Een handvol gedichtjes voor brave kinderen(1857)–Johanna Desideria Courtmans-Berchmans– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] 33. Het ondankbare meisje. Er was eens een klein meisje, Het bedelde zijn brood, Zijn vader en zijn moeder Die waren beide dood. Half naakt en schier bevroren, Zat het op nieuwjaarsdag Eens aan een juffers deure, Die gaarne kinders zag. Die juffer nam haar binnen, En zette haar bij 't vuur, En gaf haar melk en koeken, En vroeg toen op den duur: [pagina 72] [p. 72] Hoe is uw naam, mijn vriendje? Het kind zei: Celia. - Zoudt gij hier willen blijven? Vroeg juffer, 't kind zei: ja. Toen kreeg zij mooije kleeren En fijne schoentjes aan, En mogt, als andre kindren, In 't klooster schole gaan. Zij kreeg ook lekker eten, En koek van massapijn, Er kon geen eêlmans kindje Op aarde beter zijn. En zie, na weinig dagen Was 't meisje 't zoo gewend, En met die lekkre dingen Was 't zelf niet meer kontent. Als 't meisje moest gaan bidden, Dan werd zij somtijds boos, Eens klaagde zij aan der juffer: Men bidt hier schier altoos. [pagina 73] [p. 73] De juffer was geduldig, Zij gaf haar les en moed, En toch, toch, werd dit meisje Niet leerzaam en niet goed. Zij was al ras vergeten, Hoe arm zij vroeger was, Met al die schoone kleedjes En speelgoed in haar kas. Eens durfde 't booze meisje, Ik beef van zulk bestaan, De juffer, die haar op nam Regt in het aanzigt slaan. Toen werd de juffer droevig, En zie, op nieuwjaarsdag, Ofschoon zij als voordezen Nog gaarne kind'ren zag, Nam zij des meisjes lompen, En trok ze op nieuw haar aan, En weer moest die ondankbre Als vroeger beedlen gaan. Vorige Volgende