| |
| |
| |
De meid juffrouw,
kluchtspél.
Eerste tooneel.
Jacomo, Anna Maria, Mary.
IK zeg dat ik het zo versta daarom zwygme stil.
Ik zeg dat ik geen tegen praaten hooren wil.
Maar Sinjeur, het is jou eenigste Dochter.
Maar Mary ik ben 'er eenigste Vader,
Dat eenigste kan veel helpen niet waar? nou is 't al een hoope naader.
Zy zal hem trouwen zeg ik, of ik zal het 'er doen, doen, verstaaje dat? hy zalder man zyn, of ik zal geen Jacomo heeten.
Wel alsse nou geen zin heeft om te trouwen?
| |
| |
Zo mag ze de kost zien te krygen, ik heb ze lang genoeg gehad.
Ik hebze nou zo veel jaaren de kost gegeeven, dat het me begint te verdrieten,
Ze mag om een goed heen komen zien, zo ze myn raad niet volgt, ik zeg dat ze na zes weeken niet een duit van me zal genieten.
Maar Sinjeur, maar Sinjeur.....
Maar Marry, maar Marry, maar maar Marry!
Wat is dat nou te zeggen, je bent alzo zot als zy.
Ziet ze eens huilen, ze zou een steenen hert konnen beweegen.
Huilen, dat konnen de Vrouwlui alsze willen. ja, ja, laatze wat heen huilen, daar is niet veel aan gelegen,
De traanen die ze huilt zal ze niet zweeten, hoor Anna Mary, ik zeg het je noch eens. en daar mee gedaan,
Je zult heer Jasper trouwen, al zou het onderste boven staan.
Hy komt met de postwagen van Hamburg op Naarden,
daat zou hy in 't schuitje van dry uuren gaan zitten.
Ik wilje niet hooren zeg ik, het is toch een zwarte met twee witten.
Ik heb jou aan hem verlooft.
Hy woond ommers te Altena, hy het 'er zyn leeven gesprooken noch gezien.
Wel zottin, kan dat niet zonder spreeken geschiên,
| |
| |
Dat's op zyn Konings en Prins.
Maar Sinjeur hy is te oud.
Zo veel te wyzer is hy. ook heeft hy zo veel te meer tyd gehad om wat te winnen.
Ik weet wel waar het jou scheelt, wat zouze toch met Karel, met een Notarisje beginnen?
De Notarissen winnen wel schoon geld, ze kunnen de kaets teikenen, je zoud hem jou dochter gegeeven hebben, had dat van Jasper niet op gekoomen.
Ik zeg datje jou na myn geboden gewillig steld,
Jawel Sinjeur, was ik als jou dochter, ik zou maaken,
Zo ik het maakte, dat dit hylik of zou raaken.
Ik zou eens zien, of ik je niet bedotten zouw.
Myn bedotten! dat geef ik jouw en haar in tien reizen, doe jy dat maar.
Ja als je kont, doet het maar, en Zwyg, ik hebje honderdmaal belast te zwygen,
En je roert noch geduurig de bek. Anna Marry, ik waarschouwje, doe jy 't niet met goedheid, zo zal ik het met kwaadheid zien te krygen.
Ben ik anders Jacomo. daar slaat het zes uuren, ik ga na de schuit,
| |
| |
En haal heer Iasper; en zo jy hem kwaalyk bejegent, zo zal jyder alle bei uit.
| |
Tweede tooneel.
Anna Maria, Mary.
Wy hebben wel snooder Rot in de val gekregen.
Wy zullen hem wel bedriegen.
Maar al gaf hy dat, het is te grof.
Wat wilje dan doen, met een man van zestig jaaren trouwen?
Die je na Moffeland zal voeren, en daar voor zijn slavin houwen;
Die jou van jalouzy op zal sluiten, en zomtyds eens priegelen met een bollepees. dat doenze daar om en haverstro staatje dat aan?
Ik heb'er niet tegen, wil jy het voort laaten gaan....
Daar word gescheld. 't is Karel.
| |
Derde tooneel.
Karel, Anna Maria, Marry.
MEjuffrouw, ik was al in angst datje Vader zolang in huis bleef, ik vreesde dat onze listen
| |
| |
Kwalyk uit zouden vallen en zo die misten....
