken, Süchteln, Oedt, Kempen), sjoop (Geldern, Kaldenkirchen). 4b. sj-/sch- naar Frings
1919
FringsGa naar eindnoot19 noemde in 1919 als sch- plaatsen in dit gebied: Venlo, Blerick, Houtblerick, Maasbree en Meijel en als sj-plaatsen Tegelen, Baarlo, Helden en Panningen. Andere Heldense kerkdorpen worden niet genoemd. Het gevolg hiervan is geweest dat op indelingskaarten van de Nederlandse dialecten hierna Meijel steeds ten noordwesten van de Panninger zijlijn ligt. Het opmerkelijke is dat zelfs bij de oudste generatie Meijelsen steeds wordt gesproken van sjòn ‘schoon’, sjoe:n ‘schoenen’. Nergens hoort men de door Frings genoteerde sch-anlaut. Ook de oudst bekende schriftelijke bronnen van tussen de beide wereldoorlogen vermelden alleen maar sj-anlaut. Saillante bijkomstigheid is dat de meest bekende Rijnlandse isoglossen c.q. waaiers ten zuiden van Meijel afbuigen. In dit ene geval heeft Meijel de oostelijke opmars niet kunnen weerstaan, waarschijnlijk onder Heldense invloed. Het feit dat ook de informant uit Neerkant sjaop zegt, heeft als gevolg dat de Panninger zijlijn een stuk westelijker en noordelijker naar het zuiden afbuigt dan ze volgens de gegevens van Frings en later ook van Van Ginneken doet. Het was onder andere de bedoeling van mijn fijnmazig, kleinschalig onderzoek dit soort isoglossen scherper af te bakenen dan op grond van de globalere gegevens uit het verleden is gebeurd. | |
[pagina 13]
| |
Opvallend is in de Duitse opgaven de afwezigheid van auslautende -f. De -p is nog niet verschoven. Aanpassing aan het Hoogduits heeft hier niet plaatsgevonden. | |
5. huis/HausIn huis zit als vocaal oorspronkelijk de Oudgermaanse lange oe. Deze is in de Midden-Limburgse en de aangrenzende Duitse dialecten nog gebleven. De oe klinkt in bijna alle opgaven nog lang. De opgaven zijn: hoe:s (Arcen, Venlo, Blerick, Tegelen, Belfeld, Baarlo, Reuver, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Heibloem, Grashoek, Koningslust, Sevenum, Maasbree, Horst, Grubbenvorst, Velden, Egchel, Beesel, Straelen, Nieukerk, Herongen, Wachtendonk, Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Lobberich, Viersen, Overhetfeld, Wankum, Dülken, Süchteln, Kempen), hoes (oe kort, althans volgens de interpretatie) (Kaldenkirchen, Oedt), hoe:ës (Roggel, Heythuysen, Kronenberg), hoe:ësj (Kessel RND-opgave, Helden Dorp RND-opgave), husj (Meijel, Neerkant) en huus (Geldern). 5. huis/Haus
In hoe:ësj is de s gemouilleerd. In deze enquête (1997) is deze mouillering voor dezelfde plaatsen verdwenen. Afbrokkeling van dit verschijnsel. In husj hebben we het verschijnsel van wat ik noem de ‘Meijelse mouillering’Ga naar eindnoot20. De Nederlandse diftong ui is een korte monoftong u geworden | |
[pagina 14]
| |
met als gevolg mouillering van de s. Dit is een unicum. De enige die tot nu toe een verklaring van dit ‘Meijelse’ verschijnsel heeft gegeven is Van GinnekenGa naar eindnoot21. Dalende diftongen ui en ei werken met het tweede element op alle volgende dentalen en s/z-klanken in, zodat ze heel sterk gemouilleerd worden: rutj ‘ruit’, butje ‘buiten’, husj ‘huis’, grusj ‘gruis’. Een klankkaart van het vocalisme in ‘huis’/‘Haus’ is voor dit gebied eenzijdig, overal lange oe, te noemen, afgezien van de afwijkingen hoes (korte oe), husj en huus. Huus in Geldern preludeert op een isoglosse huus-hoes. Venray kent ook huus. Volgens JanssenGa naar eindnoot22 is deze huus-hoes-lijn een vrij scherpe dialectgrens in Noord-Limburg en het aangrenzende Duitse gebiedGa naar eindnoot23, dit in tegenstelling tot de muus-moes-lijn. Maar de huus-hoes-isoglosse valt afgezien van het kleine stukje bij Geldern in dit verband buiten het onderzochte gebied. | |
6. kijken/guckenIn kijken is in de Limburgse dialecten overal nog de oorspronkelijke Oudgermaanse lange ie bewaard. 6. kijken/gucken
De Nederlandse diftong ij vindt men niet terug in het onderzochte gebied, ook niet in het aan Oost-Noord-Brabant grenzende Meijel. Mocht Meijel nogal sterk op het Oost-Noordbrabantse gebied gericht zijn wat dialect | |
[pagina 15]
| |
