Weerlichten(1925)–Marie Cremers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] ‘Les Fleurs du mal.’ God kent mijn liefde, diep als de vulkanen. Zijn ze goed, zijn ze kwaad? Hij schiep ze, dat's àl, Hij is in bloemetjes en in orkanen, duister en licht zijn Zijn spel in 't heelal. Eindloos verscheiden zijn Zijne vormen, leelijk en schoon, geweldig en teer. Schitterende vogels, afzichtelijke wormen hebben hun plaats en hun eigen sfeer. Kwalijk riekende keizerskronen met tranen als paarlen in 't sombere hart naast onschuldige anemonen: heldere vreugd naast duistere smart. Steek'lige distels, zij geven geen geuren, toch zijn ze lief mij als anjer en roos. En moest ik kiezen, het kon wel gebeuren dat ik de helsche bloemen verkoos. O geef mij een zending in schachten en poelen, Gods liefde in mij is een vuurkolom, ik zal de smart en de vuilheid niet voelen. God is mijn licht en mijn heiligdom. [pagina 35] [p. 35] Zoolang ik een kinderlach kan onthouden, zoolang ik den geur weet van lelie en thijm, zoolang zal nimmer mijn ziele verouden, zal zelfs de hel mij niet lichtloos zijn. - Liever dan alle hemelsche lichten, liever dan glorie en majesteit, is mij één glimlach op woeste gezichten, een traan van ontroering door een duivel geschreid. Vorige Volgende