Die Marry de Juffrouw verhaald heeft.
Ik heb onze Juffer noch niet met al gezeid.
Wy moeten dat zo maar doen zonder te zeggen, zy zou niet durven.
Neen ik wil 't weeten, wat is'er?
Ik hoorden van Ioris, uw Kantoor knecht, dat Iasper tegen van daag verwacht wierd, dat uw Vader hem nooit gezien had, en aan de Naarder Schuit van drie uuren hem waar zou neemen; weshalven ik me om zyn huwelyk te breeken,
Met een Neef van me, na Naarden begaf, ik had te vooren alles met de Kantoor knecht en Marry besteeken.
Wy waaren even in de Herberg als de Postwagen van Hamburg kwam,
Iasper raekt met ons aan tafel; hy most, zei hy van daag noth na Amsterdam.
Ik vroeg hem of hy met my een Wagen wou huuren, dewyl van daag geen Schuit zou vaaren,
Door zeker toeval, ik wist het zo behendig te klaaren,
Met hulp van myn Neef, dat hy aanstonds resolveert.
Op de wagen hebben wy wydloopig gediscoureert.
Hy verhaalde dat hy hier kwam om te trouwen;
Ia hy lietmen uw Portretje zien, 't welk ik heb gehouwen,
En gaf hem dat van Marry, 't welk ik, om de reden u bekend
Had laaten schilderen, en stak het in zyn zak zonder te bezien.
| |
| |
Aan de poort komende vonden wy gelyk was gesproken
Ioris, jou Kantoorknecht, in een stadig pak gestooken,
En een gemaakt baartje, met een verouderde pruik, zo ras ik hem zie
Wys ik hem met groote verwondering aan Iasper, die
Me vast verhaalde dat hy verlegen was dat jou Vader vergeefs aan het veer zou vraagen;
Ik zeg dat Ioris heer Iacomo is. zo ras zyn wy niet van de waagen,
Of wy gaan na hem toe. Iasper maakt hem bekend, Ioris verwelkomt hem, en geleid hem herwaarts aan.
Ik miste niet myn afscheid te neemen, en de naaste weg in te slaan.
Ioris zal hem een beetje om leiden, zy zullen hier datelyk weezen.
Maar wat zal dat beduijen, ik kan het niet vatten?
Alles zal wel gaan, zou je Neef nou in de schuit gaan zitten?
Hy zal hem by Iacomo voor Iasper uitgeeven, hy kan zyn hand zo net conterfeiten, dat je 't niet zoud zien.
Zo hy het memorytje maar niet verliest.
De Kantoorknecht heeft hem een korten inhoud gegeeven,
Van de brieven die Iasper aan jou Vader heeft geschreven,
| |
| |
Om dat hy zou weeten te spreeken, van al het geen tusschen hem is gepasseert,
Van Negotie, Comissie, en diergelyke dingen.
Ik weet niet hoe jy het praktizeert;
Maar evenwel ik kan niet toestaan....
O Iuffrouw nou geen malle parten te beginnen,
Voor wie doe ik het in alle geval, hoe staje zo en bruid?
Wilje al je leven een slaavin zyn; wat leidt er my ook aan, gaa binnen, of ik scheijer uit.
De Kantoorknecht heeft een sleutel by hem, ga maar voor, wy hebben onze tyd van doen; ik heb myn Rol by kans half vergeeten,
En ik moet me noch verkleeden.
Ik ook, ik zalje Rol wel eens herhaalen, ik bidje Iuffrouw je moet weeten...
| |
Vierde tooneel.
Iasper, Ioris.
Ioris tegen Karel, zonder dat het Jasper ziet.
HY weet niet beter of ik ben Iacomo. Welkom in myn huis myn heer.
| |
| |
Heer Jacomo ik bedank jou zeer.
Je woond hier vermaakelyk, is dat het huys daarje me van hebt geschreeven?
Ja, ik heb'er zestien duyzend gulden voor gegeeven.
Zo schreef je me in de brief, die ik voor vyf weeken ontfing.
Myn heer ik bid zetje wat.
Wat beliefje Sinjeur, ik kom je zo daadlyk by.