betreftGa naar eindnoot24, hierin sluit het zich aan bij de Limburgse uitspraak. Overal wordt de ie lang uitgesproken behalve in Kaldenkirchen, tenminste volgens de opgave kicke die ik als kiekke interpreteer. De opgaven zijn: kie:ke (Arcen, Venlo, Blerick, Tegelen, Belfeld, Baarlo, Reuver, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Meijel, Neerkant, Heibloem, Roggel, Heythuysen, Grashoek, Koningslust, Kronen-berg, Sevenum, Maasbree, Horst, Grubbenvorst, Velden, Egchel, Beesel, Geldern, Straelen, Nieukerk, Herongen, Wachtendonk, Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Lobberich, Viersen, Overhetfeld, Wankum, Dülken, Süchteln, Oedt, Kempen), kiekke (de dialectvorm is opgegeven als kicke) (Kaldenkirchen). Als enige synoniem is opgegeven jaape voor Lobberich. Dat is hetzelfde als het Nederlandse gapen. Maar gapen is eigenlijk ‘nieuwsgierig kijken’, terwijl ‘kijken’ veeleer een neutraal kijken is. Op grond van de opgaven hier moet men constateren dat de Duitse plaatsen zich niet hebben aangepast aan een Hoogduits woord, maar het oorspronkelijke, regionale woord hebben. | |
7. nacht/NachtIn het onderzochte gebied komen maar liefst 12 dialectvarianten voor van7a. nacht/Nacht
het woordtype ‘nacht/Nacht’ en één synoniem, het Duitse ‘Düster’, het Nederlandse ‘duister’. | |
[pagina 16]
| |
Varianten zonder auslautende dentaal en een korte vocaal komen voor: nach (Venlo, Blerick, Tegelen, Belfeld, Baarlo, Reuver, Kessel, Helden Dorp, Koningslust, Maasbree, Grubbenvorst, Velden, Beesel, Egchel, Geldern); zonder auslautende dentaal en met lange klinker of tweeklank komen voor: naach (Nieukerk), naaëch (Arcen), naoch (Beringe, Kronenberg, Dülken), nóëch (Straelen, Wachtendonk), nooch (Kaldenkirchen, Overhetfeld. Varianten van ‘nacht’ met auslautende dentaal komen voor: met rekking van de vocaal naacht (Meijel, Neerkant, Horst), naocht (Pan-ningen, Beringe, Sevenum), zonder rekking van de vocaal nacht (Heibloem, Roggel, Heythuysen, Grashoek, Koningslust). De informant van Beringe vermeldt dat naocht de oudere vorm is en naoch de jongere. Op KAART no. 10 van de Isoglossen van RamischGa naar eindnoot25 ziet men een klein noacht-gebied dat Nederweert, Helden Dorp en Panningen omvat. Men moet hier dus ook Beringe nog bij betrekken. Schrijnen spelt de vorm met oa en interpreteert die meer als een tweeklank dan een monoftong ao. 7b. nacht/Nacht
Zwakke articulatie van de spirant ch veroorzaakte in een aantal Duitse dialecten vocalisering van deze ch tot een tweeklank au, aj of éj of een monoftong aa. Men krijgt dan vormen als naut, najt, néjt of naat: naut (Herongen, Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Lobberich, Wankum), najt (Viersen, Dülken, Süchteln, Kempen) en néjt (Viersen, Oedt, Dülken). In het onder- | |
[pagina 17]
| |
zochte gebied komen geen van deze laatste vormen in het Limburgse gebied voor. Wel zal men in Zuid-Limburg naat-varianten tegenkomen. Maar zo ver reikt dit onderzoek niet. Het woordtype ‘Düster’ is als duuster vastgelegd voor Geldern en Straelen en als duu:ster voor Dülken. Maar het ging in dit onderwerp vooral om de varianten van nacht/Nacht. | |
8. hond/HundBij de dialectvarianten van ‘hond/Hund’ kan de auslautende -nd gehandhaafd blijven als -nt in hónt (Arcen, Venlo, Blerick, Meijel, Neerkant, Grubbenvorst, Velden, Geldern) en hoont (Horst, Straelen, Nieukerk). De informanten van Blerick en Velden vermelden dat hun variant hónt een jonge realisatie is. 8. hond/Hund
In het onderzochte gebied kan de -nd velariseren of ook wel gutturaliseren tot -ngt of -ngk in: hóngk (Tegelen, Belfeld, Baarlo, Panningen, Grashoek, Koningslust, Kronenberg, Maasbree, Velden, Herongen, Wachtendonk, Kaldenkirchen, Grefrath, Süchteln, Oedt, Dülken, Breyell, Lobberich, Viersen, Overhetfeld, Wankum, Kempen), hoongk (Helden Dorp, Beringe, Egchel), hòngk (Hinsbeck), en hóngt (Kronenberg, Sevenum). De hóngk-opgave voor Velden wordt door de informant als oud c.q. verouderd genoemd. Zijn vader | |
[pagina 18]
| |
