Weerlichten(1925)–Marie Cremers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Opstanding Uit den chaös der hartstochten voel ik mij stijgen tot de puur-kristallijnen verhelderdheid, zooals glanzende herfst stijgt uit moe zomer-zwijgen, stralend en klaar, victorieus en bevrijd. Zal ik nu plukken, na zooveel zorgens de geurige vruchten zoo smartlijk verbeid? Dauwig en rein zijn de zonnige morgens, van een juweelige heerlijkheid. Anders is 't najaar dan ik me verbeeld heb, toen het nog voorjaar was in mijn ziel, en van de vreugden waarmee ik gespeeld heb, is er niet één die mijn hart niet ontviel. Maar in den spiegel der contemplatie, die de herfst in de opalige luchten houdt, wenken zij weer met een diepere gratie, schooner, en even innig-vertrouwd. Niets is verloren. 't Is anders geworden, om op te staan tot een nieuw gezicht. Vruchten zijn bloesems die eenmaal verdorden, verwoest èn gerijpt door het eeuwige licht. Vorige Volgende