Heer Jacomo, ik verwonder me dat je zo fluks bent, 't is wat ongemeens in zulke hooge jaaren.
Ik ben noch zo gaauw, of ik maar dertig jaar oud was, ik zou zo wel als jy, met een jonge juffrouw durven paaren.
Ik weet niet of ik jou dat al raden zou.
Het zal jou beter zyn dat je leeft zonder Vrouw, Want...
Is de zalf goet, zoo smeert 'er jou zelven mee.
| |
| |
Ja toch, zouze niet t'huis zyn, wel te weeten;.
Zy gaat heel zelden uyt, goe paerden vind men op stal, kwaaden over al.
Dat is heel goed, want hedendaags zyn de Dochters vry uithuizig.
Marry zulje koomen, of hebje me vergeeten?
Wat me belieft, dat je hier komt en het hoort,
Ja maar ik heb juist wat onderhanden.
Zoumen zo een meid op de huit geeven.
De Vrouwen zyn hier met de Meiden wat mal:
| |
| |
| |
Vyfde tooneel.
Jasper, Joris, Marry, in Juffers kleeren. Iasper bezietze styf.
WAt dunkje van myn dochter myn heer, is ze niet wel getroffen?
Ik heb de Schilder belast dat hy der niet flatteeren zou. ik hou niet van pochchen en stoffen.
Is jou dochter alzoo groot, en noch maar achtien jaar?
Myn Vrouw heeft my nooit anders gezegt.
Maar hoe veel dochters hebje dan?
Maar één! dat 's hier niet recht.
Gelykt het portret datje my gezonden hebt na die juffer?
Ia, het portret, en myn dochter gelyken malkander
Zo net, als het eene ey het ander.
Ia ik heb het al in myn hand.
zet syn brilop.
En zal het jou haast laaten zien, zie daar, wel wat drommel is dat te zeggen.
| |
| |
Wel, doe jy het noch gestant?
Dat 's tovery! noch ben ik myn leven zo niet bedroogen!
Mag ikme wel betrouwen op myn oogen.
Gelykt het nou niet als twee druppels water? neus, mond, oogen, en al?
Ik wed jy wystme niet een ditje dat verscheelen zal:
Waarachtig het gelykt, dat zyn potsen; wel hoe of dat zo mag koomen!
Heb ik t'huis gedroomt, of zou ik nou wel droomen.
Hoe heb ik 't, zoekje myn dochter te affronteeren, wat beel jy jou in,
Spreek recht uit, ben je verandert van zin,
Dan zal ik weeten wat my te doen staat maar myn kind niet te hoonen.
Iuffrouw ik weet niet hoe ik my best zal verschoonen,
Ik had een heel ander weezen....
Monsieur le devoir de une fielje....
Die juffrouw heeft een lelyke spraak, ik kanje niet verstaan.
| |
| |
Inglis, leddy jis de king.
Ik ben geen eerlyk man, weet ik wat de Juffrouw wil zeggen.
Se nex Amore. captus ultimum malum.
Myn heer ik bid datje dat dog eens uit wil leggen,
Dat ik die taal niet Versta.
Dominus non callet Linguam Romanum.
Geron, crastee, eschatee, Kakee, Touchee,
Gaere, craste, kakee, wat drommel is dat voor een taal?
Spreek Hollands, ik verstaa dat niet, ik zeg het eens en andermaal.
Gaere krasten kakebeen, 't is om een mens dol te maaken!
Wie het zen leeven van zulke dingen gehoord! Gaere, dat lykt wel evenwel noch vry na Amsterdams: hoor my heer, wy zullen niet verder raaken,
Zo jou Dochter geen Hollands spreeken wil.
Hollands, Zy kan geen Hollands.
Neen, niet een woord, zy is hoog geleerd,
Zy spreekt Italiaans, Spaans, Frans, Grieks, Arabis,
Muskoviets, Latyn, Pools, Turks, Engels, Maleits
Hottentots, Hebreeuws, Noords, Deens, Juts en al watje begeert.
| |
| |
Uitgenomen Hollands en Hoogduits
En ik ging nou dry maanden lang, een hoope tyd en moeiten te kost leggen
Om myn Hollands doch promt te spreeken, om dat ik in de oogen
Van myn beminde te behaachelyker zou zyn. wel ik vind me schoon bedroogen
Maar myn heer geen duits te konnen, geen duits te konnen, dat komt my wonderlyk te voor,
Ik heb myn leeven zulke dingen niet gehoord.