had hij het nog horen zeggen. Opvallend is dat SchrijnenGa naar voetnoot26 in 1920 nog melding maakt van hóngkt-vormen in Helden (Dorp), Panningen, Maasbree en Sevenum, terwijl de huidige informanten slechts voor Sevenum en het kerkdorp Kronenberg hóngt opgeven. Volgens SchrijnenGa naar voetnoot27 berust het ontwikkelingsproces van n plus dentaal tot ngk op een oorspronkelijk gemouiileerde uitspraak van de n, dus nj. Men dient dan vormen als hóngkt te beschouwen als contaminatievormen. De gevelariseerde vormen hóngk, hoongk, hóngt in Limburg zijn dan ontstaan door infiltratie vanuit het Rijnland in het Midden-Limburgse mouilleringsgebied. Alle Duitse plaatsen hebben gevelariseerde vormen en die maken deel uit van een veel groter Rijnlands velariseringsgebied. Wat voor het Venlose vinde voor het Nederlandse vinden betreft nl. dat men daar geen gevelariseerde vorm vinge meer kent, geldt ook voor de Venlose vorm hónt. De verwachting is dat de gevelariseerde vormen hóngk, hóngt van de omgeving van Venlo zullen plaatsmaken voor de Venlose vorm hónt, dus met de uitgang van het standaardtaalwoord. De plaatsen Velden en Blerick hebben de Venlose vorm al overgenomen. De derde categorie is die waarbij mouillering van de -nd optreedt dat wil zeggen dat er een j achter de medeklinkers n en d te horen is. Men krijgt dan de variant hónjtj (Reuver, Kessel, Heibloem, Roggel, Heythuysen, Beesel). Dit hónjtj-gebied loopt naar het zuiden verder. Ook de mouillering in deze vormen staat onder druk. Passage constateerde reeds in 1953Ga naar voetnoot28 dat mouillering in vooral de werkwoordsvervoeging als een typisch boers en achterlijk verschijnsel werd beschouwd door een aantal personen. Oude verschijnselen staan overal onder druk van de standaardtaalvormen. Het vocalisme is in alle varianten een o-klank. Deze kan variëren van de korte meer gesloten ó in hónt, hóngk, hóngt en lange gesloten oo in hoont, hoongk tot de korte open ò in hòngk. Opvallend is dat bij de Duitse opgaven er geen is met een oe-vocalisme van het Hoogduitse Hund. Het oude vocalisme is gebleven. Er is één Duits synoniem geantwoord nl. höbbel (Lobberich). Heel waarschijnlijk wordt hiermee een bepaald soort hond bedoeld. | |
9. hebben/habenDe dialectvariant hèbbe (Arcen, Venlo, Blerick, Belfeld, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Egchel, Koningslust, Grubbenvorst, Velden, Straelen, Nieukerk, Wachtendonk, Kaldenkirchen, Kempen, Overhetfeld) beantwoordt qua vocalisme het meest aan het Nederlandse hebben. Dat hèbbe voorkomt in de Nederrijn is niet verbazingwekkend. Bij FringsGa naar voetnoot29 lees ik: ‘Nachklänge eines alten hebben sind über die ganzen Rheinlande zerstreut’. Met een meer gesloten e- klank, de Franse è, hebben we hébbe (Tegelen, Meijel, Neerkant, Kronenberg, Sevenum, Maasbree, Horst, Egchel). Varianten met geronde klinker zijn höbbe (Venlo, Blerick, Baarlo, Reuver, Kessel, Heibloem, Heythuysen, Grubbenvorst, Velden, Beesel) en hubbe (Belfeld | |
[pagina 19]
| |
(RND), Kessel (RND), Helden Dorp (RND), Roggel, Heythuysen (RND). De geronde vormen zijn voor Venlo, Blerick, Grubbenvorst, Velden de oudere vormen (RND!). Toch weer een verschuiving richting de standaardtaalvorm in Venlo en directe omgeving. 9. hebben/haben
Een tussenvorm of contaminatie tussen de Duitse lange vocaal aa in haben en de korte klinker met dubbele bb in de Limburgse varianten hèbbe, hébbe, hubbe en höbbe moet wel zijn habbe (Herongen, Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Wankum, Viersen, Dülken, Süchteln, Oedt). Unica zijn hèwwe (Geldern) en haabe (Lobberich). De laatste opgave is twijfelachtig en valt uit de toon. Hewwe noemt FringsGa naar voetnoot30 Westfaals. Een opgave hant voor Dülken is geen infinitiefvorm maar een vervoegde vorm oa. de eerste persoon meervoud. In nogal wat Duitse plaatsen hebben zich varianten van de autochtone vorm hebben gehandhaafd. Enige aanpassing aan het Hoogduits ziet men in de variant habbe. | |
10. oud/altGewestelijk heeft zich in woorden als oud en koud het oude element al kunnen handhaven b.v. in de Venlose woorden alt en kalt. In het Nederlands is a voor l + d of t en o voor l + d of t tot ou geworden: b.v. oud, koud en ook hout, goud. In sommige dialecten kan men toch nog horen of er sprake is | |
[pagina 20]
| |
