sierlijke arabesk, die telkens slingerde van palm naar palm. En de Chimera riep tot de Sfinx:
- Sfinx! Sfinx! Wilt gij niet spreken? Wilt gij dan nóoit uw woord zeggen van Wijsheid? Wilt gij, die de wijste zijt, dus de machtigste, dan doen heerschen de Dieren der dolle verdelging? Sfinx! Sfinx! Zijn wij niet edeler? Heerschen wij niet, eindelijk? Zwijgt gij altijd? Luistert gij nooit, nooit naar mijn lied, dat ik zing naar de sterren toe?
In de woestijnnacht, onder de opgeklaarde starren, richtte de Sfinx haar weemoedvollen vrouwekop, strak gesluierd in gestreepte banden, hooger; het was of hare vooruit stekende borsten deinden boven een pijnlijken ademhaal en zij opende hare steenen lippen. En ik zàg haar murmelen en ik hoorde haar, toen zij zeide:
- Gij, o Geliefde, tot wien alléen ik spreek - zoo ik sprak tot de andere Dieren, zoû mijne stem er eene zijn uit de woestijn... Wie hoort mij, over de vlakte, over den oceaan, de bergen over en langs de brandende steden! Laat mij zwijgen, laat mij zwijgen: de tijd, dat ik het Raadsel op los, is, helaas, nog eeuwen verwijderd van déze Nacht!
- Toch blinken de sterren reeds boven ons, o mijne Geliefde! riep de Chimera; en zoo ik u eindelijk omhelsde, aan mijn breede borst van gevleugeld paard, tusschen mijn sterke pooten, en u òp voerde op de vlucht mijner grillige vlerken, zoû ik u voeren over de vlakte, over den oceaan, de bergen over en boven de brandende steden en uw diepe stem zoû daveren en vervullen de lucht en geheel den hemel...!!
Maar van de zee af naar de woestijn rende, radeloos, de Eenhoorn. Hij was als een fijn, zilvervlokkig veulen; zijne oogen staarden teeder zacht maar verschrikt als die eener hinde; zijn hoorn stak als een ivoren lans recht tusschen zijne verschrikte oogen uit en zijn edele, fijne beenen sloegen radeloos door elkaâr, als in een dolle vlucht. En hij rende van de Sfinx naar den Chimera en terug en hinnikte klagelijk.
- Help! riep hij erbarmelijk. Help!! Ik heb haar verloren! Ik heb haar verloren! Zoek haar met mij!! Vind haar mij weêr of ik stèrf, ik, die onsterflijk mij dacht!!