't lykt waarachtig wel gekscheeren, my dunkt dat ik hoe langer hoe dolder hoor.
Grieks en Latyn, straks heeft ze Frans,
Engels, en Spaans tegen je gesprooken, dat 's Italiaans.
Myn beer 't is verboren veel woorden den hals gebroken, ik zegje dat ik het niet versta.
Wel ik zeg honderdduizend maal dat ik het niet en kan, en't is even na.
| |
| |
Ik kan het niet, ik kan het niet, ik kan het niet, wel wil je me niet gelooven?
Iuffrouw, Madame, niet versta.
Wel 't is om een mensch van zyn verstant te berooven,
Bruid heen met jou hottentots na de Kaap, ik heb in de Courant laaft gezien,
Dat ze der hoeren, (vrouwlui wou ik zeggen) heen willen zenden, hoor myn heer. ik zeg jou indien
Dat jou dochter geen hollands ken, noch nou willen leeren.
Zo zou ik se tot myn Vrouw niet begeeren.
Wat zou ik met zo een Vrouw doen, kane kik spaans; ik zouw
Geduurig wel om de Koster mogen zenden, of een tolk huuren, als ik 'er eens spreeken wouw.
Leg jy 't nou daar op, je zult me daar door niet verblinden;
Je zoekt maar een dekmantel van weigering te vinden:
Ik hoorden 't wel zo ras alsje kwaamt, waarom zei je dat se het porti et niet geleek.
Ia wel, ik zeg noch dat het portret te Altena anders in myn oog was, ze scheen bleek,
| |
| |
Dat doet de lucht, neem dezelve stof, en houwtze op verscheide plaat ze, 't zal anders gelyken,
Dat 's niemendal, daar kan men geen oordeel na stryken.
Niet tegenstaande het onderscheid dat my in de persoon docht te zyn, ik zou even wel
Tot je dochter resolveeren.
Nu spreekje als een eerlyk man, geluk der mee.
Stil, stil myn heer, maar eer ik iets zeker stel,
Zo wil ik verzekert zyd, datze duits kan, of zou willen leeren.
Daar kan ik jou geen ongelyk in geeven, ik zal de Pedagoog eens roepen, en hooren of men 'er daar in zou kunnen instrueeren.
| |
Zesde tooneel.
Joris, Jasper, Marry, Karel, verkleed.
| |
| |
Dan het ze 't van niemand vremds, daar loopt ook een streep deur.
Clarissime, Spectissime, Doctissime, Splendissime, Acuratissime, Ingemosissime, Reverendissime, Bonigissime, Domine....
Ik ben geen Domine myn heer, ik ben een Koopman.
Domine is myn heer gezegt. myn heer verzoekt dat je Hollands zult spreeken.
Ha! Kanalje flamengos, moet ik myn geleerde tong met zulk een taal noch breeken!
Die kan evenwel noch Hollandsch.
Ja toch. myn heer kan geen Latyn.
En dat zou de Bruigom, de Sponsus van jou dochter zyn?
Heb ik daarom zo veel moeiten gedaan, is dat voor al myn instrueeren?
Ia, je hebtze wat geleert.
Geleerd! ze danst als een exter, ze zingt als een lyster ze fluit als een nachtegaal; ja al watje kunt desideeren
Is by de Juffrouw te vinden. In schermen ken ik haar weerga niet.
| |
| |
Ik stel ze tegen de beste Cavallier.
In alle exercitien, ze handeld het musket, en speeld met de piek, en voltizeert.
Hebje ze noch niet wat anders geleerd?
De vraag was nu myn heer Belamperio, of 'er wel kans zou weezen,
Om myn Dochter duits te leeren?
Duits! neen toch niet, haar tong is daar veel te eel toe, zy zal haar nooit zo declineeren,
Zo een Iuffrouw duits spreeken! een Iuffrouw die alles grondig verstaat!
Die in de Rechte, Medecyne, en alles geverzeert is, die.... Maar wat zotte praat,
Tegen Mary.