van a voor l + d of t of o voor l + d of t.Zo spreekt men in het Meijels dialect van kaaw ‘koud’, awt ‘oud’ en van hòwt ‘hout’, gòwt ‘goud’. In een aantal dialecten rond Venlo heeft zich alt gehandhaafd: alt (Arcen (RND), Blerick, Horst (RND), Grubbenvorst (RND), Velden, Geldern, Kempen, Viersen), aalt (Arcen (nu), Venlo, Blerick, Horst (nu), Nieukerk), òëlt (Straelen, Herongen), òlt (Herongen, Wachtendonk, Wankum). Opvallend is dat er in Arcen en Horst in een vroegere enquêteGa naar voetnoot31 sprake was van alt en in mijn enquête van aalt. 10. oud/alt
Daarnaast heeft men de vorm waarin de l gevocaliseerd is. Daarbij kan men weer onderscheid maken in varianten met korte en lange monoftongen en diftongen. Met een lange monoftong zijn aot (Baarlo, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Heibloem, Roggel, Heythuysen, Grashoek, Koningslust, Maasbree, Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Lobberich, Egchel, Viersen (vroeger), Dülken), aat (Blerick, Tegelen, Belfeld, Reuver, Grubbenvorst (nu), Overhetfeld, Dülken, Beesel) en oot (Kaldenkirchen, Oedt) en met een korte monoftong is òt (Dülken, Süchteln). Men ziet dat lang niet alle Duitse opgaven beantwoorden aan het Hoogduitse alt, maar meedoen met de gevocaliseerde vorm. Viersen en Blerick kennen nu de alt-variant, maar vroeger, zo zeggen de informanten uit die plaatsen, kende men aot in Viersen en aat in Blerick. Dat de alt-varianten in Limburg toch onder druk | |
[pagina 21]
| |
staan bewijst de huidige opgave aat en de vroegere RND-opgave alt voor Grubbenvorst Diftongisch klinken awt (Meijel, Neerkant, Kronenberg) en òwt (Sevenum, Viersen). | |
11. ik/ichEen bekende tegenstelling in het gebied rond Venlo is het verschil tussen ik en ich. De lijn die men tussen de ik-plaatsen enerzijds en de ich-, iech-, isj-, iesj- en usj-plaatsen anderzijds kan trekken, noemt men de Uerdinger lijn of linie. Deze naam is al in de vorige eeuw in 1877Ga naar voetnoot32 door de Duitser G. Wenker bedacht. 11. ik/ich
Men heeft hier volgens FringsGa naar voetnoot33 niet te maken met Hoogduitse klankverschuiving, omdat er geen Nederfrankische k-pronomina geweest | |
[pagina 22]
| |
zijn. Ook LeenenGa naar voetnoot34 en GoossensGa naar voetnoot35 delen die mening. Leenen zegt: ‘Het is de grens van het voorkomen van Hoogduitse voornaamwoordelijke vormen in Nederland en Nederduits gebied. Als er onder zijn die door klankverschuiving getekend zijn, dan is dat toevallig en secundair’. Al in 1920Ga naar voetnoot36 werd de lijn in Limburg volgens de belangrijkste plaatsen getrokken. Schrijnen noemt dan de plaatsen ten noorden van de lijn: Venlo, Blerick, Houtblerick, Maasbree en Meijel. Zijn lijn vertoont een dalende lijn. Zijn opmerking dat de grensscheiding tussen de ik- en ich-dialecten vanaf Venlo-Tegelen tot Leende-Soerendonk één rechte lijn vormt, gaat volgens mijn mening niet meer op. Nu heb ik de lijn zo fijnmazig mogelijk proberen vast te leggen en dan kom ik in Limburg althans tot een tot boven Grashoek stijgende lijn en vervolgens met een scherpe hoek dalende. In een aantal plaatsen ook in het aangrenzende Duitse gebied vindt men de vorm ik (Arcen, Venlo, Blerick, Meijel, Neerkant, Kronenberg, Sevenum, Maasbree, Horst, Grubbenvorst, Velden, Geldern, Straelen, Nieukerk, Herongen, Wachtendonk, Kempen, Wankum) en in een ander aantal plaatsen vindt men varianten met auslautend ch of sj nl. ich (Tegelen, Belfeld, Baarlo, Reuver, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Heibloem, Roggel, Heythuysen, Grashoek, Koningslust, Breyell, Overhetfeld, Egchel, Viersen, Dülken, Beesel), iech (Kaldenkirchen, Grefrath, Hinsbeck, Breyell (tegenwoordig), Lobberich, Süchteln, Viersen), isj (Dülken, Oedt), iesj (Viersen) en usj (Dülken). De ik-plaatsen in Duitsland handhaven zich nog, omdat de geënqueteerden betrouwbare dialectsprekers waren uit een oudere generatie. Maar CornelissenGa naar voetnoot37 constateert in 1993 voor Kempen, dat steeds bij de ik-plaatsen heeft gehoord, nu een isch-opgave. Daaruit leidt hij twee dingen af: ten eerste een veranderende situatie in het historische monopolie van ik in Kempen en ten tweede dat isch in plaats van ich - wat Cornelissen noemt ‘die Koronalisierung des Ich-Lautes: ch wordt sch’ -een vrij jong verschijnsel is in het Rijnland dat zich vanuit het zuiden nu tot en met Kempen heeft verspreid. Van de drie informanten uit Kempen zeggen er twee ik en één zegt ich maar ook ik. Dit bevestigt de constatering van Cornelissen. Veel inhoud heeft de Uerdinger lijn in Duitsland niet meer, omdat, zoals al eens eerder is opgemerkt, het aantal dialectsprekers in de Duitse Nederrijn zeer klein is geworden. Hoe lang nog zal de Uerdinger lijn bestand zijn tegen de invloed van het Hoogduitse iech in de Duitse ik-plaatsen en tegen de invloed van het Nederlandse ik in de Limburgse ich-plaatsen? | |
12. mij/michBij mij en mich spreken we van twee verschillende woorden, omdat er een alternatieve vorm mik zou moeten zijn, wanneer men zou spreken van verschoven vorm in mich en die is er niet. Hiervoor geldt hetzelfde als wat | |
[pagina 23]
| |
ik ten opzichte van ik-ich heb opgemerkt. Voor het grootste deel valt de mij-mich lijn samen met de ik-ich lijn, de Uerdinger lijn. 12. mij/mich
Maar in Nederlands Limburg zijn er meer plaatsen die mich zeggen dan ich. Hierdoor is de mij-mich lijn de grootste en verststrekkende lijn van de ‘Keulse waaier’ en omvat het zogenaamde mich-kwartier. De varianten uit mijn enquête zijn: mich (Arcen, Venlo, Blerick, Tegelen, Belfeld, Baarlo, Reuver, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Heibloem, Roggel, Heythuysen, Grashoek, Koningslust, Kronenberg, Sevenum, Maasbree, Grubbenvorst, Vel-den, Geldern, Straelen, Herongen, Wachtendonk, Kaldenkirchen, Breyell, Kempen, Overhetfeld, Egchel, Viersen, Dülken, Beesel), miech (Nieukerk, Grefrath, Hinsbeck, Breyell (tegenwoordig), Lobberich, Wankum, Süchteln, Viersen), misj (Dülken, Oedt), miesj (Viersen) en musj (Dülken). Deze staan tegenover de varianten méj (Meijel, Neerkant, Horst) en meej (Kronenberg (ook). Het merkwaardige is dat uit mijn gegevens blijkt dat Sevenum en Kronenberg mich-zeggend zijn. De informant van Kronenberg voegt er wel aan toe, dat men ook meej zegt. Ook P. Goossens con-stateerdeGa naar voetnoot38 voor Sevenum hetzelfde dualisme. Het viermaal in de RND-zinnen voorkomende ‘mij’ werd telkens door mich vertaald. Bij een van de vier werd ook mi-j opgegeven met de opmerking dat mich de jongere vorm was. In de SGV-enquêteGa naar voetnoot39 van 1914 wordt het | |
[pagina 24]
| |
zinnetje ‘die hond is de mijne’ in het Sevenums vertaald met ‘din hongd is van mi-j’. Toen was er nog geen sprake van mich. Het is merkwaardig dat in Sevenum mich, een exponent van de Rijnlandse expansie, in deze eeuw nog het oudere mij heeft kunnen vervangen. Anderzijds is het ook normaal dat men op de grens vaak beide vormen zegt. Dat men in sommige Duitse plaatsen miech zegt in plaats van het autochtone mich wijst op de invloed van de standaard-taaluitspraak. De informant van Breyell zegt immers dat miech de tegenwoordige uitspraak is. | |
13. wij/wirDe belangrijkste tegenstelling zit hier in de vormen met auslautende r en monoftongische of diftongische uitgangen of, zoals GoossensGa naar voetnoot40 het formuleert: ‘Der Gegensatz zwischen den südöstlichen Formen auf -r und den nördlichen und westlichen mit vokalischem Auslaut’. De grens begint volgens Goossens tussen Tongeren en Maastricht en valt ten noorden van Maastricht tot kort voor Venlo min of meer samen met de loop van de Maas. Wij zullen hier het verloop van deze lijn traceren rond Venlo op grond van mijn enquête. 13. wij/wir
Vormen met diftong zijn weej (Arcen (nu), Venlo, Blerick, Belfeld (nu), Baarlo, Kronenberg, Maasbree (nu), Horst (nu), Grubbenvorst, Velden (nu), | |
[pagina 25]
| |
Grefrath, Wankum), wi-j (Arcen (RND), Tegelen, Sevenum, Geldern, Wachtendonk), wéj (Meijel, Neerkant, Straelen, Herongen) en waj (Herongen). Diftongisch met naslag is wééë (Helden Dorp (RND), Panningen, Beringe (RND), Egchel, Heibloem, Roggel, Heythuysen). Daarnaast klinken monoftongisch wéé (Helden Dorp (RND), Beringe (RND), Heibloem, Roggel) wee (Blerick (RND), Belfeld (RND), Kessel, Horst (RND), Velden (RND), Nieukerk, Kempen) en wi (Maasbree, Nieukerk, Oedt). Varianten met r zijn wör (Kaldenkirchen, Hinsbeck, Lobberich, Viersen, Dülken, Süchteln), vör (Breyell, Overhetfeld), wur (Viersen) en veur (Reuver, Beesel). | |