Fenex Gravissime Puniendus.
| |
| |
Myn heer is dit een klucht, of wat zal ik hier van denken?
Marin Iaresin, en zo, hoor pedagoog, ik weet van geen wisje wasjes noch wenken.
Hoe klucht myn heer; ik docht dat ik jou ten hoogften vernoegen zou,
Als je hoorden dat myn Dochter zo geleerd was. Een geleerde vrouw....
Weet meer als ze behoorden te weeten, heb ik altyd hooren zeggen, een vrouw is geleerd genoeg als zy weet, hoe zy 'er huis bestieren moet als zy is getrouwd.
Myn heer de geleerdheid....
Wat geleerdheid! hoor myn heer, ik bedankje voor je Dochter, je kontse noch wat bewaaren.
Ja, ik zou het met haar niet konnen klaaren.
Myn vrouw en ik, moeten malkanderen verstaan konnen.
Daar zyn zo veel mans en vrouwen, die malkanderen niet konnen verstaan.
Trouw jy de Juffrouw maar, dat zal wel gaan.
Ik presenteer myn dienst om jou Sirisch, Chaldees, of Arabisch te leeren.
Ia Koekernoets ook geloof ik....
Ik wil me wel wat in jou huis ophouden, om u en de Iuffrouw te instrueeren..:
| |
| |
Na ik merken kan, heb jy ze genoeg geinstrueert.
Myn heer Iacomo nou bid ik.
Dat jy my myn huwelyks belofte weergeeft, ik zal die van jou, neffens het Portret van jou Dochter u ook weder stellen in handen.
Hy neemtze.
Meen jy dat ik myn Dochter zulk een schanden
Aan wil doen? jy zultzetrouwen.
Ia toch, of ik daagje uit de naam van de Iuffrouw in duel.
Ik heb geen kwesti met jou.
Ik zal ook niet vechten, geensins, ik sted
De Iuffrouw zelf tegen jou; zy is zelf bekwaam genoeg om jou te doen bezwyken.
Domina Glaudum Affronteert.
Hy geeft haar zyn degen.
Allon, past datje jou diffendeert.
Nou zulje zien of zy schermen kan.
| |
| |
Myn Dochter zal betoonen,
Dat zy haar niet ongestraft wil laaten hoonen.
Zy kan toonen wat zy wil.
Hoor Iacomo, ik weet van geen degen trekken, geef myn trouw beloften, en daar mee gedaan.
Ik zal daatelyk om een Notaris gaan,
| |
Zevende tooneel.
Ioris, Karel, Marry.
ZO ver is het wel, maar nou zei 't stinken.
Dat 's Niemendal, wy zullen hem dat wel klinken.
Hy is na myn huis, want in 't Ryden vroeg hy, wie ik was, waar ik woonde; ik heb het op schrift gegeeven op zyn beê;
Hy zei dat hy my recommandeeren zou om zyn huwelykze voorwaarde te schryven, en daar zou hy me noch eens over komen spreeken.
Dat 's treffelyk wel; Karel dochtje niet dat ik myn dingen al fraaitjes dee?
Vreeslelyk, jy lykt op en top een juffrouw.
| |
| |
Waarom zou ik me niet als een juffrouw konnen houwen? van zulke stof maakt men ze, ik heb alles zo wel als een Iuffrouw.
Nou ras verkleed, om hem aan myn huis noch te vinden,
Myn Klerk zal hem wel een beetje op houden.
Ik ga dit pak ras uitschudden.
| |
Achtste tooneel.
Marry, Anna Maria, Karel.
Ik heb het alles gehoord en gezien.
Wel wil jy 'er noch uitscheiden?
Wel Marry, ik zweerje indien
Het niet begonnen was, dat ik grootezwaarigheid zou maaken;
Maar 't is nou te ver om te staaken.
Ben je zot, zo houdenze der altyd, maar men doetze een groote dienst,
| |
| |
Als men het tegen 'er zin kwansuis evenwel doet.
Maar wie komt daar zo op het onverzienst
Och dat zal Vader zyn met jou Neef, zie je wel, och had ik 't nooit begonnen.
Wat isse strak verlegen, wy zullen wel maaken dat 'er goed gaaren van werd gesponnen.
Ga maar binnen. Ioris benje al verkleed zo komt ras.
Ja ik kom, en ben al gereed.
Achter uit, waar zou hy blyven.
Als hy my maar niet inde kleeren ziet. ras maar altemaal na binnen toe, ras, of hy zal kyven.
| |
Negende tooneel.
Joris, verkleet, Marry.
WEg maar, ik zal wel wat bedenken, luister maar toe,
En reguleerje na 't geen ik zeg en doe.
| |
Tiende tooneel.
Joris, Jacomo, Hendrik.
Hy ziet telkens op zyn Memory.
Op de Stoffen myn heer, daar heb ik, laat zien, twintig per Cent gewonnen.
| |
| |
Heer Iasper zo hebje me geschreeven op die tapyt wonje.....
Ik zou het noch wel zeggen konnen,
ziet op zyn Memory.
Achtien, en dan myn provisie.
Op de Rozyn, hadje ook lustig geavanceert.
Niet veel, daar verloor ik aan.
Je hebt meanders geschreeven myn heer.
Hendrik. ziet in zyn Memory.
Je hebt gelyk, je hebt gelyk, ik was geabbuzeert
Ik won daar dertig per cent op, en op de nagelen...
Ia, ik heb daer een vratje van een kwakzalver, van myn laaten neemen, daar zag ik na.
Belieft Sinjeur dat ik ze zal roepen?
Neen. myn heer Jasper met permissie.
| |
Elfde tooneel.
Ioris, Hendrik.
Hy weet noch niet beter ef ik ben Iasper, hoe staat het, zou het noch lukken?
Ongemeen, daar is de trouw beloften, daar is het portret.
| |
| |
Ik zal je 't ander.... daar is hy.
Iy in myn dochters kleeren!
Weet Marry niet wat te bedenken, zo is het heele spelletje uit.
| |
Twaalfde tooneel.
Jacomo, Hendrik.
MYn heer wy hebben een kluchtige meid, zy heeft 'er in myn dochters kleeren gesteeken,
En beeld 'er in, dat jy ze niet uit malkanderen zoud kennen, ik heb lustig gekeeven.
Myn heer kyst daar niet om, dat zyn pleizierige streeken,
Het zal my groot vermaak zyn, laat ik ze toch alle bei zien zonder datje iets zegt, ik wed
Dat ik ze zo daatelyk onderschei, ik heb ommers jou dochters portret.
Daar docht ik niet om, kom maar binnen.
| |
| |
| |
Dertiende tooneel.
Iacomo, Hendrik, Marry, Anna maria
MEjuffrouw, meent gy dat wy niet kennen die wy beminnen?
Uw schoonheid heeft my al te diep gewond
Om te dwaalen, uw aangename mond....
Je bent verkeert myn heer, of doe jy het maar om met'er te gekken?
Myn heer gy zoekt vergeefs my in twyffeling te trekken.
Meent gy dat ik myn schoonheid niet beter ken? dat gezicht,
Die heldere oogen, daar ik alleen door werd verlicht!
Is 't ernst. Waerachtig je hebt abuis, zy diend by me.
Dan doet ze haar plicht, een dochter is schuldig haar vader te dienen.
Myn heer mag ik 't gelooven
Zou ik myn Minnaar zo laaten ontrooven.
| |
| |
Spreekje niet Anna Marry?
Ik weet niet wat ik zeggen zal.
Wel dit is eeen wonderly k geval.
Wat Vader, wat vader! Ik zeg je noch, ik ben 'er Vader niet, gelykt zy na 't portret dat ik jou heb gezonden?
Als twee droppelen water, zie daar.
Wel wie drommel het dat uit gevonden l
Is dat het portret dat ik jou gezonden heb?
Ja, zie jou zegel staat'er op, waar heb ik het anders van daan.
Dar meug jy weeten, ik kan dit spul niet verstaan.
Marry je zult.. maar wat beestachtig schellen.
| |
Veertiende tooneel.
Jacomo, Ioris, Hendrik, Anna Maria, Marry, Karel.
Die heeft hier niet verlooren, doet de deur toe.
Hendrik karesseert Marry
Myn heer, ik moetje spreeken.
| |
| |
Ik heb nou geen tyd omje te hooren.