14. wat/etwasDe bedoeling van de vraag naar het onbepaalde voornaamwoord ‘wat’/ ‘etwas’ was om de tegenstelling tussen wat-varianten en get-, jet- varianten vast te leggen. Omdat de Duitse enquête schriftelijk gebeurde, zijn er een aantal synoniemen binnengekomen. 14. wat/etwas
Bij de Limburgse informanten kon ik door de telefoon erbij vragen, of men get voor ‘iets’ kende. De antwoorden zijn de volgende: wat (Arcen, Venlo, Blerick, Grashoek, Horst, Velden, Nieukerk), waat (Venlo (ouder)), wa (Meijel, Neerkant), wet (Venlo (oud ca. 1914), Blerick (ouder), Belfeld, Kronenberg, Sevenum, Maasbree (oud), Grubbenvorst), gèt (Tegelen, Baarlo, | |
[pagina 26]
| |
Blerick (vroeger), Reuver, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Heibloem, Roggel, Heythuysen, Grashoek, Koningslust, Herongen, Egchel, Beesel), jèt (Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Lobberich, Kempen, Wankum, Viersen, Dülken, Oedt, Süchteln), bietje, gelijk aan het Nederlandse ‘beetje’ (Straelen), bitsje, gelijk aan het Nederlandse ‘beetje’ (Geldern, Herongen, Wachtendonk, Kaldenkirchen, Overhetfeld, Süchteln), bitsjes (Lobberich), fietske, van het Duitse ‘Fitz’Ga naar voetnoot41 (Geldern), pingke (Breyell) en piengke (Lobberich, Dülken). Het laatste woord vind ik niet terug in het Rheinisches Wörterbuch. In het Rheinisches WörterbuchGa naar voetnoot42 vind ik geen get-opgaven. De gèt-opgave voor Herongen is de enige Nederlandse vorm in het Duitse gebied. Onder jet ‘etwas’Ga naar voetnoot43 vindt men in het Rheinisches Wörterbuch jèt-opgaven voor Herongen, Wachtendonk en Wankum en ook nog wèt-opgaven voor Wachtendonk, Wankum en Herongen. Het Rheinisches Wörterbuch noemt wèt een ‘Mischform zwischen jèt und wat’, een contaminatievorm dus in het Limburgse tussen wat en gèt. Bij de huidige opgaven van het Duitse gebied zijn er geen wat-/wèt-varianten meer bij. Dit duidt erop dat het Nederlandse wat en wet daar niet meer voorkomen, alhoewel er vroeger de wat/wèt - gèt,jèt-isoglosse moet hebben gelopen. Van de zeven Limburgse wèt-opgaven wordt van drie plaatsen (Venlo, Blerick, Maasbree) gezegd dat wèt oud of verouderd is. De SGV-enquêteGa naar voetnoot44 uit 1914 vermeldt nog voor Sevenum, Blerick, Tegelen en Belfeld wet voor wat. Ook in Limburg valt wèt terug. Het feit dat wàt/wèt niet meer werd gebruikt in het Duitse gebied en men wellicht aarzelend overschakelde op het zuidelijker jèt moet wel het groot aantal synoniemen veroorzaakt hebben in het Duitse gebied. | |
15. vrouwelijk varken/SauNaast een isoglosse zeug/zoog/ - zouw dacht ik met deze vraag ook nog andere isoglossen te kunnen vaststellen in dit gebied nl. die tussen zeug, zoog enerzijds en kreem anderzijds of tussen zouw en kreem. Uit WLD aflevering I.12 (Kleinvee/pluimvee) was mij gebleken dat er in Midden-Limburg vaak kreem of krieëm tegen het vrouwelijk varken wordt gezegd. Uit het Rheinisches WörterbuchGa naar voetnoot45 bleek mij dat er voor het Duitse gebied een addertje onder het gras zat. Immers hier werd van Krieme de definitie gegeven ‘junges, weibliches Schwein, bis es Junge kriegt; danach ist es eine Sau’. Dus een zouw en een kreem zijn in het Duitse gebied twee verschillende varkens. Voor het Limburgse gebied geldt dat niet volgens WLD I.12 (het lemma ZEUG). Het Rheinisches Wörterbuch vermeldt dat Krieme ten zuiden van ons gebied voorkomt langs de Rijn met als centrum Keulen, dus viel dit woord af voor de Duitse plaatsen. Op de vraag naar het dialectwoord voor de ‘zeug’ of ‘Sau’ werd het volgende geantwoord: zeuch (Arcen, Tegelen, Reuver, Kessel, Helden Dorp, Beesel), zooch (Venlo, Blerick, Belfeld, Baarlo, Panningen, Beringe, | |
[pagina 27]
| |
Heibloem, Heythuysen, Grashoek, Koningslust, Kronenberg, Sevenum, Maasbree, Horst, Grubbenvorst, Velden, Straelen, Nieukerk, Wachtendonk, Herongen), zóch (Meijel, Neerkant, Geldern), zòòch (Wankum), zóëch (Herongen), zooëch (Egchel), kreem (Heythuysen), krieëm (Roggel), zów (Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Lobberich), zauwe (Dülken), zaw (Overhetfeld, Viersen, Dülken, Oedt, Süchteln), zóë (Dülken), vèrke (Kaldenkirchen), vèrreke (Dülken). 15. vrouwelijk varken/Sau