Ie moet tyd maaken myn Heer, ik kom jou insinueeren, van wegen jou dochter.
Hoe my... my te insinueeren, Anna Marry, heb jy met Karel iet uytstaande, dat hy...
't Geschied uit de naam van een Heer, Iasper van Altena, die jy jou dochter belooft had; de troubeloften wil hy weer hebben, gelyk hy de jouwe gegeven heeft.
Ik kan die Notaris zyn gebrabbel niet verstaan, heer Iasper Wil jy me met een woord te kennen geeven,
Wat last jy hem gegeeven hebt.
Ik heb die man daar van gesprooken, noch gehoord myn leeven.
Schaam jy jou niet zo te liegen, daar jou heer Iasper niet en kend.
Zeg jy dat jy heer Iasper van Altena bent
Ik denk niet datje daar aan twyffeld?
Dieloogen kan ik zo daatelyk wederleggen.
Iasper staat voor de deur, ik zal hem haalen, en zien of jy dat in zyn presentie durft zeggen.
| |
| |
Doet de achter deur open ik moetje spreeken.
Wel wat zal dit hier zyn, ik sta verstomt.
| |
Vyftiende tooneel.
Jacomo, Hendrik, Anna Maria, Joris, Iasper, Karel.
DAtje dan datelyk toch komt.
Zoo daatelyk, ik zal maar een paar getuigen gaan haalen.
Karel binnen
Wel Vrind wat was jou boodschap?
Al wat jy my zegt, za! Jacomo hooren zonder faalen.
Ja, maar ik most hem zelfs spreeken.
Hoe is jou naam, zegme dat?
Myn naam is Jasper, ik kwam van Altena om met Jacomoos Dochter te trouwen.
| |
| |
Roept Jacomo maar, zo ras hy me ziet
Ik heb zo datelyk roet hem gesprooken.
Ja, wy hebben 't huwelyk verbrooken,
Hy heeft myn beloften, en het portret
Dat hy my gezonden had weer, en wou my myn trouwbeloften niet geeven.
Je hoord wel dat hy het niet vast en het.
Iy bent een bedrieger, of een zot, ik hebje met myn oogen
Nooit dat ik weet gezien, al watje zegt, is geloogen.
Ie hebt je voeten hier niet gehad.
Ik zeg dat ik 'er geweest ben, en de jonge juffrouw gegezien....
Anna Marry, heb je die man gesprooken?
Hoe kan dat dan geschiên?
Wat waar! wat waar! ik heb zo lang gezweegen,
Maar nu zal ik jou bedrog toonen, ik ben zelf Iasper van Altena.
| |
| |
Ik heb voor vier weeken noch aan Iacomo geschreeven dat ik zyn dochter tien duizend gulden, voor een duary zou geeven.
Hendrik, ziet in zyn memory.
En ik öntbood voor dry weeken honderd pond
Van de beste Rbabarber, die jy me daatelyk zond.
En in myn laatste brief, schreef ik hem dat hy een schoone snoer paerlen voor myn Bruid op zou zoeken.
In de zelye brief daar ik van de paerlen schreef, zond ik hem een extract uit myn boeken
Van alle schulden die ik hier in 't land....
Allebei zegje de waarheid. ja wel, ik weet waarchtig niet wie de rechte is.
Roep jy Iacomo die zal het wel zeggen:
Hoorje wel, het schort hem in 't verstand
Sinjeur, ik zouze alle bei eens laaten schryven, dan zul jy 't daatelyk vinden...
Treffelyk bedacht, om malkaar niet te blinden.
Zo schryf alle bei jou naam. Haal de brieven van het kantoor,
| |
| |
Zo zullen wy het haast zien.
Joris binnen.
Joris uit.
Ia, jy bent Iasper, ik hou jou der voor 't is de zelfde hand,
Jasper schryft.
Tegen Jasper.
Neen jy hoeft de moeite niet te doen, deeze is Iasper, hy weet van onze heele Correspondentie, en 't is de zelfde hand, die proef is niet te wederspreeken.
Iy bent een bedrieger, dat is nn klaar genoeg gebleeken.
't Is om dol te worden. zie daar of dat niet gelykt:
Anna praat met Joris.
Dat is ook de zelfde hand, hier staat men nou en kykt.
Hy zoekt myn Bruid te ontrooven.
Ja wel Vrinden ik kanje alle bei niet gelyk verstaan;
Gelyk zingen kan gaan, maar gelyk spreeken niet.
Tegen Hendrik.
Ik geloof wel, dat jy de rechte bent, maar ik bidje laat hem eens verhaalen hoe alles is gegaan.
| |
| |
Ik vond Iakomo aan de poort, hy bragt my in dit huis, ik zag zyn dochter, maar bender uitgescheiden,
Om dat ze der anders uit zag, om datze geen hollands kon, noch leeren wou, en....
Stil, stil! wil een oogenblik verbeiden.
Ik had aan Iacomo geschreeven, dat ik met het schuitje van dry uuren van Naerden zou komen, maar daar voerder van daag geen, zo nam ik een waagen.
Myn heer daar heb je 't klaar,
Ik kom met de schuit is dat niet waar?
Karel de Notaris vond ik te Naarden, die komt met my gereeden.
Ia, hy prezenteerde my zyn dienst, hy zy dat by Iacomo kende.
Ik wil dit alles wel verklaaren onder eeden.
| |
| |
Ik kwam in dit huis, doch vond de juffrou heel anders, als ik my had verbeeld,
Ze was veel bruinder, wilder en langer; ja wel wel een hoofd.
Was het deeze juffrouw dan niet?
Neen, ze had een witte tabberd aan, geele kapers, bruine krollen, en...
Myn heer je merkt wel dat hy revelt.
Ja nou merk ik wel waar het scheeld.
tast in de zak van Hendrik en krijgt het portret.
Met je permissie, geleek die juffrouw na dit portret?
Zwyg, 't zyn dingen die jou niet raaken.
Iy lui weerdje zo, ik zal het wel maaken.
Jacomo binnen.
Was ik als jy ik ging voort, onze Sinjeur is een duivel van een vent. waat of Karel blyft?
| |
| |
Vind Vader Karel nou by Marry.
Jacomo uitkomende tegen Marry die noch binnen is.
Ik had voort na de Schout gegaan, had jy het niet bekend, dat zyn streeken!
Toen ik je flus in de kleeren vond, docht ik wel dat 'er iets schuilde.
Ia dat was de juffrow die niet een woord hollands kon spreeken.
Iou Iasperschap is uit, ik weet alles, ik ben Iacomo, en zy is myn meid.
Ia myn heer, zy hebben u misleid,
Ik vond Karel by haar, hy is achter in gekoomen, ze overleiden samen... waar is hy daar?
Wat had Karel daar doch me veur?
Waar blyft hy, ik verlang hem te spreeken.
‘Ia, ja, hy zal ze wel wat wijs maaken, verlang niet na hem.
| |
| |
Hy heeft myn dochter gepretendeert, en al dit volkje omgekocht, achter zyn noch de kleeren die ze aangehad hebben, Karel was de Pedagoog, alles is gelogen.
Die lykt na het portret dat je me zond.
Myn heer vergeeft het je, en achtje genoeg gestraft, dat hy jou vryster trouwt voor jou gezigt.
Wat die zaak belangt, myn heer, ik ben jou voor jou genegentheid verplicht,
Maar ik hebme bedocht, ik bedankje.
Ia, jou dochter kan te veel exercitien, en is te waerelds voor een man van zo veel jaaren.
De Pedagoog heeft haar....
Dat was altemaal geloogen, en 't was ook de meid.
't Kan zyn, maar ik zou my evenwel met haar niet durven paaren;
Jy bent 'er niet altyd by geweest.
Wel wat dingen zyn dat! ik zal....
Myn heer kan doen wat hem belieft, maar myn raad
| |
| |
Zou zyn, datje ze samen trouwen laat;
Want ik zalze niet neemen.
tegen Joris.
Voort jou vagebond, uit myn oogen.
tegen Marry.
Geef jy ze hem niet het zal je berouwen:
Hy schynt een Jongman die wel op zyn dingen past, heb je iets tegen hem?
Doet het dan al, ik begeerze niet.
Myn heer, je stond ommers toe dat ik ze vryde, had
UIT.
|
|