Heel waarschijnlijk moeten de zeug-opgaven aan beïnvloeding door het standaardtaalwoord toegeschreven worden. Het woord zoog is in heel het onderzochte gebied autochtoon geweest getuige ook nog de vele opgaven uit Duitse plaatsen. Hier moet zouw jonger zijn en moet het gebruik ervan ook onder invloed van het standaardtaalwoord Sau ontstaan zijn. De varianten kreem en krieëm voor Heythuysen en Roggel zijn de noordelijke voorlopers van een Midden-Limburgs kreem-gebied. Opvallend was dat de informant uit Heibloem, een kerkdorp van Roggel, het Woord kreem niet kende, ofschoon hij toch landbouwer was geweest. | |
16. praten/sprechenIn het Meijels dialect is het Nederlandse praten pròòte en ik wist dat ze in Helden daar kalle tegen zeggen. Ik wilde via deze vraag achterhalen of er | |
[pagina 28]
| |
in deze streek ook een tegenstelling praten-spreken-kallen aanwezig is. Kallen komt volgens het WNTGa naar voetnoot46 nu nog gewestelijk, in oostelijke streken, voor, maar het is al een oud woord dat ook in het Middelnederlands bekend was. Het is hetzelfde woord als het Engelse call ‘roepen’. In Limburg komt het onder een lijn Venlo-Meijel veelvuldig nog voor tot in Maastricht en Kerkrade toe en ook in Belgisch Limburg. Ook in het Rijnland komt het algemeen voorGa naar voetnoot47 in de betekenis ‘sprechen, im weitesten Sinne des Wortes’. Maar in Geldern wordt kallen als vreemd ervaren. In het Rijnlandse gebied moet sjprééche in de laatste decennia van de vorige eeuw sterk zijn opgekomen ten koste van kallen. Deze tendens wordt in deze eeuw natuurlijk nog versterkt door het Hoogduitse sprechen. Van de Duitse informanten zijn er ook een aantal opgaven die aan het woordtype ‘spreken’ beantwoorden. Opvallend is wel dat bij al deze Duitse opgaven voor spreken nergens sprake is van dialectvarianten waarbij de k verschoven is naar ch. Hier heeft zich een autochtone ‘Nederlandse’ situatie gehandhaafd. 16. praten/sprechen
De binnengekomen opgaven zijn: pròòte (Arcen, Venlo, Blerick, Tegelen, Belfeld, Baarlo, Kessel, Meijel, Neerkant, Heythuysen, Grashoek, Koningslust, Kronenberg, Sevenum, Maasbree, Horst, Grubbenvorst, Velden, Egchel, kalle (Reuver, Tegelen (‘meer onderhoudend praten’), Baarlo (minder | |
[pagina 29]
| |
gebruikelijk), Kessel, Helden Dorp, Panningen, Beringe, Heibloem, Roggel, Heythuysen, Grashoek, Koningslust, Kronenberg (100 jaar geleden), Maasbree, Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Lobberich, Overhetfeld, Egchel, Viersen, Dülken, Oedt, Süchteln, Beesel), sjprééke (Tegelen), sjprèèke (Geldern, Nieukerk), sjpréëke (Straelen, Herongen, Grefrath, Hinsbeck, Breyell (tegenwoordig vaak), Lobberich, Viersen), sjprèëke (Wachtendonk, Kempen), sjpreeke (Kaldenkirchen), sjprièke (Wankum), sjpriëke (Herongen, Dülken). Wat kallen betreft merken de informanten van Maasbree en Kronenberg op dat het woord vroeger bekend was. In een aantal plaatsen komen zowel varianten van praten als van kallen voor: Heythuysen, Egchel, Koningslust, Grashoek. De opgave sjprééke voor Tegelen sluit als enige Limburgse aan bij de Duitse opgaven spreken. Men kan zeggen dat het oude kallen verdrongen wordt door praten en spreken/sprechen. | |
17. sluitspeld/SpangeDe laatste vraag van de enquête betrof het begrip ‘sluitspeld’ of ‘veiligheidsspeld’. De Duitse informanten werd gevraagd het woord te geven voor Spang. Of ze allen gedacht hebben aan hetzelfde begrip ‘veiligheidsspeld’ is mij niet voor 100% bekend. 17. sluitspeld/Spange
| |
[pagina 30]
| |
Het Rheinisches WörterbuchGa naar voetnoot48 geeft als betekenis voor Spange ‘Haarspange en Stecknadel’. Zowel de haarspeld als de steeknaald lijken mij iets anders dan de veiligheidsspeld. De volgende antwoorden kwamen hierop binnen: sjloe:tsjpèlt (Belfeld, Kessel, Helden Dorp, Panningen, Heythuysen, Egchel), sjloe:tspèlt (Baarlo, Beringe, Koningslust), sloe:tspèlt (Arcen), slutjspèèlt (Neerkant), toespèèlt (Grashoek, Kronenberg, Horst, Grubbenvorst), toesjpèlt (Tegelen), toespèlt (Roggel, Sevenum), toespèèl Meijel), spèlt (Venlo, Blerick (nu), Velden), sjpang (Kessel, Heythuysen, Geldern, Nieukerk, Kaldenkirchen, Grefrath, Hinsbeck, Breyell, Lobberich, Kempen, Overhetfeld, Viersen, Dülken, Oedt, Süchteln), spang (Blerick), sjpòëng (Straelen, Wachtendonk, Herongen), sjpóng (Herongen, Wankum), sjloe:tsjpang (Beesel, Reuver), toesjpangel (Roggel), sloe:tspèngel (Heibloem). Alhoewel spang- en spangel-varianten in de Limburgse plaatsen voorkomen, is het niet algemeen gangbaar. De informanten van Blerick en Roggel zeggen bovendien dat hun woorden oud zijn. Als spang in de Limburgse plaatsen algemeen is geweest, dan moet dat toch al lang geleden zijn. Opvallend is dat een aantal informanten niet konsekwent de verschijnselen van de Panninger lijn toepast: naast sjloe:tsjpèlt ook sjloe:tspèlt, wel toesjpangel in Roggel maar sloe:tspèngel in Heibloem. Maar dat in Roggel, Heibloem en Heythuysen de Panninger lijn diffuus is tegenwoordig, hebben we al eerder kunnen constateren. | |
SamenvattingIn het algemeen kan men zeggen dat autochtone klanken en woorden zich handhaven, ook in het Duitse gebied. Maar daarnaast is er ook een proces aan de gang van afbrokkeling en aanpassing aan de standaardtaal. Wanneer men spreekt van een bundel isoglossen in dit gebied waarvan de Uerdinger lijn wel de bekendste is, dan kan men van de onderzochte onderwerpen voor het Limburgse gebied in vijf gevallen spreken, in grote lijnen tenminste, van deel uitmakend van die bundel: de Uerdinger lijn, de Panninger lijn (sjt-/st), de Panninger zijlijn (sch-/sj), wet/wat-get, praten-kallen, en met een afwijking ook de mij-mich lijn. In het Duitse gebied is hiervan nog alleen de Uerdinger lijn een isoglosse. Er is hier dus duidelijk sprake van flinke afbrokkeling. Wanneer men hieraan nog toevoegt het feit dat men in het Duitse gebied nog maar voor een klein percentage dialect spreekt, berusten autochtone woord- en klankiso-glossen op een zeer kleine basis. Autochtoon en zich handhavend kan men voor het Duitse gebied noemen: het o-vocalisme in staan/stehen, de onverschoven -p in schaap/Schaf, de lange vocaal -oe- in huis/Haus, de lange vocaal -ie- in kijken/gucken, de gevocaliseerde vormen naut, najt en néjt voor nacht/Nacht, de gevelariseerde vormen hóngk in hond/Hund en finge in vinden/finden, het o-vocalisme in hond/Hund, hèbben en habben voor hebben/haben, zoog- | |
[pagina 31]
| |
varianten voor het vrouwelijk varken/Sau, en de inlautende -k- in spreken/sprechen, de ik voor ik/ich en de vormen van wij met een vocaaluitgang tegenover die met een auslautende -r. Wat het Limburgse gebied betreft kan men spreken van een zich nog redelijk handhaven van woordenschat en klankverschijnselen. Maar ook hier vindt afbrokkeling plaats. In het Limburgse gebied kan men afbrokkeling constateren van de velarisering in vinden en hond in en rond Venlo, alt voor oud staat onder lichte druk b.v. in Grubbenvorst, geronde vormen als höbbe en hubbe voor hebben staan onder druk in Venlo, Blerick, Grubbenvorst en Velden, wèt voor wat verdwijnt in Venlo, Blerick en Maasbree, kallen voor praten vermindert, o.a. in Maasbree en Kronenberg en spang voor sluitspeld verdwijnt in Blerick en Roggel. In het Duitse gebied zijn verdwenen de tegenstellingen van de Panninger lijn en Panninger zijlijn. De Uerdinger lijn staat in Kempen onder druk van het Hoogduitse ich. De uitspraak mich staat in Breyell onder druk van de uitspraak van de standaardtaaluitspraak miech. Kallen moet in het Duitse gebied geleidelijk wijken voor spreken. Wèt en wat zijn in het Duitse gebied verdwenen. Curieus en tegen de ontwikkeling in is dat in Sevenum in deze eeuw mi-j heeft moeten plaatsmaken voor mich. Verder heeft deze fijnmazige, kleinschalige enquête uitgewezen dat de Panninger lijn in Roggel, Heythuysen en Heibloem wankelt en ten oosten van deze plaatsen gaat lopen en dat de Uerdinger lijn en de Panninger lijn noordelijker getrokken moeten worden dan gangbaar of bekend was door het feit dat Grashoek en Koningslust Heldense kerkdorpen zijn en ich- sprekend. Het feit dat Meijel en Neerkant sj- in anlaut kennen in plaats van sch-, doet de Panninger zijlijn anders, westelijker en noordelijker, lopen dan volgens de gegevens van Frings en Van Ginneken, die voor Meijel een anlaut sch- noteerden. Dat woorden en klanken niet voor altijd vastliggen in rotsvaste isoglossen en dat dialecten steeds in beweging zijn, is ook uit dit verhaal gebleken. Het zal steeds een strijd blijven tussen handhaving, aanpassing en verandering. |
|